Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Alle de ontleed- genees- en heelkundige werken (1744)

Informatie terzijde

Titelpagina van Alle de ontleed- genees- en heelkundige werken
Afbeelding van Alle de ontleed- genees- en heelkundige werkenToon afbeelding van titelpagina van Alle de ontleed- genees- en heelkundige werken

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (22.04 MB)

Scans (1253.27 MB)

XML (3.92 MB)

tekstbestand






Vertaler

Ysbrand Gysbert Arlebout



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
verzameld werk
non-fictie/natuurwetenschappen/geneeskunde


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Alle de ontleed- genees- en heelkundige werken

(1744)–Fredericus Ruysch–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

VIII.
Van de Wanschepzelen.

Gelyk de vruchtbaarheydt der nature in 't voortbrengen van zulke verscheydene dierties wonderbaarlyk is, alzo wort ze ook menigmaal veranderlyk bevonden in 't veranderen van 't maakzel der deelen, dewyl ze schynt van haar eynde af te gaan, 't welk ze zich scheen voorgeschreven te hebben.

I. Onder deze meene ik, dat in de eerste plaats moeten gestelt worden drie verscheyde onvoldrage kindertjes, dewelke gebooren zyn zonder herssenen, nog hebben enige holte in 't hooft, 't welk geheel en al benig is: twee van deze hebbe ik tot geraamtens gemaakt (maar 't derde bewaar ik in zyn geheel in myne balsemagtige vogt) in dier voege als de edelmoedige Kerkringius in Osteogeniâ suâ pag. 59. met een figuur 't zelve na 't leven heeft afgebeelt.

II. Ten anderen is 't hier bystaande geraamte wonderbaarlyk, welkers handen en voeten met meer vingeren in getal voorzien zyn, als na de gewoone wyze der natuur; de regter hant heeft zeven vingeren, de regter voet agt tonen; de linker hant heeft 'er zes met twee aanwasjes, en de linker voet pronkt met negen volkome tonen. Zie Kerkring. pag. 55. alwaar hy het af beeldzel daar van oprechtelyk gegeven heeft; derhalven is 'er een zekere maat in alle dingen, en menigmaal is de overvloet van de natuur niet alleen onnut, maar ook nadeelig

III. Onder myne rarityten bewaar ik een onvoldrage kindtie, met

[pagina 957]
[p. 957]

twee hoofden geboren! ik heb 't gekogt, dog 't jammerde my, dat zy, dien 't eerst in eygendom toebehoorde, te min ervaren waren in dat gene, 't welk tot het bewaren van diergelyke zeltzaamheden vereyscht wort, 't zelfde qualyk bewaart hebben, waar door het nu hart en geheel zwart voorkomt.

IV. Vertone ik twee toebereyde milten, in een schaap gevonden, en op een verscheyde plaats gelegen.

V. Voor dezen is 'er in een schaap een lever gevonden, waar in vyf galblaassies te zien waren. Ik onderzogt het, als 't my aangebragt wierde, maar ik wygerde het aan te nemen om dat ik door den eysch van een onredelyke prys afgeschrikt wierde.

VI. De zeer vermaarde Johannes Jacobus Rau, Hoogleeraar in de Hoogeschole te Leyden, in de kennisse der beenderen, spieren en steensnyden byzonder ervaren, heeft ons eens vertoont een slagader, komende uyt den boogsgewyze bogt van de groteslagader, de welke ik naderhant ook gevende hebbe, en nog een jeder kan laten zien.

VII. 't Wonderbare maakzel van 't mannelyke lidt met de grootste naarstigheydt menigmaal onderzoekende, is 't my eens gebeurt twee verscheyde volkome sterke bekleetzelen, het gehele lichaam der mannelyke roede omringende en bevattende, te vinden. Dit hebbe ik in een Anatomisch Cabinet, gelyk als een gewoonte der nature beschreven, maar nadien ik naderhandt in zeer vele voorwerpen, aandagtelyk beschouwt zynde, dit zo niet bevonden hebbe, eyscht de oprechte liefde tot de waarheydt, dat ik nu waarschouwe, dat 'er gemeenlyk maar een zodanig bekleetzel, en zeer zelde een dubbelt gevonden wort.

VIII. Van vele jare herwarts bewaare ik twee gebalsemde onvoldrage kindertjes, die met den buyk aan malkanderen gegroeyt zyn.

IX. Ook bezit ik twee onvoldrage varkentjes, in de baarmoeder aan een gegroeyt.

X. Ik hebbe nog daar en boven een onvoldrage kindtje van byna twee maanden, welkers bovenste en onderste [artus] ledematen, wonderlyk bogtig gezien worden.

XI. Insgelyks moet gy u verwonderen over een gekloofde bovenste lip, in een onvoldrage kindtje van twee maanden gevonden.

XII. Gy zult u byna verschrikken, wanneer gy een ander onvoldrage kindt ziet, boven wiens neus een aanwasje gegroeyt is, hebbende de gelykenis van een mannelyke roede.

XIII. Ik vertoon een gebalsemt schaapshooft, aan 't welke de mont ontbreekt, en deszelfs oogen verkeert geplaatst zyn.

[pagina 958]
[p. 958]

XIV. En een kalf in 't geheel zonder hooft, terwyl 'er maar een oor boven [truncus] den romp in plaats van 't hooft uytpuylde.

XV. Met veel omzigtigheydt hebbe ik dikmaals zeer vele schapen onderzogt, dewelke de natuur meer voeten boven 't gewone getal, hangende van de nek, verleent hadde. Dog niets heeft my in deze wonderlyker verscheenen, als dat deze voeten altydt van spieren berooft, maar in der zelver plaats met zeer veel vet voorzien waren.

XVI. In een anderen hoek van myn Cabinet vertoon ik een gedeelte van een Moerkoek met haar navelstreng, maar o wonder! daar van hangt een schenkel van een onvoldrage kindtje, met de voet, en drie tonen.

XVII. Ik zie aldaar ook zeer veele onvoldragen kindertjes, welkers teeldeelen wonderlyk mismaakt zyn; en waar aan ook het eene of 't andere lidt te veel of te weynig is.

XVIII. Ik hebbe zo veele en verscheyde lichamen onderzogt, maar nooyt heb ik een oprecht [hermaphroditus] manwyf gevonden; evenwel bevinde ik, dat 'er zeer veele allerley beuzelingen overal van verhalen. Alle, die ik van dat zoort heb mogen onderzoeken, begryp ik, datze [pseudo-hermaphroditi] bastaart manwyven genaamt moete worden: Want in deze het hooftje van de [clitoris] kittelaar altydt buyten de schamelheydt uytpuylende, waande te zyn het hooftje van de mannelyke roede; en hoe menigmaal hebbe ik dit in de beesten ook waargenomen? al overlang heb ik zodanig voorbeelt uyt de teeldeelen van een schaap in myn anatomisch cabinet bygebragt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken