Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Werken. Deel 6. Die chierheit der gheestelijker brulocht. Vanden blinckenden steen. Dat boec der hoechster waerheit (1868)

Informatie terzijde

Titelpagina van Werken. Deel 6. Die chierheit der gheestelijker brulocht. Vanden blinckenden steen. Dat boec der hoechster waerheit
Afbeelding van Werken. Deel 6. Die chierheit der gheestelijker brulocht. Vanden blinckenden steen. Dat boec der hoechster waerheitToon afbeelding van titelpagina van Werken. Deel 6. Die chierheit der gheestelijker brulocht. Vanden blinckenden steen. Dat boec der hoechster waerheit

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.28 MB)

XML (0.61 MB)

tekstbestand






Editeur

F.A. Snellaert



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Werken. Deel 6. Die chierheit der gheestelijker brulocht. Vanden blinckenden steen. Dat boec der hoechster waerheit

(1868)–Jan van Ruusbroec–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen

Hoe hem die ynnighe mensce oefenen sal, dat hi Gode verenicht moghe werden sonder middel. C. VIII.

8Mer die ynnighe mensche, die met alre quale ghesonde 9heeftGa naar voetnoot(1), hoe hi hem met Gode één ghevoelen sal, sonder 10middel, dat willie u segghen. Wanneer dat hem alsele le- 11vende menscheGa naar voetnoot(2) met gheheelheiden syns selfs en̄ met alle 12sinen crachten oprechtGa naar voetnoot(3), en̄ te Gode voecht met levender 13werkeliker minnen, soe ghevoelt hi dat sine minne in ha- 14ren gronde, daer si beghint en̄ eindet, ghebrukelie is en̄ 15sonder gront. Wilt hi dan voirt in dringhen, mit sijnre 16werkeliker minnen, in die ghebrukelike minne; al daer 17moeten wiken alle die crachten sijnre sielen, en̄ moeten 18liden en̄ ghedoghenGa naar voetnoot(4) die doirgaende waerheit en goetheit 19die God selve is. Want ghelikerwijs dat die lucht doir- 20gaen wert met claerheiden en̄ met hitten der sonnen, en̄ 21alsoe dat yser doergaen wert metten viere, alsoe dat het 22mitten viere, viers werke werket;Ga naar voetnoot(5) want het bernet en̄

[pagina 254]
[p. 254]

1licht gelike den viere: en̄ dat selve spreke ic vander lucht; 2want ware die lucht verstandich, si sprake: Ic verclare 3en̄ verlichte al die werelt; nochtan behout yeghewele 4sijn eyghen nature; want dat vier en wert niet yser, 5noch dat yser vier; mer die eninghe is sonder middel; 6want dat yser is binnen int vier en̄ dat vier int yser. 7En̄ aldus es die lucht inden lichte der sonnen, en̄ dat 8licht der sonnen in der locht. Alsoe ghelikerwijs es 9God altoes inden wesene der sielen; en̄ wanneer dat die 10overste crachte inkerenGa naar voetnoot(1) met werkeliker minnen, soe 11werden si Gode gheenicht sonder middel, in een een- 12voldich weten alre waerheit, en̄ in een weselic ghevoelen 13en̄ smaken alles goets. Dit eenvoldich weten en̄ ghevoe- 14len Gods wert beseten in weseliker minnen, en̄ het wert 15gheoefent en̄ onthouden overmits werkelike minne. En̄ 16hier omme eest den crachten toevallich, overmits ster- 17venden inkeer in minnenGa naar voetnoot(2); mer het is den wesene we- 18selic, en̄ altoes inblivendeGa naar voetnoot(3): en̄ hier omme moeten wi 19altoes inkeren en̄ vernuwen in minnen, selen wi minne 20met minnen bevindenGa naar voetnoot(4). En̄ dit leert ons Sinte Jan daer hi 21sprect: ‘Die woent in minnen, hi woent in Gode, en̄ God 22in hemGa naar voetnoot(5).’ En̄ al es dese eninghe tusschen den minnen- 23den gheest en̄ Gode sonder middel, daer is nochtan groet 24ondersceet; want die creature en wert niet God noch 25God creature, ghelikerwijs dat ik voren gheseit hebbe van 26den yscre en̄ van der locht. En̄ ofte materilike dinghen, 27die God ghemaect heeft, aldus verenighen moghen sonder

[pagina 255]
[p. 255]

1middel; vele bat mach hi hem selven verenighen met 2sinen gheminden daer hi wilt, als si hem, overmits sine 3gracie, daer toe voeghen en̄ bereiden. En̄ hier omme die 4ynnighc mensce dien God gheciert heeft met dogheden, 5en̄ daer boven verheven in een scouwende levene; in 6sinen hoechsten inkeer en es anders en gheen middel tus- 7schen hem en̄ Gode, dan sine verlichte redene en̄ sine 8werkelike minneGa naar voetnoot(1). En̄ overmits dese ·ij·, soe heeft hi een 9aencleven aen Gode, en̄ dat is één werden met Gode, 10sprect Sinte Bernaert. Mer boven redene, en̄ boven wer- 11kelike minne, soe is hi verhaven in een bloet ghesichte 12en̄ sonder were in weseliker minnen. En̄ daer is hi één 13gheest en̄ één minne met Gode, alsoe alsic voren ghe- 14seit hebbe. In dese weselike minne, soe is hi onthoghende 15sinen verstane oneindelic, overmits die enicheit die hi wese- 16like met Gode heeftGa naar voetnoot(2) en̄ dit is een ghemeine leven scouwen- 17der menschen. Want in deser verhavenheit, soe is die men- 18sche hebbelic daer toe, dat hi bekennen mach, eest datGa naar voetnoot(3) 19God hem vertoenen wilt, in eenen ghesichte alle creaturen 20in hemel en̄ in eerde, met onderscede van leven en̄ van lone. 21Maer der ongheeintheit Gods, hare moet hi wiken, en̄ moet 22hare weselike en̄ oneindelike navolghenGa naar voetnoot(4); want die en 23mach ghene creature begripen noch verhalen, noch oec die 24siele ons Here Jesu Christi, die die hoechste eninghe 25onfaen heeft boven allen creaturen.

voetnoot(1)
Sur. qui in omni languore sanitate perfruitur.
voetnoot(2)
Vividus homo, zegt Surius.
voetnoot(3)
Erigit, zegt Surius.
voetnoot(4)
Sur. ferantque et patiantur penetrantem veritatem.
voetnoot(5)
Sur. utque ferrum ignis (penetrat), ita ut iguis actiones efficial.
voetnoot(1)
Intro se recipiunt, zegt Surius.
voetnoot(2)
Sur. itaque viribus quidem accidens est per morientem in amorem introversionem.
voetnoot(3)
Sur. sed essentiae substantiale est semperque intùs in ea permanens.
voetnoot(4)
Sur. si amorem per amorem reperire velimus.
voetnoot(5)
Vglk. I Joann. 4, 16.
voetnoot(1)
Sur. Quamobrem inter internum ac Deo devotum hominem quem Deus virtutibus ornârit, et supra virtutes in contemplativam sustulerit vitam, atque inter Deum nullam in suprema ejus introversione medium est, nisi ratio illuminata et actuosus amor illius.
voetnoot(2)
Sur. Atque in hoc essentiali amore, per eam, quom cum Deo habet unionem essentialem, infinitè suum excedet intellectum.
voetnoot(3)
Versta dat het.
voetnoot(4)
Sur. Sed ipsius Dei infinitati interminabili cedere, eamque essentialiter et infinitè subsequi compellitur.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken