Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Werken. Deel III (1934)

Informatie terzijde

Titelpagina van Werken. Deel III
Afbeelding van Werken. Deel IIIToon afbeelding van titelpagina van Werken. Deel III

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.57 MB)

XML (1.03 MB)

tekstbestand






Editeurs

Léonce Reypens

M. Schurmans



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Werken. Deel III

(1934)–Jan van Ruusbroec–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
bron

Jan van Ruusbroec, Werken (III) (ed. L. Reypens en M. Schurmans). Het Kompas, Mechelen / De Spieghel, Amsterdam 1934

codering

DBNL-TEI 1
dbnl-nr ruus001werk01_01
logboek

- 2008-08-22 CB colofon toegevoegd

verantwoording

gebruikt exemplaar

exemplaar universiteitsbibliotheek Leiden, signatuur: 1029 B 22

 

algemene opmerkingen

Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van de Werken (deel III) van Jan van Ruusbroec, in de editie van L. Reypens en M. Schurmans uit 1934. Deze editie omvat de volgende titels: Vanden blinckenden steen, Vanden vier becoringhen, Vanden Kerstenen ghelove, Vanden VII sloten, Een spieghel der eeuwigher salicheit, Van VII trappen en Dat boecksken der verclaringhe. De originele handschriften stammen uit de 14de eeuw.

 

redactionele ingrepen

Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (p. I, II, VI, VIII, XXIV, 2, 42, 44, 60, 80, 128, 220, 222 en 274) zijn niet opgenomen in de lopende tekst.

 

[pagina III]

RUUSBROEC WERKEN III

 

[pagina IV]

JAN VAN RUUSBROEC WERKEN

NAAR HET STANDAARDHANDSCHRIFT VAN GROENENDAAL UITGEGEVEN DOOR

HET RUUSBROEC-GENOOTSCHAP TE ANTWERPEN

III

1934

HET KOMPAS-MECHELEN DE SPIEGHEL-AMSTERDAM

 

[pagina V]

JAN VAN RUUSBROEC

III. VANDEN BLINCKENDEN STEEN

IV. VANDEN VIER BECORINGHEN

V. VANDEN KERSTENEN GHELOVE

VII. VANDEN . VII . SLOTEN

VIII. EEN SPIEGHEL DER EEUWIGHER SALICHEIT

IX. VAN . VII . TRAPPEN

X. DAT BOECKSKEN DER VERCLARINGHE

BEWERKT DOOR

Dr. L. REYPENS S.J. EN M. SCHURMANS S.J.

1934

HET KOMPAS-MECHELEN DE SPIEGHEL-AMSTERDAM

 

[pagina VII]

INHOUD

 

[pagina IX]

INHOUD


Inleiding xxv

 

III. VANDEN BLINCKENDEN STEEN


Thema van het onderhoud: het volmaakte leven is een synthese van vier elementen 3
Eerste Deel: Korte uiteenzetting der drie eerste elementen.  
  A. Dierste: een guet Leven. Van drien punten die enen goeden mensche maken 4
  B. Tweede element: een gheestelic leven. Van drien punten die enen ynnighen gheesteliken mensche maken 5
  C. Derde element: een godschouwend leven. Van drien punten die enen scouwenden mensche maken 6
Tweede Deel: Bizonderheden over het derde element, het God-schouwende leven.  
I. Rol van genade en medewerking in het Godschouwende leven.  
  A. Deze rol verduidelijkt door een symbool uit het boek der Openbaring 9
  B. Gods algemeene genadeaanbieding tot vereeniging met Hem, en de weerstand waarop zij stuit bij de zondaars 11
    Uitweiding over vijf slag zondaars 11
    De geordende, drievoudige genadeaanbieding naar binnen, en de genadegaven naar buiten 13
  C. De verschillende beantwoording aan de genade ter vereeniging met God.  
    a. Huurlingen en trouwe dienaars 14
    b. Trouwe dienaars en vertrouwde vrienden 16
    c. Vertrouwde vrienden en verborgen zonen 18

 

 

[p. X]


  D. Onze medewerking in den ordelijke opgang tot, en de uitoefening van het schouwende leven.  
    a. Het boven de rede in God sterven door geloof en liefde 22
    b. De Godsschouwing doot invorming van het Woord 24
    c. Het vernietigende leven dat de Godsschouwing volgt Kenteekenen van dit leven 25
    Wijzeloosheid 25
    Experimenteel karakter 25
    Tweëenheid 26
    Blijvende grondslag 26
    Extatisch karakter 27
    Bovenredelijkheid 27
    Toch niet onbewustheid 28
II. De vereeniging met God is geen vereenzelviging. Vierderlei onderscheid in de aanvoelings gods.  
  A. Eerste onderscheid. De goedwillige mensch voelt God in zich door de genade 29
  B. Tweede onderscheid. De schouwende mensch voelt zich ofwel ontzinkend ofwel omhelsd in God 30
  C. Derde onderscheid. De schouwende mensch voelt zich één met God in genieting 30
  D. Vierde onderscheid. Uit de Godsgenieting tot zich weerkeerend, voelt de mensch zich buiten God, in een onpaaibaar verlangen naar Hem 31
III. De mystieke godsschouwing staat niet gelijk met de gelukzalige.  
  A. De sterfelijke staat hindert de klaarheid der mystieke Godsschouwing 33
  B. Drie staten van het menschdom ten opzichte der Godsschouwing 34
  C. De mystieke Godsschouwing een voorsmaak der gelukzalige 35
  D. Gelijk de gelukzalige, zoo is de mystieke schouwing, op haar wijze, de blinkende steen. 35

 

 

[p. XI]


IV. Ter godsschouwing moet men jezus volgen op den thabor der bloote gedachte.  
  A. Openbaring der Godheid in den naam van den Zoon 37
  B. Het uitverkoren, mystieke zoonschap, in en met den Zoon 37
V. Zes trappen ter godsgenieting, als samenvatting van al het gezegde.  
  A. Drie lagere trappen 39
  B. Drie hoogere trappen 40
Slot. Het vierde element van het volmaakte leven: algenoegzaamheid 41

 

IV. VANDEN VIER BEKORINGEN


Inleiding  
  De eigenliefde moeder aller misleiding, en de verloochening weg ter ware verlichting 45
  De vier heerschende vormen van misleiding en haar algemeene oorzaak: gebrek aan zuivere meening. 47
I. Beschrijving der vier heerschende vormen van misleiding.  
  A. Eerste vorm: onbedwongen zinnelijkheid 47
  B. Tweede vorm: vertoon van boete, en zucht naar zonderlingheid 49
  C. Derde vorm: verwaand rationalisme 50
  D. Vierde vorm: valsche ledigheid en haar uitwassen 52
II. Hoe men deze en alle vormen van misleiding te boven komt.  
  A. Het deugdleven 53
  B. De mystieke vereeniging met God 55
  C. Het vereischte wantrouwen van zichzelf zoolang men niet gerijpt is in het geestelijk leven 56

 

 

[p. XII]

V. VANDEN KERSTENEN GHELOVE


Proloog 61
Eerste Deel. Korte verklaring der xii artikelen  
  I 61
  II, III, IV 62
  V, VI 63
  VII, VIII 64
  IX 65
  X, XI 67
  XII 69
Tweede Deel. Uiteenzetting van het laatste artikel  
  A. De eeuwige zaligheid 69
  B. De eeuwige verdoemenis 75
Narede 77

 

VII. VANDEN .VII. SLOTEN


Proloogvers 81
I. Echt kloosterleven is dienst van God.  
  A. Het voorbeeld van Christus 82
  B. Het voorbeeld van Franciscus 83
  C. Het heerschend slechte voorbeeld 83
II. Grondslag en righting van een heilig leven 84
III. Het morgengebed en de h. mis. 85
IV. De h. communie en de liefdevereeniging met god  
  A. De gewenschte geestelijke honger 86
  B. De actieve liefdeoefening in hart, ziel en geest 87
  C. De mystieke liefdevereeniging van het schouwend leven 87
  D. De vierdubbele inwendige deugdoefening uit dit leven ontspringend, of de hoogte, de diepte, de breedte en de lengte van dit leven 88
  E. De gouden penning als symbool der synthese van dit werkend en schouwend leven 90

 

 

[p. XIII]


V. Heiliging der dagtaak, inzonderheid bij ziekendienst 91
VII. Heiliging van den omgang met de medezusters 94
VIII. Heiliging van den maaltijd.  
  A. Matigheid 96
  B. Lichamelijke en geestelijke honger 96
  C. Wijze versterving 97
  D. Het voorbeeld der woestijnvaders en ordestichters 97
  E. Ontaarding in de huidige kloosters 98
  F. Besluit 99
IX. De omgang met de buitenwereld en de geest der clausuur 99
X. Uitweiding over de inkeering en de vereeniging met god.  
  A. Sinte Clara's zevenvoudige clausuur 101
  Eerste slot. Lichamelijke, uit liefde vrij aanvaarde clausuur 102
  Tweede slot. De rede, van waaruit de inwendige mensch den uitwendigen regelt 102
  Derde slot. Gevoelige liefde voor Christus, door radicale zelfverloochening 103
  Vierde slot. Het opgaan in Gods wil, of de professie in de orde der heiligheid, en de wijnkelder der geordende liefde 104
  Vijfde slot. Het echt mystieke, aan quiëtisme en pantheïsme vreemde, staren en neigen in God 105
  Zesde slot. De mystieke overvorming van den geest, naar het beeld en de gelijkenis Gods 106
  Zevende slot. De zalige rust in God. 108
  B. Nadere toelichting omtrent den aard van het schouwende leven en de drie laatste Sloten.  
  1. Volmaaktheid van het schouwende tegenover het zinnelijke en redelijke leven 108

 

 

[p. XIV]


  2. Het is een medeleven met het drieëene Godsleven 109
  3. Eigen leven, eigen verdiensten en schakeering van eigen Godsverlangen worden niet uitgewischt 110
  4. Zielestorm, of intens, wisselwerkend zieleleven door Gods aanraking gewekt 111
  C. Het visioen van Ezechiël als symbool der oefening van het schouwend leven  
  1. De viervoudige oefening der twee lagere levens, het zinnelijke en het redelijke 112
  2. Grootere intensiteit der vierde, wisselwerkende oefening, bij de mystieke aanraking Gods 113
  3. De bovenmenschelijke schouwing naar de wijze der Drieëenheid 114
  4. De wijzelooze schouwing en genieting der goddelijke Wezenheid 115
  5. Wisselwerking tusschen het schouwende en zalige leven, en de twee andere levens 117
XI. Kloostergeest in de kleeding tegenover de moderne ontaarding 118
XII. Heiliging van den avond in de overlezing van drie boekjes.  
  A. Het boekje van ons zondig leven 120
  B. Het boekje van Christus' leven 122
  C. Het boekje van het eeuwig leven 123
Slotvers 126

 

VIII. EEN SPIEGHEL DER EEWIGHER SALICHEIT


Proloogvers 129
Inleiding.  
  Opwekking aan de adressante tot totale overgave in het kloosterleven 130
  De drie staten van het geestelijk leven 132

 

 

[p. XV]


I. Eerste staat: het aanvankelijke deugdleven.  
  A. Gehoorzaamheid aan de genade en geestelijke strijd; zuivere meening en onbaatzuchtigheid 133
  B. Het deugdleven samengevat in de liefde. Haar vier uitzichten en haar dubbele uitoefening 134
  C. Het mondgebed 136
  D. De ingekeerdheid en het verlangen naar de gave van wijsheid 136
  E. Beheersching der tong en van het zinnenleven 137
  F. Verzoekingen, en verkeerde omgang met den naaste 138
  G. Gedragslijn in geestelijke verlatenheid en vertroosting 139
  H. Christus' voorbeeld in de geestelijke verlatenheid 142
II. De staat van overgave aan gods wil, in en door christus. dit es van der andere partyen van menschen.  
  A. Gods recht op die overgave, in en door Christus 143
  B. De graden dezer overgave, op het voorbeeld van Christus, samen met Hem, en in Hem 144
  C. De zaligheden bereikt door deze overgave 146
  D. Het blijvend op- en neergaan dezer overgave 147
III. De eucharistie. haar begrip en haar rol in het geestelijk leven, en onze verhouding tot haar  
  A. Maria's vierdubbele gesteldheid bij de menschwording, als voorbeeld onzer gesteldheid bij het ontvangen der Eucharistie 149
  a. Reinheid 150
  b. Ware Godskennis 151
  c. Ootmoed 152
  d. Spontaan verlangen 152
  B. Wat Schriftuur, overlevering en geloof ons leeren over de H. Eucharistie, in vijf punten samengevat  
  1. De tijd der instelling: einde van het oud en begin van het nieuwe Verbond 153

 

 

[p. XVI]


  2. Van materiën ende formen des Sacraments, en over de wijze van tegenwoordigheid door de consecratie 156
  3. Wise ende maniere hoe Christus hem-selven gaf in den heilighen Sacramente
    a. Hij gaf zich bij wijze van voedsel 158
      1. Hoe Christus hongert naar ons, en, ons etende, ons voedt 159
      2. Hoe wij, naar Christus hongerende, door Hem worden verslonden 160
      3. De geestelijke spijze die Hij ons biedt is toch zijn reëele Lichaam, één en onverdeelbaar onder twee gedaanten 161
      4. Hoe dit voedsel, door de instelling van het priesterschap, blijvend werd verzekerd 162
    b. Hij gaf Zich als offerspijs 164
Uitweiding over de vier fundamenteele wijzen waarop God ons zijn Zoon gaf uit liefde 165
  a. De natuurlijke aanleg der ziel als spiegel van haar Oerbeeld in het Woord, en de bovennatuurlijke gelijkenis met het Woord, tot eenwording ermede 166
  b. De menschwording van het Woord 169
  c. De Godmensch slachtoffer der zonde 170
  d. Het leven van den Godmensch medegedeeld in de Eucharistie 170
  4. Sake ende waeromme dat Cristus hem-selven gaf bedect ende verborghen in den heileghen Sacramente, niet oppenbaer, in der formen alsoe hi doe was op ertrike, ende nu es in den hemel. 172
  5. Onderscheet der persone die ten heileghen Sacramente gaen, some in eewegher salecheit, ende selke te haerre verdoemenessen 175
    a. Eerste, onverlichte groep: weekhartige personen  
  1. Kenmerken 175
  2. Gelijkenis: het koningje 176
  3. Gebruik der Eucharistie 176
  4. Weren der zinnelijkheid 177

 

 

[p. XVII]


b. Tweede, strijdende groep: intellectueel en tevens zinnelijk aangelegde personen 177
  1. Kenmerken 178
  2. Gelijkenis: de honderdman 178
  3. Gebruik der Eucharistie 179
c. Derde, van God verlichte groep: in den geest ingekeerde, en toch algenoegzame personen.  
  1. Kenmerken 180
  2. Gelijkenis: Zacheus 181
  3. Hun levensrythme 182
  4. Gebruik der Eucharistie 184
  5. Hun vier hoofddeugden, naar het voorbeeld van Maria 184
  6. Dienstbetoon in dit leven, naar het voorbeeld van Maria en Jezus 185
d. Vierde groep: plichtgetrouwe kloosterlingen en leeken 187
e. Vijfde, geestelijk ingebeelde groep 188
f. Zesde groep: gewone kristenen 189
g. Zevende, onwaardige groep, tenzij bekeering volge.  
  1. Ongeloovigen en afvallige kristenen 190
  2. Pantheïstisch-quiëtistische secte 191
  3. De waarheid tegenover deze afdwaling 191
  4. Verdere beschrijving en verwerping dezer secte 193
  5. Andere, uitgesproken zondaars 193
  6. Joviale, zwakke, maar licht zich beterende naturen 195
  7. Getrouwen aan de Paaschbiecht 196
h. Al de menschen van goeden wil in de beslommering der wereld. Wat die goede wil is, en zijn lofprijzing 196

 

 

[p. XVIII]


IV. Derde staat: het medeleven met het goddelijke leven.  
  A. De juiste, bovennataurlijke opvatting van dit medeleven.  
    a. Natuurlijk verband en gelijkenis van geschapen en ongeschapen leven, als aanleiding tot quiëtischtische verwarring 198
    b. Noodzakelijke inachtneming van ons ideëel leven in God, en wat dit is ten opzichte van ongeschapen en geschapen leven 199
    c. Verheffing tot het ongeschapene leven door de genade der Godsschouwing 201
  B. De weerspiegelende aanleg der ziel als grondslag der roeping en uitnoodiging tot dit medeleven, en als weg zijner verwezenlijking  
    a. De levende Spiegel der ziel 202
    b. Roeping, uitnoodiging en vereischte beantwoording 202
    c. Spiegel tegenover spiegel, of de verwezenlijking 204
    d. Deze verwezenlijking is geen vereenzelviging met God, en heeft geen plaats zonder zijn hulp en onze voorbereidende medewerking 204
  C. De onmiddellijke, positieve en negatieve voorwaarden van dit medeleven.  
    a. De mystieke dood aan de geschapen werking als voorwaarde der invorming Gods 205
    b. Vereeniging en eenheid, geen vereenzelviging, zelfs niet bij Christus' ziel 206
    c. Uitweiding: over de natuur, het leven en de rol van den Godmensch, tegen de dwalenden die zich Christus wanen 209
  D. Nadere verklaring omtrent de natuur en de drie momenten van het ‘levende leven’ 211
    Eerste punt. De natuur van het ‘levende leven’ 212

 

 

[p. XIX]


  Tweede punt. Oefening van het ‘levende leven’. Actief-passieve vereeniging met de Drieëenheid 213
  Derde punt. Het ‘wezen’ van het ‘levende leven’ 215
  Vierde punt. Het ‘overwezen’ van het ‘levende leven’, het levende sterven in Gods zalige wezenheid 216
Slotvers 218

 

IX. VAN .VII. TRAPPEN IN DEN GRAED DER GHEESTELEKER MINNEN


Proloog 223
I. Dit es de ierste trappe. gelijkvormigheid met gods wil 223
II. Dit es die andere trappe. vrijwillige armoede 224
III. Dit es de derde trappe. zuiverheid van ziel en lichaam.  
  A. Zuiverheid van ziel 226
  B. Zuiverheid van Lichaam.
  a. Hoe het vleesch strijdt tegen den geest 227
  b. Het lichaam vijand maar ook werktuig 228
  c. De strijd tegen traagheid, gulzigheid en onkuischheid 228
  d. Bezegeling met Christus, en veredeling van het zinnenleven door het geestelijke 229
  e. Waakzaamheid en voorbehoedsmiddelen 229
  f. Het voorbeeld van den Dooper en van de Oudvaders, en de straf van den rijken vrek 230

 

 

[p. XX]


IV. Dit es de vierde trappe. ootmoedigheid en haar vier dochterdeugden, als een fontein met vier rivieren 230
  A. Eerste rivier: gehoorzaamheid 231
  B. Tweede rivier: zachtmoedigheid 231
  C. Derde rivier: geduld 233
  D. Vierde rivier: zelfverloochening 234
V. Dit es de vijfte trappe. adel aller deugd, door het nastreven van gods eer in het inwendige leven 235
  A. De liefde als beweegster van dit nastreven 236
  B. Dit nastreven is het beste en blijdste antwoord op Gods uitnoodiging tot gelijkvormigheid en vereeniging met Hem 236
  C. Waarom wij aan de Drieëenheid en aan Christus moeten eer geven, op het voorbeeld van Jezus zelf 237
  D. De drie oefeningen der volledige Godsvereering, in verband met de kennis in beeld en gelijkenis 238
  a. De eerste oefening en haar drie punten: aanbidding, vereering, onbaatzuchtige liefde 239
  b. De tweede oefening en haar drie punten: genadeverlangen in hart, mondgebed en geest 240
  c. De derde oefening en haar drie punten: danken, loven en verheffen 241
  d. Het voorbeeld der triomfeerende Engelen 243
  E. Hoe wij met de koren der Engelen opgaan in het geestelijk leven.  
  a. Met de hoogste hiërarchie in het schouwende leven 243
  b. Met de middenste hiërarchie in het inwendige leven 244
  c. Met de laagste hiërarchie in het werkend leven, langs den weg der geboden 247
  1. Over den echten geest op den weg der raden 247
  2. De gewone weg der geboden 249

 

 

[p. XXI]


  F. Hoe men door eigenliefde afdwaalt van het nastreven van Gods eer 251
  a. Portret van den zelfzuchtige in de wereld 252
  b. De zelfzuchtige in den geestelijken stand 253
  c. Besluit: noodzakelijkheid der verloochening 254
  G. Christus als voorbeeld en leider van Gods lof, hier en hiernamaals.  
  a. De vierdubbele lofbetuiging Gods hier op aarde naar het voorbeeld van Christus  
  1. Liefde tot God en den naaste 255
  2. Oprechte ootmoed 256
  3. Zelfverloochening 257
  4. Tekortschieten in Gods lof, bij den overgang naar de passieve Godservaring 258
  b. Gods lofbetuiging met Christus in de zaligheid des hemels.  
  1. Geestelijk karakter der lofbetuiging 261
  2. Lichamelijke en geestelijke vreugde na de verrijzenis 261
  3. Het hemelsch lofkoor geleid door Christus 262
  4. De zaligheid. 263
VI. Dit es de seste trappe. het godschouwend leven in zijn eerste moment: de vereeniging met de drieeenheid 263
  A. De vereischte voorbereiding 264
  B. Het driedubbel aanrakingspunt met God in de ziel 264
  C. Het medeleven met de Drieëenheid 265

 

 

[p. XXII]


VII. Dit es de sevende trappe. het godschouwend leven in zijn tweede moment: de genieting van gods wezenheid 265
  A. Het onderscheid tusschen God en Godheid als grondslag voor dit tweede moment 266
  B. Werkende Godsliefde en genietende Godservaring beantwoordend aan genoemd onderscheid 267
  C. Gods ‘gerinen’ of aanraken als weg in het inwendig leven naar de Godsgenieting van het schouwend 267
  D. De wisselwerking tusschen werkende Godsliefde en genietende Godservaring, en het algenoegzaam karakter van het Godsschouwende leven 268
  E. Dit algenoegzame Godschouwende leven is op het model van het Godsleven, en een medeleven ervan 269
Narede 272

 

X. DAT BOECSKEN DER VERCLARINGHE


Proloog 275
  Aanleiding. Hier seghet hi wat die sake was dat hi dit boecsken makede 276
  Welke punten zijner leer hij zal ophelderen 276
Eerste Deel. de middellijke vereeniging in genade en in glorie.  
  A. Waarin zij bestaat 277
  B. Hoe de pantheïstisch-quiëtische strekking hier van afdwaalt.  
  a. Vormen, oorsprong en samenhang dezer afdwaling 278
  b. Ontmaskering en afstraffing 280

 

 

[p. XXIII]


Tweede Deel. de onmiddellijke vereeniging in het schouwende leven.  
  A. Deels actieve, deels passieve houding die zij medebrengt 282
  B. De weegschaal der liefde, of de overgave aan Gods beweging als naaste voorwaarde 283
  C. Gebrek aan zelfverloochening de hinderpaal 285
  D. Ervaring en aard dezer vereeniging 285
  E. Het blijvende onderscheid met God 286
  F. Hoe, van uit deze vereeniging, de zielekrachten worden opgedreven tot in de zaligheid der Godsgenieting 287
Derde Deel. De godsgenieting en de vereeniging zonder onderscheid.  
  A. De rust van Gods zaligheid en het werken der Drieëenheid 289
  B. Het medeleven met Gods zaligheid langs de Drieëenheid.  
  a. Het medeleven met Gods uitvloeien en de middellijke vereeniging 291
  b. Het medeleven met Gods intrekken en de onmiddellijke vereeniging 292
  c. De vereeniging zonder gevoeld onderscheid in het medeleven met Gods wezenlijke genieting 293
  d. Dit driedubbele medeleven is de vervulling van Christus' driedubbel gebed voor ons 295
Narede.  
  Algenoegzaamheid en synthetisch karakter van het schouwende leven 296
  Onderwerping aan het oordeel der Kerk, en laatste waarschuwing tegen de pantheïstisch-quiëtischtische strekking 297

 

 


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken