Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Werken. Deel 6. Die chierheit der gheestelijker brulocht. Vanden blinckenden steen. Dat boec der hoechster waerheit (1868)

Informatie terzijde

Titelpagina van Werken. Deel 6. Die chierheit der gheestelijker brulocht. Vanden blinckenden steen. Dat boec der hoechster waerheit
Afbeelding van Werken. Deel 6. Die chierheit der gheestelijker brulocht. Vanden blinckenden steen. Dat boec der hoechster waerheitToon afbeelding van titelpagina van Werken. Deel 6. Die chierheit der gheestelijker brulocht. Vanden blinckenden steen. Dat boec der hoechster waerheit

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.28 MB)

XML (0.61 MB)

tekstbestand






Editeur

F.A. Snellaert



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Werken. Deel 6. Die chierheit der gheestelijker brulocht. Vanden blinckenden steen. Dat boec der hoechster waerheit

(1868)–Jan van Ruusbroec–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 106]
[p. 106]

Hoe die andere riviere verclaert dat verstennisse. C. XXXVII.

1Overmits inwendighe liefde, ende minlijc neyghen, ende 2godlike trouwe, onsprinct de andere riviere van volheden der 3gracien in enicheit dies gheests, en̄ dat is ene gheestelike 4claerheit, die vloyt en̄ licht inden verstane met ondersceede 5in menigher wisen. Want dat licht toent ende gheeft inder 6waerheit ondersceet in allen dogheden. Maer dat en leecht 7niet al in onser machtGa naar voetnoot(1); want al hebbewi dit licht altoes 8in onser sielen, God doetGa naar voetnoot(2) zwighen ende spreken, en̄ hi 9maecht vertoenen en̄ berghen, gheven ende nemen in tide 10en̄ in stadeGa naar voetnoot(3); want dat licht es sine. En̄ daer om werket 11hi, in desen lichte, en̄ alse hi wilt, en̄ daer hi wilt, en̄ dien 12hi wilt, en̄ dat hi wilt. Dese menschen en behoeven gheenre 13revelacien van node, noch datse ghetrocken worden boven 14den sinnen; want hare leven, ende hare woninghe, en̄ hare 15wandelinghe, en̄ hare wesen es inden gheeste boven sin en̄ 16boven sinlicheit. En̄ daer toent God desen mensche wat hi 17wilt, dies hem noet is ofte anderen menschenGa naar voetnoot(4). Nochtan 18mochte God, woude hi, desen menschen beroeven haerre 19uutwendigher sinne, en̄ toenen hem van binnen vremde ge- 20liken en̄ toecomende dinghe in menigher wisenGa naar voetnoot(5).

21Nu wilt Christus dat dese mensche uutga en̄ wandele in den

[pagina 107]
[p. 107]

1lichte, na wise des lichtsGa naar voetnoot(1). Nu sal dan dese verclaerde 2mensche utegaen, en̄ merken sinen staet en̄ syn leven van 3binnen en̄ van buten ofte hi een volcomen ghelijc draghet 4Christi na sire menscheit en̄ oec na sire godheit. Want wi 5sijn ghescapen tot den beelde en̄ tot den ghelikenisse Gods. 6Ende hi sal sine verclaerde oghen op heffen in verstendigher 7waerheit met verlichter redenenGa naar voetnoot(2), en̄ merken en̄ anesien, 8creaturlikerwijs, die hoghe nature Gods, en̄ die grondelose 9eyghenscape die in Gode sijn: Want ere grondeloser nature 10behoren grondelose doeghede en̄ werken.

11Die hoghe nature der godheit wert ghemerct en̄ ane ghe- 12sienGa naar voetnoot(3), hoe si is simpelheit en̄ eenvoldicheit, ontoeganclike 13hoecheit ende afgrondighe diepheit, onbegripelike breyde 14ende ewighe lancheit, ene duystere stilleGa naar voetnoot(4) en̄ ene wilde 15woestine, alre heylighen raste in enicheit, een ghemeine 16ghebruken sijns selfs en̄ alre heylighen in ewicheit. Noch 17mocht men merken menich wonder inder grondeloser zee 18der godheit, al eest dat wi sinlike gheliken setten, om grof- 19heit der sinne, dien wijt van buten toenenGa naar voetnoot(5): dat wert doch 20inder waerheit van binnen ghemerct en̄ ane ghesien een 21grondeloes goet sonder wise; maer alse ment van buten 22toenen sal, soe gheeft men hem gheliken ende wisen in 23menigher wijs, na dat dies menschen redene verclaert es 24diet toent en̄ voirtbrinctGa naar voetnoot(6).

25Dese verclaerde mensche sal oec merken ende anesien die

[pagina 108]
[p. 108]

1eyghenscap des Vader inder godheit, hoe hi is almachtighe 2cracht en̄ moghentheit, sceppere, beweghere, onthoudere, 3beghin en̄ einde, alre creaturen sake en̄ yersticheitGa naar voetnoot(1): dit 4toent die riviere der gracien der verlichter redenenGa naar voetnoot(2) in 5claerheden. Si toent oec eyghenscap dies ewighen WoertsGa naar voetnoot(3), 6afgrondighe wijsheit ende waerheit, exemplaer alre creaturen 7en̄ levendicheit, die ewighe regule sonder wandelbaerheit, 8een anestaren en̄ een dore sien alre dinc sonder bedectheit, 9een dore seinen en̄ een verclaren alre heylighen in hemel en̄ 10in erde na weerdicheit. Want nu dese riviere der claerheit 11gheeft menighe wise in ondersceede, soe toent si oec der 12verlichter redenen eyghenscap des heylichs Gheests, onbe- 13gripelike caritate en̄ mildicheit, onfermherticheit en̄ ghena- 14dicheit, ongheinde trouwe en̄ onsticheitGa naar voetnoot(4), onbegripelike grote 15uutvloyende rijcheit, en̄ afgrondighe goede dorevloyende alle 16hemelsce gheeste in weeldicheyt; ene vierighe vlamme diet 17al verberret in enicheit, ene vloyende fonteine, rike van 18allen smake na yeghewelcs begheerlicheit, een bereyden 19ende een inleyden alre heylighen in hare ewighe salicheit, 20een omvaen en̄ een doregaen des Vaders ende des Soens en̄ 21alre heylighen in ghebrukeliker enicheit. Dit wert al ge- 22merct en̄ ane ghesien, onghedeilt en̄ sonder partië, in ere 23eenvoldigher naturen der godheit. Ende nochtan staen dese 24eyghenscape, persoenliker wijs, na onsen ghemerke in 25menichfuldich ondersceet. Want moghentheit ende goetheit, 26en̄ miltheit, en̄ waerheit, in desen es, na onsen siene, groet

[pagina 109]
[p. 109]

1ondersceet: nochtan steedt al in enicheit en̄ onghedeylt 2inder hogher naturen der godheit. Maer de weder draghinghe, 3die de persoenlike eyghenscape maken, die bestaen in een 4ewich ondersceetGa naar voetnoot(1). Want die Vader ghebaert ondersceit. 5Want de Vader ghebaert sinen Sone sonder onderlaet, ende 6hi en wert selve niet gheboren. En̄ die Sone wert gheboren, 7en̄ hi en mach niet baren: en̄ aldus heeft die Vader altoes 8enen Sone inder ewicheyt, en̄ die Sone enen Vader. En̄ dit 9sijn die wederdraghinghen dies Vaders toten Sone, ende dies 10Soens toten Vader. Ende die Vader en̄ die Sone gheesten 11enen GheestGa naar voetnoot(2), dat is haerre beyder wille ofte minne. En̄ 12dese Gheest en baert noch en wert gheboren; maer hi moet 13ewelike uutvloyende van hen beiden ghegeest werdenGa naar voetnoot(3). 14Ende dese -iij- persone sijn één God ende één Gheest. En̄ 15alle die eyghenscape, met uutvloyenden werken, sijn ghe- 16meyne alle den personen, want si werken in erachte ere 17eenvoldigher naturen.

voetnoot(1)
Sur. Atqui lux ista non omninò in nostra sita est potestate.
voetnoot(2)
Versta doet het
voetnoot(3)
Dat is, in tyd en plaets. Sur. vertaelt, schoon niet volstrekt nauwkeurig: quibus volet horis vel temporibus.
voetnoot(4)
Sur. quicquid sibi placet et vel eis vel aliis necessarium est.
voetnoot(5)
Sur. Quanquam si vellet, posset ubique Deus à sensibus externis abstractis, intùs eis diversis modis raras quasdam similitudines ac species, et futura ostendere ac manifestare.
voetnoot(1)
Sur. pro lucis modo.
voetnoot(2)
Sur. levatisque sursum in intelligibili veritate illuminatis oculis cum ratione illustrata, secundùm creaturae modum, enz.
voetnoot(3)
Sur. considerari autem et inspici potest divinitatis natura sublimis.
voetnoot(4)
Sur. caliginosum silentium.
voetnoot(5)
Sur. quae licèt sub crassis quibusdam externis similitudinibus ob sensuum hebetudinem foris proponamus.
voetnoot(6)
Sur. prout ea proferentis ac eloquentis ratio divinitùs est illustrata.
voetnoot(1)
Aldus onze vier brabantsche Hss. L en N hebben eesticheit, isticheit, en Surius vertaelt causa et existentia. Te regt; het woord is nog gebruikt in het vierde deel van Ruysbroecks werken, bl. 58, regel 7, met de beteekenis van grond des aenzyns, gelyk het hier ook heeft.
voetnoot(2)
Versta aen de verlichte rede.
voetnoot(3)
L en N. eyghenscap des ewichs Soens, dat hi si dat ewighe woert, afgrondighe wijsheit, enz. Zoo ook Surius.
voetnoot(4)
benevolentia, zegt Surius.
voetnoot(1)
Sur. Relationes autem, quas personarum efficiunt proprietates, in Deo semper distinctae manent.
voetnoot(2)
Sur. unum spirant spiritum.
voetnoot(3)
Sur. sed est utriusque sempiterna spiratio.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken