Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Alle de ontleed- genees- en heelkundige werken (1744)

Informatie terzijde

Titelpagina van Alle de ontleed- genees- en heelkundige werken
Afbeelding van Alle de ontleed- genees- en heelkundige werkenToon afbeelding van titelpagina van Alle de ontleed- genees- en heelkundige werken

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (22.04 MB)

Scans (1253.27 MB)

XML (3.92 MB)

tekstbestand






Vertaler

Ysbrand Gysbert Arlebout



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
verzameld werk
non-fictie/natuurwetenschappen/geneeskunde


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Alle de ontleed- genees- en heelkundige werken

(1744)–Fredericus Ruysch–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

III.
Van de glibberige Stoffe, welke in 't gewricht van de knie, agter den knieschyf gevonden wordt.

Het wort byna by alle hedendaagsche Schryvers voor zeker gehouden, dat het wonderbare lichaam, 't welk hier ter plaatze van de Ontleders aangemerkt is, uyt een t'zamenstel van klieren bestaat: voornamentlyk, na dat de zeer schrandere Engelsche Ontleder Clopton Havers, over het zelve zyn gevoelen, op aanmerkingen steunende, in 't licht ge-

[pagina 1000]
[p. 1000]

geven heeft. Dewyl deze brave Man een afbeelding daar by voegt, dewelke het maakzel van een klier ten eenemaal vertoont. Ik ben nogtans gedwongen te bekennen, dat ik niets klieragtigs vinde, schoon ik deze deelen, door myn konst bereydt zynde, met naauwkeurigheydt hebbe onderzogt: want na dat ik met een zeer gelukkigen uytslag de vaten van die deel met een waschagtige stoffe opgevult, en vervolgens met een byzondere behendigheydt van hare wonderlyke ineenschakeling ontwart hebbe, schynt my deze klieragtige gedaante uyt loutere, maar zeer fyne, bloetvaatjes te bestaan. Deze vaatjes hebben een geheel anderen loop, als alle andere vaten. Zekerlyk is 'er iets byzonders in, 't geen gy vergeefsch in andere deelen zoeken zoudt. Maar het aanmerkelykste schynt my in dit werk voornamentlyk te zyn, dat den bondel dezer vaatjes over al bezet is met een zekere zeer glibberige stoffe, dewelke byzonder wel na vet gelykent.

De stoffe zelfs van dit glibberige smeerzel, 't welk alhier gevonden wordt, wort zekerlyk van 't bloedt niet afgekleinst door hulp van klieren, gelyk de voornaamste Autheuren wel willen, maar wordt in der daadt afgescheiden van de uyterste eyndens der [arteriolae serosae] weyslagadertjes, dewelke zo fyn, menigvuldig, en met zulk een byzonderen toestel voorzien zyn, dat ze tot het uytvoeren van dit werk zeer bequaam zyn: want deze vaatjes worden zodanig in haar loop geschikt, dat men nergens diergelyks ziet. Waarom zoude dog deze fynheydt, figuur, loop, en schikking niet genoeg zyn, om een byzondere eygenschap aan dit vogt toe te brengen? Waarom zou 't nodig wezen, dat 'er boven dit nog den natuur van een klier by quam, om 't zelfde te doen? Hebbe ik niet over lang elders aangetoont, dat de uyteyndens der slagaderlyke vaatjes in de lever, milt, ballen, enz. alleen genoeg zyn, om de vogten, ieder op zyn plaats, te bewerken, zonder medehulp van eenige bykomende klier. Indien iemant wilde tegenwerpen, dat alle de vogten onder malkanderen verwart zynde, in 't slagaderlyk bloet onthouden worden, en dat 'er daarom alleenlyk nodig is, dat van dit algemeen, en alle zoorten van vogten in zich bevattende vogt, alle die byzondere vogten gescheyden worden, en wel zodanig, dat de gal, melk, olie, zaadt, quyl, nu in der daadt in het bloedt zelfs zittende, alleenlyk wederom daar van daan afgescheyden worden: Ik heb niet anders te zeggen, als dat ik gelove, dat 'er waarlyk de stoffe van alle deze vogten in 't bloet tegenwoordig is, maar dit nogtans deze byzondere vogten, eer ze zodanig worden, nootzakelyk nog byzonderlyk bewerkt, en om hare byzondere natuur te verkrygen, verders moeten worden voltooyt. Dit alles

[pagina 1001]
[p. 1001]

schynt volbragt te worden door den wonderlyken toestel van de uyterste vaatjes, dewelke daarom in zo een groote verscheydentheydt van maakzel in yder deel gevonde worden, op dat ze bequaam zyn om zo veele verscheydene vogten te maken.

De oorzaak eyndelyk, waar door het gevoelen, aangaande het klieragtige maakzel hier ter plaatze, is ontstaan, is voornamentlyk deze; in dezen toestel van vaten worden over al geplaatst, kleyne vliezige zakjes of [receptacula] ontfang plaatsjes, gelykenende na die, dewelke men in den endeldarm voornamentlyk, als mede in de dunne darmen verneemt, die de zeer geoeffende ontleedtkundige Lister den naam geeft van zamengehoopte klieren, waar van wy naderhant zullen spreken. Omtrent deze ontfang plaatsjes zien we ontelbare bloetvaten, fynder als spinnewebben, en ten enemaal in een byzondere loop geschikt. Deze vaten konnen niet te voorschyn komen, ten ware dezelve eerst met roodt wasch wel opgevult zyn, en daar na in de zon by helder weder door hulp van een goedt vergroot glas worden beschouwt: want indienge alle deze behulpen niet aangewent zult hebben, zult gy 'er te vergeefs na zoeken. Zekerlyk zal 't hier van daan komen, dat 'er weynige zyn zullen, die dezelve zullen konnen zien, schoon in wel bereyde voorwerpen zelfs. Maar ik, die deze vaten allengskens met alles te bezoeken, en dikwyls door een goedt geluk geholpen zynde, door proeven van zo veel Jaren heb ontdekt, ben gewoon by na dagelyks dezelve aan verscheyde menschen aan te tonen, en hier van daan durf ik verzekeren, dat de uyteyndens dezer slagadertjes bequaam zyn gemaakt, om dit glibberige vogt uyt de weyagtige stoffe van 't bloed te scheyden, en in de holligheden van der zelver ontfangplaatsjes langzaam, maar gedurig neder te storten.

Deze ontfangplaatsjes zal ik na dezen de Boerhaaviaansche Holtens, groeven of kuylen noemen, om dat de Hr. Boerhaave, Hoogheeraar van de Geneeskonst, Kruydt en Scheykunde te Leyden, myne byzondere vriendt, 't eerste my daar over gesproken heeft. Schoon deze vaatjes zo fyn zyn, echter kan 't vogt daar uyt gescheyden zynde, alhier de vereyschte glibberigheydt van een dik slymagtig vogt verkrygen, dewyl het in de schuylhoeken van deze holtens vertoevende, gemakkelyk kan verdikt worden. Maar waar 't vogt blyft, wanneer 't tusschen de gewrichten uytgestort, en door 't wryven en bewegen fynder is geworden, zal ik naderhant onderzoeken: 't zal genoeg zyn voor 't tegenwoordige aangetoont te hebben, dat de slagadertjes alleen het enigste werktuyg zyn om deze stoffe af te scheyden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken