Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Werken. Deel 5. Vanden twaelf beghinen (1863)

Informatie terzijde

Titelpagina van Werken. Deel 5. Vanden twaelf beghinen
Afbeelding van Werken. Deel 5. Vanden twaelf beghinenToon afbeelding van titelpagina van Werken. Deel 5. Vanden twaelf beghinen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.42 MB)

XML (0.73 MB)

tekstbestand






Editeur

Jan Baptist David



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Werken. Deel 5. Vanden twaelf beghinen

(1863)–Jan van Ruusbroec–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen

Quam ob causam Deus cuncta creârit, et de coelo empyrco ac primo mobili: quaedam ctiam de Dei unitate ac Personarum Trinitate. C. XXX.

7In beghinne der werelt en̄ der heyligher Scrifturen, soe 8leert ons die prophetc Moyses dat God maccte hemel en̄ crdc 9ons te dienen, op dat wi hem dienen souden, hier opter 10erden, in goeden werken en̄ in eersamen seden van buten; 11en̄, in die hemele, in gheesteliken dogheden, in heylighen 12levene, in oefeninghen van binnen; ende, inden oversten 13hemel, in scouwenden levene Gode gheenicht, in ghebruken 14en̄ in minnen: en̄ hier omme sijn alle dinghe ghemaect. En̄ 15dit tughet ons nature, exempel, en̄ figure, en̄ heylighe Scrifture, 16en̄ die ewighe waerheit die God selve is. Want hi hevet 17na sine figure ghemaect den oversten hemel ene simpele, 18eenvoldighe, vierighe claerheyt, van naturen en̄ van wesene 19ewelic stille en̄ onbeweghelic, indenGa naar voetnoot(1) simpelen wesene 20ewelic onbeweecht, inder naturen altoes beweechtGa naar voetnoot(2), doer-

[pagina 83]
[p. 83]

1schinich, licht ende claer, boven alle dinc groet, hoghe 2en̄ wijt, onverganckelic, een ewich ommering die al bevaen 3hevet dat God ghemaect hevet van materienGa naar voetnoot(1). Siet, dit is 4die overste nature der hemele, woninghe, sigheGa naar voetnoot(2) en̄ trone 5der moghentheit Gods, daer God in leeft ende regneert met 6al sire familienGa naar voetnoot(3). Maer hi is selve een verborghen, gheestelic 7hemel, in eenheit en̄ drieheit sijnre naturen; en̄ alsoe 8is hi boven alle hemele, en̄ boven alle creaturen, en̄ boven 9al dat hi ghescapen heeft na sine figure. En̄ alsoe sijn wi 10hem na ghevolghet, boven onse ghescapenheit, in ghebrukene 11met ewigher minnen, en̄ in onse overweselike salicheit 12die hi selve is. En̄ al is hi boven alle hemele en̄ boven al 13dat hi ghescapen heeft, lijflijk en̄ gheestelic, hi is oec in allc 14hemele, en̄ in al die werelt, en̄ in allen creaturen die hi 15regheert en̄ ordineert na sinen wille. En̄ hi is sonderlinghe, 16boven al, inden oversten hemel en̄ in die overste nature 17der hemele, die hi ghemaect hevet na sijn exempel en̄ na 18sine figure, die hi gheciert hevet met hem selven en̄ met 19sijnre glorien. Want dat blote wesen des oversten hemels 20es onbeweghelic, sonder werc, stille en̄ ledich, onveruerlecc 21boven al dat God ghemaect hevet van materien, in hemel 22en̄ in erde. Macr die overste nature der hemele, die ghenaemt 23is dat ierste beweghenGa naar voetnoot(4), die beweecht al dat

[pagina 84]
[p. 84]

1veruerlic is in creaturen die van materien sijn; en̄ aldus 2es die overste nature der hemele beweechlic en̄ onbeweechlicGa naar voetnoot(1), 3doerschinich, en̄ doervloyt met sinliker claerheit, 4die soe groet is en̄ soe sonderlinghe claer, datse en ghene 5oghen sien en moghen dan gloriose oghen die salich sijn.

6Siet, dat is dat rike der hemele, daer God in levet en̄ 7regneert met sinen heylighen; want het is Gode ghelijc 8in ‧iij‧ punten dat is, inden wesene ewich ledich, inder 9naturen altoes werkende, en̄ dese ‧ij‧ vervult ende doerscinetGa naar voetnoot(2) 10met eenvoldigher claerheitGa naar voetnoot(3). En̄ aldus seldi merken 11en̄ verstaen, dat hoghe wesen der Driehcit Gods es ewich 12ledich, sonder werc en̄ onberoerlijc na weseliken sinneGa naar voetnoot(4); 13mer die nature der persone es vruchtbaer, ewich werkende 14na wyse der personeGa naar voetnoot(5). Want die Vader ghebaert sinen 15Sone, enen anderen uut sijnre naturen; en̄ die Sone wert 16gheboren vanden Vader alse die ewighe wijsheit Gods, een 17ander in personen en̄ een inder naturen metten Vader; 18en̄ die Vader, metten Sone, vloyen uut hem den heylighen

[pagina 85]
[p. 85]

1GheestGa naar voetnoot(1), die één nature met hem beyden is: en̄ aldus is 2daer eenheit in naturen, en̄ anderheit in personen. Want in 3die weder draghinghe der personeGa naar voetnoot(2), soe is onderlinghe 4kennen en̄ minnen, vloyen en̄ wedervloyen tusscen den Vader 5en̄ den Sone overmits den heylighen Gheest, die haerre 6beyder minne es. Maer die eenheit des heylichs Gheests, 7daer die persone in leven en̄ regnerenGa naar voetnoot(3), die is inden uutvloyene 8werkelic en̄ vruchtbaer, werkende alle dinc na vrie 9edelheit, wijsheit en̄ moghentheit der personeGa naar voetnoot(4); mer inden 10weder invloyene der persone, soe is die enicheit des heylichs 11Gheests ghebrukelic, intreckende en̄ inhoudende die persone, 12boven ondersceit, in een ghebruken grondeloser minnen, die 13God selve is in wesene en̄ in naturenGa naar voetnoot(5). Siet, aldus levet God 14in hem selven met hem selven, in kinnen, in minnen, in 15besittene, in ghebrukene sijns selves boven allen creaturen.

16Siet, dit is die hogheste levende wise, diemen ghewoerden 17mach van GodeGa naar voetnoot(6). Ende hier mede levet hi in die overste 18nature der hemele; en̄, na onser wijs, naerre en̄ edelre in 19dat overste onser ghescapenheitGa naar voetnoot(7). En̄ hi hevet ons gheroepen 20en̄ vercoren: eest dat wine soeken, wi selenne vinden in ons 21selven en̄ boven ons selven, daer hi sijns selfs pleechtGa naar voetnoot(8) in

[pagina 86]
[p. 86]

1sijnre glorien met sinen uutvercoernen scouwende, kinnende, 2en̄ minnende, ghebrukende en̄ al doirvloyende met ewigher 3salicheit.

4En̄ hier mede latic dat scouwende leven dat God selve is, 5en̄ dat hi den ghenen gheeft die haers selfs verlochent hebben, 6en̄ sinen Gheeste na ghevolghet sijn daer hi sijns selves 7pleghet in sinen uutvercoren, in die ewighe glorie.

8Wildi climmen, met uwen verstane, vander erden inden 9oversten hemel, soe moeti overliden die elemente en̄ alle die 10hemele, die daer tusscen middelen: soe vindi Gode in sijn 11rike met uwen gheloveGa naar voetnoot(1). Alsoe ghelikerwijs, wildi clymmen, 12boven ghelove, in dat overste uwer ghescapenheit, dat is een 13verborghen hemel, soe moeti ghechiert sijn met allen goeden 14werken van buten, en̄ met dogheden en̄ heyligher oefeninghen 15van binnen: en̄ dan seldi overliden uwe sinne, en̄ uwe 16ymaginacie, en̄ alle beelden, lijflike en̄ gheestelike, redenen 17en̄ formen, en̄ alle ghemerc. En̄ alsoe seldi verhaven sijn in 18een onghebeelt bloet ghesichte, in godliken lichte: daer 19moghedi scouwen dat rike Gods in u, en̄ Gode in sijn rike; 20en̄ dit moghedi eyghelic merken in die figure die hier na 21volghet.

voetnoot(1)
F, G. in dien.
voetnoot(2)
Deze zinsnede komt niet voor in de vertaling van Surius, die van onbeweecht overgaet tot doerschinich. In onze dry Codices wordt zy gelezen; en dat zy tot Ruysbroecks tekst behoort, blykt uit het vervolg. F en G hebben een punctum medium achter de woorden in der naturen, en F. hervangt met eene hoofdletter. Wy meenen de punctuatie hersteld te hebhen gelyk zy wezen moet.
voetnoot(1)
Sur. Deus enim secundum figuram suam supremum coelum simplicem ac igneam fecit claritatem, ex natura et essentia perpetuò tranquillam ac immobilem, in simplici essentia perpetuò immotam, perspicuam, lucidam et claram, cuncta magnitudine, sublimitate et amplitudine excedentem, incorruplibilem, sphaeram sempiternam, ambientem omnía quae in materia condita sunt a Deo.
voetnoot(2)
Surius vertaelt dit woord door palatium; maer wy meenen dat het niets anders is dan eene verbastering van het fransche siège, zetel.
voetnoot(3)
Sur. Et hoc supremum coelum empyreum est, quod divinae majestatis habitatio, palatium, et thronus est, in quo Deus cum omni sua familia vivit et regnat.
voetnoot(4)
Primum mobile, zegt Surius.
voetnoot(1)
Deze zinsnede is mede by Surius onderdrukt, alhoewel zy in onze dry Codices voorkomt, waeruit wy opmaken dat zy tot den oerspronkelyken tekst behoert. De vertaling zegt enkelyk: Primum autem mobile cuncta movet, quae quidem in materialibus creaturis moveri possunt, idemque perspicuum est. Men ziet klaer dat Surius op heide plaetsen in dat beweechlic en onbeweechtic eene contradictic gevonden en willen vermyden heeft; doch wy meenen dat onze schryver het een en het ander beweert seeundum quid, en laten hem zyne gezegden.
voetnoot(2)
F, G. doerschinich.
voetnoot(3)
Sur. siquidem Deo in tribus simile est, utpotè in essentia perpetuò ociosum, in natura semper agens, et haee duo simplici habens claritate repleta atque perspieua. Surius heeft dus ook doerschinich gelezen; doch wy mcenen dat het doorscinet = doorschynd of doorschenen wezen moet.
voetnoot(4)
Sur. Ita etiam intelligendum considerandumque est, sublimissimam adorandae Trinitatis essentiam in seipsa perpetuò ociosam et sine opere, prorsusque immotam esse.
voetnoot(5)
Sur. Sed personarum natura foecunda est, perpetuoque agens, secundum ipsarum modum personarum, sive secundum personas ipsas.
voetnoot(1)
Ex Patre autem et Filio sanctus emanat Spiritus, zegt Surius, maer uut vloyen is hier gebruikt in actieven zin, even als in het Tabernakel, I, bl. 272, regel 13.
voetnoot(2)
in personarum relationibus, zegt Surius.
voetnoot(3)
Onze dry codices komen overeen; maer Surius zegt enkelyk: Unitas autem in qua personae vivunt et regnant.
voetnoot(4)
Sur. seeundum liberrimam personarum scientiam, sapientiam, potentiam ac nobilitatem.
voetnoot(5)
Sur. Atqui in reflexu personarum, fruitivè personas easdem supra distinetionem intrò trahit ae retinet in immensae ae infinitae charitatis, quae Deus ipse est in essentia et natura, fruitione.
voetnoot(6)
Sur. Et hic summus est vitae modus, qui possit de Deo verbis exprimi.
voetnoot(7)
Sur. Sicque ipse vivit in supremo coelo, et juxta modum nostrum propiùs atque praeclariùs in supremo creatae essentiae nostrae.
voetnoot(8)
ubi scipso fruitur, zegt Surius.
voetnoot(1)
D. kwalyk, in uwen ghelove.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken