Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Werken. Deel 6. Die chierheit der gheestelijker brulocht. Vanden blinckenden steen. Dat boec der hoechster waerheit (1868)

Informatie terzijde

Titelpagina van Werken. Deel 6. Die chierheit der gheestelijker brulocht. Vanden blinckenden steen. Dat boec der hoechster waerheit
Afbeelding van Werken. Deel 6. Die chierheit der gheestelijker brulocht. Vanden blinckenden steen. Dat boec der hoechster waerheitToon afbeelding van titelpagina van Werken. Deel 6. Die chierheit der gheestelijker brulocht. Vanden blinckenden steen. Dat boec der hoechster waerheit

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.28 MB)

XML (0.61 MB)

tekstbestand






Editeur

F.A. Snellaert



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Werken. Deel 6. Die chierheit der gheestelijker brulocht. Vanden blinckenden steen. Dat boec der hoechster waerheit

(1868)–Jan van Ruusbroec–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen

Van den anderen die hare werke werken in contrarien der andere wisen. C. LXXV.

5Nu verstaet, soe wanneer die mensche enighe raste wilt 6besitten in ledicheden, sonder ynnech begheerlic toevoeghen 7te Gode, soe heeft hi ene bereetscap tote allen dolinghen; 8want hi es ave ghekeert van Gode, en̄ is gheneyghet tote hem 9selven met natuerliker minnen, en̄ soect en̄ begheert troest 10en̄ soeticheit, en̄ dies hem ghelust. En̄ dese is ghelijc den 11coman, want in allen sinen werken es hi wederboeghet op 12hem selven, en̄ soect en̄ meint sine raste en̄ sijn ghewin 13meer dan die ere Gods. Deze mensche, die aldus in bloter 14natuerliker minnen levet, die besit altoes hem selven 15onghelaten in eyghenhedenGa naar voetnoot(2). Ende selck lidet een hart 16leven in groten werken van penitencien, op dat hi bekint en̄ 17vernaemt werde van groter heylicheit, en̄ oec groten loen ver- 18diene; want alle natuerlike minne is hare selven houtGa naar voetnoot(3), en̄ 19nemt gherne ere inder tijt, en groten loen inder ewicheit. En̄ 20selc mensche hevet vele verkiesensGa naar voetnoot(4), en̄ biddet en̄ begheert 21vele sonderlincheden van Gode. En̄ deze werden dicwile be- 22droghen; want hem ghescien bi wilen, overmits den viant, die 23dinghen die si begheren, en̄ dan draghen sijt hare heylicheit

[pagina 171]
[p. 171]

1ane, en̄ hen dunct dat si alles werdich sijn; want si sijn hover- 2dich en̄ ongherenen en̄ onverlicht van Gode. En̄ hier omme 3bliven si op hem selven, en̄ een cleine troest machse sere 4verbliden; want si en weten niet wat hem ontblivet. En̄ si 5sijn te male gheneighet, nader ghelost, op inwendighen smaec 6en̄ op gheestelic gherief der naturen. En̄ dit heetet gheeste- 7like oncuyscheit; want het is ene ongheordende gheneichtheit 8in natuerliker minnen, die altoes wederboeghet is op hare 9selven, ende soect hare gherief in allen dinghen. Dese 10menschen sijn oec altoes gheestelic hoverdich en̄ eenwil- 11lich; ende hieromme valt hare begheerte en̄ hare ghelost bi 12wilen soe sere op die dinghen die si begheren, en met 13erighe van Gode hebben willen, dat si dicwile bedroghen 14werden, ende somme vanden viant beseten. Deze menscen 15leven alle contrarie der caritaten, en̄ den minliken inkere, 16daer de mensche hem selven offert, met al dien dat hi ghe- 17leysten mach, inder eren en̄ der minnen Gods, en̄ dien niet 18custen en mach noch ghenoeghen, dan een onbegripelijc 19goet, dat es God allene. Want de caritate es een minne 20bant die ons overvoertGa naar voetnoot(1), en̄ daer wi ons selfs in verloechenen, 21en̄ mit Gode verenicht werden en̄ God mit ons. Maer natuer- 22like minne boeghet op hare selven en̄ op hare gherief en̄ 23blivet altoes alleneGa naar voetnoot(2). Nochtan is natuerlike minne alsoe 24ghelijc der caritaten inden werken van buten, alse ·ij· hare 25op enen hovede; maer die meyninghen sijn onghelijc. Want 26die goede mensche soeket, en̄ meint, en̄ begheert, met op 27draghender herten, altoes die ere Gods; maer in natuerliker 28minnen meint de mensce altoes hem selven en̄ sijn ghewin.

[pagina 172]
[p. 172]

1Soe wanneer dat de natuerlike minne verweghet de caritate 2in contrarien, soe valt de mensche in ·iiij· sonden, dat is 3gheestelike hoverde, ghiericheit, gulsicheit en̄ oncuyscheit. 4En̄ aldus viel Adam inden Paradise en̄ alle menschelike 5nature met hem; want hi minde hem selven met natuerliker 6minnen onordenlike: en̄ hier omme keerde hi van Gode en̄ 7versmade Gods ghebod in hoverdicheiden. En̄ hi begheerde 8const en̄ wijsheit in ghiericheiden; ende hi sochte smaec 9en̄ ghelost in gulsicheiden; en̄ daer na wert hi beweghet in 10oncuyscheiden. Maer Maria, sy was een levendich Paradys. 11Si vant die gracie die Adam verloes, en̄ vele meer daer toe, 12want si is moeder der minnen. Si keerde haer werkelike in 13caritaten te Gode, en̄ si onfinc Christum in oetmoedicheden. 14En̄ si offerdene den Vader met al sinen doeghene in mil- 15dicheden; en̄ si en ghesmaecte noyt troest noch gheenre 16gaven in gulsicheden: en̄ al hare leven was in reynicheden. 17Die hare volghet, hi verwint alle contrarie der doghede, en̄ 18comt in dat rike daer si regneert met haren Sone inder 19ewicheit.

voetnoot(2)
Sur. is seipsum semper cum proprietate et absque suî resignatione possidet.
voetnoot(3)
Verouderd adject. zoo veel beteekenende als gunstig, trouw. Surius vertaelt zeer wel: Omnis enim naturalis amor sibi ipsi cupit et favet.
voetnoot(4)
Sur. Quidam ex horum genere multa optione utuntur.
voetnoot(1)
Sur. Amoris nexus est, trunsvehens nos in Deum.
voetnoot(2)
Sur. At verò naturalis amor ad seipsum et suum commodum reflexus est, et ita semper solus manet.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken