Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Werken. Deel 6. Die chierheit der gheestelijker brulocht. Vanden blinckenden steen. Dat boec der hoechster waerheit (1868)

Informatie terzijde

Titelpagina van Werken. Deel 6. Die chierheit der gheestelijker brulocht. Vanden blinckenden steen. Dat boec der hoechster waerheit
Afbeelding van Werken. Deel 6. Die chierheit der gheestelijker brulocht. Vanden blinckenden steen. Dat boec der hoechster waerheitToon afbeelding van titelpagina van Werken. Deel 6. Die chierheit der gheestelijker brulocht. Vanden blinckenden steen. Dat boec der hoechster waerheit

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.28 MB)

XML (0.61 MB)

tekstbestand






Editeur

F.A. Snellaert



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Werken. Deel 6. Die chierheit der gheestelijker brulocht. Vanden blinckenden steen. Dat boec der hoechster waerheit

(1868)–Jan van Ruusbroec–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 100]
[p. 100]

Een exempel hoe wi in Christo dese viere wisen vinden volcomen. C. XXXIII.

1Wi moetenGa naar voetnoot(1) wandelen inden lichte, op dat wi niet en 2dolen, en̄ merken Christum die ons dese ·iiij· wisen gheleert 3en̄ voir ghegaen heeft. Christus, die clare sonne, die ghinc op 4inden hemel der hoghere DrievuldicheitGa naar voetnoot(2), en̄ inder daghe- 5raet sire glorioser moeder der Maecht MarienGa naar voetnoot(3), die ene 6dagheraet en̄ ene beghin was, en̄ is, des daechs alre gracien 7daer wi ewelike in verbliden selen.

8Nu merket, Christus hadde en̄ heeft noch wel die ierste 9wise, want hi was enich ende verenicht. In hem waren en̄ 10sijn vergadert en̄ verenicht alle die doghede die ye ghedaen 11werden, en̄ emmermeer ghedaen selen werden, en̄ daer toe 12alle de creaturen die de doghede wrachten ofte werken 13selen. Aldus was hi enich Sone des Vader en̄ verenicht 14mensceliker naturenGa naar voetnoot(4). En̄ hi was innichGa naar voetnoot(5); want hi brachte 15dat vier in ertrike, dat alle heylighen en̄ alle goede men- 16schen ontfunct heeft. En̄ hi droech ene ghevoellike liefde 17en̄ trouwe tote sinen Vader, en̄ tote alle den ghenen die 18sijns ewelike ghebruken selen. En̄ sine devocie en̄ sine 19minnende op draghende herteGa naar voetnoot(6) begheerde en̄ berredeGa naar voetnoot(7)

[pagina 101]
[p. 101]

1vore sinen Vader omme alre menschen noot. Al sijn 2leven ende al sine werke, van buten en̄ van binnen, en̄ 3alle sine woerde, dat was danc lof ende ere sijns Vader. 4Dit is die ierste wise.

5Die minlike sonne Christus die blicte ende scheen noch 6claerre en̄ hetere; want in hem was en̄ es volheit alre 7gracien en̄ alre gaven. En̄ hier omme vloyde Christus herte, 8ende sine maniereGa naar voetnoot(1), en̄ sine wandelinghe, ende sijn dienst 9in goedertierenheden en̄ in saechtmoedicheden, ende in oet- 10moedicheden, en̄ in mildicheden; ende hi was soe gracioes 11en̄ soe minlijc, dat sine wandelinghe en̄ sijn wesen alle men- 12schen trac, die goeder naturen waren. Hi was die onbesmette 13lelie en̄ die ghemeine veltbloemeGa naar voetnoot(2) daer alle goede menschen 14honich ewigher soeticheit ane laden en̄ ewichs troestsGa naar voetnoot(3). 15Van allen den gaven die der menscheit Christi ye ghegeven 16worden, soe dancte en̄ lovede Christus, na sire menscheit, 17sinen ewighen Vader, die een vader is alre ghiften ende 18alre gaven; en̄ raste, naden oversten crachten sire sielen, 19boven alle gaven in die hoghe enicheit Gods daer alle gaven 20ute vloyen. Aldus hadde hi die andere wise.

21Christus, die gloriose sonne, blicte en̄ scheen noch hoghere 22en̄ claerre en̄ hetereGa naar voetnoot(4); want, alle sine leefdaghe, waren sine 23lijflike crafte en̄ sine ghevoelicheitGa naar voetnoot(5), herte en̄ sin gheëyscht 24en̄ ghenoedtGa naar voetnoot(6) vanden Vader tot diere hogher glorien en̄ 25weelden, dier hi nu ghevoellike naden lijfliken crachten ghe- 26smaect. Ende hi wasser selve toe gheneycht nader affectien, 27natuerlike en̄ overnatuerlike; nochtan woude hi verbeiden,

[pagina 102]
[p. 102]

1in deser ellenden, dies tijts dien die Vader inder ewicheit vore 2ghesien en̄ gheoirdent hadde. Aldus hadde hi die derde wise.

3Doe die bequamelike tijt quam, dat Christus alle die 4vruchte der doghede die ye ghewrocht worden en̄ emmer- 5meere ghewracht souden werden; doen hy die voeren en̄ ver- 6gaderen woude in den ewighen rike, doen begonste die ewighe 7sonne te daelne; want Christus nederde hem, en̄ gaf sijn 8lijflike leven inde hande sire viande. En̄ hi wart onbekint en̄ 9ghelaten van sinen vrienden in selker noet; en̄ der naturen 10wart ontrocken alle troest van buten ende van binnen, en̄ 11op hare wart gheladen elleinde en̄ pine, versmaetheid en̄ 12last, en̄ bordeneGa naar voetnoot(1) en̄ coep alre sonde te betaelne na ghe- 13rechticheit. En̄ hi droecht in oetmoedigher verduldicheit, 14ende hi wrachte die stercste werke van minnen in deser 15ghelatenheit. En̄ hi heeft daer met hercreghen en̄ ghecocht 16onse ewighe erfachticheit. Aldus es hi ghechiert inden 17nedersten deele sire edelre menscheit, want daer in heeft 18hi leden om onse sonden desen arbeit. En̄ hier omme 19heetet hi behoudereGa naar voetnoot(2) der werelt, ende is verclaert en̄ glo- 20rificiert, en̄ verhaven en̄ gheseten ter rechter hant sijns 21Vader, en̄ regneert in moghentheit; en̄ alle creature boecht 22hare knien, hemelsche, ertsche en̄ helsce vore sinen hoghen 23name in ewicheit.

voetnoot(1)
L en N beginnen dit capittel met de volgende woorden, die mede by Surius vertaeld, het hoofdstuk openen. Mer wilwi te rechte wanderen na die vier voerscriven wisen, die den mensche cieren na den lijfliken crachten, en̄ naden nedersten deel sijns selves in ynnighen leven, soe moetwi merken Christum, die ons dese vier wisen gheleert en̄ voerghegaen heeft.
voetnoot(2)
Sur. qui in celsissimae Trinitatis coelo exortus est.
voetnoot(3)
Sur. idque in aurora praeclarissimae matris suae semper virginis Mariae.
voetnoot(4)
Sur. et humanae naturae unitus.
voetnoot(5)
Sur. Fuit etiam internus.
voetnoot(6)
Sur. cor amantissimum sursumque erectum.
voetnoot(7)
Sur. suspirabat et ardebat.
voetnoot(1)
mores by Surius.
voetnoot(2)
flos campi by Surius.
voetnoot(3)
Sur. ex quo (flore) boni omnes aeternae suavitatis et consolationis mel cliciunt et comportant.
voetnoot(4)
Sur. Caeterùm idemipse sol gloriosus et sublimiûs asscendit, et splendidiùs atque ferventiùs emicuit ac radiavit.
voetnoot(5)
et portio sensitiva, zegt Surius.
voetnoot(6)
Sur. invitabantur et exigebantur.
voetnoot(1)
onera zegt Surius. Zie Kiliaen.
voetnoot(2)
Sur. mundi salvator.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken