Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Werken. Deel III (1934)

Informatie terzijde

Titelpagina van Werken. Deel III
Afbeelding van Werken. Deel IIIToon afbeelding van titelpagina van Werken. Deel III

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.57 MB)

XML (1.03 MB)

tekstbestand






Editeurs

Léonce Reypens

M. Schurmans



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Werken. Deel III

(1934)–Jan van Ruusbroec–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

* III. De mystieke Godsschouwing staat niet gelijk met de gelukzalige. *

* A. De sterfelijke staat hindert de klaarheid der mystieke Godsschouwing. *

Het es groot ondersceet tuschen claerheit der heilighen, ende die hoochste claerheit daer wij toe comen moghen in desen levene. Want die scadue gods die verlicht onse inwindighe woestine. Maer op die hoghe berghe, inden lande der gheloften, daer en es ghene scadue. Nochtan eest al ééne sonne ende ééne claerheit die onse woestine verlicht ende oec die hooghe berghe. Maer die staet der heilighen es doerscinich ende glorioes, ende hier omme ontfaen si die claerheit onghemiddelt. Maer onse staet es noch sterfelijc ende grof, ende dit es dat middel daer die scaduwe ave comt die onze verstendicheit alsoe bescaduut, dat wij gode noch, hemelsche dinghen niet bekinnen en moghen also claerlijc als die heilighen doen. Want alsoe langhe alse <wij>Ga naar voetnoot3) wandelen in die scaduwe, soe en connen wij die zonne in haer-selven niet ghesienGa naar voetnoot4), maer onse bekinnen es ‘in ghelijckenissen ende in verborghenheiden’, spreect sente pauwelsGa naar voetnoot5). Nochtan wert die scaduwe vanden scinen der zonnen alsoe verlicht

[pagina 34]
[p. 34]
dat wij moghen leeren ondersceet in allen duechden ende alle die waerheit die onsen sterfelijcken lichaem toebehoort. illustratie Maer selen wij met der sonnen claerheyt één werden, soe moeten wij der minnen volghen, ende ons-selfs ute-gaen in onwisen. Ende met verblentden oghenGa naar voetnoot1) sal ons die sonne trecken in haers <selfs>Ga naar voetnoot2) claerheit, daer wij eenicheit met gode besitten. Eest dat wij ons aldus ghevoelen ende verstaenGa naar voetnoot3), dat es scouwende leven dat onsen state toebehoortGa naar voetnoot4).

* B. Drie staten van het menschdom ten opzichte der Godsschouwing. *

Die staet der joden inden ouden testamente die was cout ende inder nacht, ende hare wandelinghe was in donckerheiden, ende si saten in die scaduwe der doot spreect die prophete ysayasGa naar voetnoot5). Die scadue der doot quam vander erfzonden, ende daer-omme moesten si alle gods derven. illustratie Maer onsen staet in kerstenen ghelove die es noch coel inder morghenstonden; wantGa naar voetnoot6) ons es den dach opghegaen. Ende hier-omme sal onse wandelinghe sijn inden lichte, ende wij zullen sitten inde scadue gods, ende tuscen ons ende gode sal middelen sine ghenade. Ende overmids haer selen wij al verwinnen ende alles sterven ende onghehindert overliden in eenicheiden met godeGa naar voetnoot7). illustratie Maer die staet der heilighen die es heet ende claer, want si leven ende wandelen inden middaghe. Ende met openen verclaerden oghenGa naar voetnoot8) aenscouwen si die zonne in harer claerheit, want si zijn dorvloeyt ende overvloeyt met der gloriën gods. Ende na dat yeghewelc verclaert es, soe smaect hi ende bekint: vrocht alre doechde die daer van allen gheesten vergadert es. Maer dat si smaken ende bekinnen drieheit in eenheit ende eenheit in drieheit, ende hen daer-mede gheëenicht venden, dat is die hoochste spise die al verwentGa naar voetnoot9), ende droncken maect ende rusten doet in haers selfsheit.
[pagina 35]
[p. 35]

* C. De mystieke Godsschouwing een voorsmaak der gelukzalige. *

Ende dit begheerde de bruyt inder minnen boecGa naar voetnoot1), doen si sprac tot cristume: ‘Toene my den-ghenen die mijn ziele mint, waer du spises ende waer du rastes inden middaghe,’Ga naar voetnoot2) dat es, inden lichte der gloriën, spreect sinte bernaert. Want alle die spise die ons ghegheven wert hier inder marghenstonden ende inder scaduwen, dat en es maer een voersmaec der toecomender spisen inden middaghe der gloriën gods. illustratie Nochtan beroemt haer die bruyt ons heeren dat si heeft gheseten onder die scaduwe gods, ende dat sine vrocht soete es harer kelen. illustratie Als wij des ghevoelen, dat ons god van binnen gherijnt, soe smaken wij sijnder vrocht ende sijnder spijsen, want sijn gherijnen dat es sijn spisen. illustratie Ende sijn gherijnen es intreckende ochte uutvloeyende, also als ic hier-vore seide. In sinen intreckene moeten wij te-male sine zijn; daer leeren wij sterven ende scouwen. Maer in sinen uutvloeyene wilt hi te-male onse sijn; daer leert hi ons te levene in rijcheden van duechden. In zijn intreckende gherinen falieren al onse crachte, ende dan sitten wij onder sine scadue, ende dan es sine vrocht soete onser kelen. illustratie Want de vrocht gods, dat es de sone gods dien de vader in onsen gheeste ghebaert. Dese vrocht es alsoe grondeloes soete onser kelen, dat wise niet verswelgen en connen, noch verwandelenGa naar voetnoot3) in ons, maer si verswelcht ende verwandelt ons in hare.

* D. Gelijk de gelukzalige, zoo is de mystieke schouwing, op haar wijze, de blinkende steen. *

Ende altoes als ons dese vrocht intreckende gherijnt, soe laten wij ende verwinnen alle dinc. Ende al verwinnende ghesmaken wij dat verborghen hemels broot dat ons eewich leven gheeft. Want wij ontfaen den blinckenden steen daer ic vore ave seide, daer onse nuwe name in ghescreven

[pagina 36]
[p. 36]
es <voer dat>Ga naar voetnoot1) beghin der werelt. Dit es die nieuwe name die niemen en versteet dan diene ontfeet. Ende yeghewelc die hem met god ghevoelt vereenicht, hi ghesmaect sijns namen na wijse sijnder doechde, sijns toegancs, ende sijnder eenicheit. illustratie Ende hier-omme, op-dat yeghewelc sinen name vercrighen mach ende eewelijc besitten, daer-omme heeft hem dat lam gods, dat es de menscheit ons heeren, ghelevert inden doot, ende heeft ons dat boec des levens opghedaen, daer alle de name der vercorene inne staen ghescrevenGa naar voetnoot2). Ende diere namen en mach één nietGa naar voetnoot3) verdelijt werden, want si sijn één met den levenden boeke die de sone gods es. Ende die selve doot heeft ons den zeghele vanden boeke ontbonden, alzoe dat alle doechde volbracht werden na die eewighe voersienicheit gods. illustratie Ende hier-omme, na dat yeghewelc mensche hem-selven verwinnen can, ende alre dinghen sterven, daer-na ghevoelt hi dat intreckende gherinen des vader, ende daer-na smaect hem soete die ingheborne vrocht des soens; ende ute dien smake tuycht hem die heylighe gheest dat hi een erfkint gods es. Ende in desen drie poenten en es niemen den anderen ghelijc in alre wijs. Ende hier-omme es yeghewelc zonderlinghe ghenaemt; ende zijn name verniewt altoes overmids nuwe gracie ende nuwe werke der doechde. illustratie Ende hier-omme bughen alle kniën vore den name jhesus, want hi heeft voer ons ghestreden ende verwonnen. Ende hi heeft ons verclaert onse donckerheiden, ende alle doechden volbracht inden hoochsten graet. Ende daer-omme es sijn name verhaven boven alle namen, want hi es vorste ende prince boven alle die vercorne. Ende in sinen name sijn wij gheroepen ende vercoren ende gheciert met graciën ende met duechden, ende ontbeidende der gloriën gods.
voetnoot3)
Om. F.
voetnoot4)
Buiten de mystieke schouwing, als de zon ons niet, gelijk wat verder gezegd wordt in haers selfs claerheit trect. Dus in den niet speciaal begenadigden staat onzer sterjelijkheid.
voetnoot5)
Vgl. 1 Cor., 13, 12.
voetnoot1)
Onzer natuurlijke kennis.
voetnoot2)
Om. F.
voetnoot3)
De Claerheit met Haarzelf te zien, gelijk elders in Ruusbroec's werk en in dit traktaat blijkt, b.v. I, D, b.
voetnoot4)
Dus de Godsschouwing door den sterfelijken staat gedempt, ad modum cognoscentis.

voetnoot5)
Is. 9, 2.
voetnoot6)
Want legt morghenstonden uit.
voetnoot7)
In den zin van Ruusbroec boven genade en langs de invorming van het Woord.
voetnoot8)
Door hun staat, open, niet slechts door speciale begenadiging. Vgl. Brulocht, I blz. 243, 2e alinea.
voetnoot9)
Verwint.
voetnoot1)
Het Hooglied.
voetnoot2)
Cant. 1, 6.
voetnoot3)
Ghewandelen G, D, M.

voetnoot1)
G, D, H; voer M; van F.
voetnoot2)
Binnen ghescreven sijn G, D, H; in gescreven sijn H.
voetnoot3)
Niet één.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken