Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het orakel (1747)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het orakel
Afbeelding van Het orakelToon afbeelding van titelpagina van Het orakel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.28 MB)

Scans (1.69 MB)

XML (0.05 MB)

tekstbestand






Vertaler

Nicolaas Willem op den Hooff



Genre

drama

Subgenre

blijspel / komedie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het orakel

(1747)–Germain François Poullain de Saint-Foix–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Tweede tooneel.

De Tovernimph, Lucinde.
Lucinde, verschynende in diepe gedachten.

Dit is geen inbeelding... Dit is geen droom; hy bleef met zyn' mond vastgekleeft op myn hand.

De Tovernimph.

Wat zegt gy, Lucinde?

Lucinde.

Ha! ... Ik had u niet gezien.

De Tovernimph.

Hy bleef met zyn' mond vastgekleeft op uw hand?

En wie?

Lucinde.

Dat weet ik niet, vermits hy te schielyk verzwindde.

Maar het schynt of hy door het kussen van myn hand, een vuurige vlam in dezelve gedrukt heeft die myn hart zedert dat oogenblik ontsteekt...

Ja; zedert dat oogenblik ben ik de zelfde niet meêr; ik ben ongerust, vol gedachten. Ik zoek... En wat? Ik weet niet wat my ontbreekt.

Ik kan het niet uitdrukken. Het schynt of ik eene andere lucht inädem. De gantsche Natuur schynt my veel vrolyker, veel leevendiger... Welk een vertrouwen,

Welk een verëeniging, welk een tederheid, Mevrouw,

[pagina 15]
[p. 15]

kom ik daar aanftonds in twee vogeltjes te aanschouwen.

Zy zaaten op één' en den zelven tak; zy zongen den een tegen den ander; zy zagen malkanderen aan:

Maar met een gezicht dat ik noch nooit dan in hen heb vernomen, en wy tezamen niet hebben, gy noch ik. Ik liet hen begaan.

Een kleine stilte volgde op hun geschater: doch zy begonnen wel haast weêr te zingen,

Of, eerder, malkanderen te antwoorden, met een loevendigheid, met een drift... Gy lacht?

De Tovernimph.

Zonder twyfel; gy verteld my vreemde dingen;

Want om malkanderen antwoord te geeven moeten zy malkanderen ook verstaan.

Lucinde.

Ik geloof ook wel dat zy malkanderen verstonden; want het was geen schyn.

De Tovernimph.

Gelooft gy dan ook dat uw Clavecimbel of uw Viool de Gambe u verstaan, u antwoord geven, en gevoelig zyn

Aan de zagte leiding van uw stem wanneer zy met den toon dien gy neemt zo volmaakt overëenkomen?

Lucinde.

Een schoone gelykenis! Dat zyn immers Machines?

De Tovernimph.

Heb ik u niet honderdmaal gezegt dat uw Vogeltjes niet dan voor enkele Machines moeten worden genomen?

Maar beter doorwrogt, om dat de Natuur, altoos behendiger, altoos vernuftiger dan de konst, en van meêr vermogen en kracht,

Daar van zelf de werktuigen heeft tezamen gesteld, uitgevonden en voortgebracht?

[pagina 16]
[p. 16]
Lucinde.

Herhaal het my noch duizendmaal, Mevrouw, ik zal het niet gelooven. Ik wierd op het gezicht van die twee Vogeltjes door eene inwendige aandoening bevangen,

Die strydig is met alles wat gy zegt; want had ik hen kunnen betrappen in het midden van hun gezangen,

Ik zou hen gelief koost hebben, gekust, en gestreeld met myn hand. Ach! had zulks kunnen geschiên!

Ik zou hen by malkanderen gezet hebben in myn vertrek, en aandachtig geweest zyn om hen van alles wat hen noodig was te voorzien.

Daar ik, in waarheid, nooit gedacht heb myn Clavecimbel noch myn Viool de Gambe te streelen, noch te onderzoeken of zy koud of warm waaren.

De Tovernimph.

Ik moet haar door een nieuwe blyk van myn konst doen verwonderen om haar zinnen te bedaaren.

Op een teeken dat de Tovernimph geeft verändert het Tooneel in een aangenamen Lusthof, waarïn zich drie Beelden vertoonen.

Zie deze Beelden, Lucinde; beschouw hen ter dege; zy zyn van Marber; raak hen vry aan.

Gy gelooft zekerlyk dat zy geen gevoel hebben: ik zal echter eenige werktuigen doen gaan,

Die het zelfde dat gy in uw Vogeltjes met verwondering aanschouwde zullen uitwerken en bedoelen;

En waar door gy zult moeten gelooven dat zy waarlyk denken en gevoelen.

De Tovernimph raakt de drie Beelden met haar Toverroede aan; het middelste Beeld begint eene Entrée door verbaasde en verwonderende bewegingen, en richt zyne Passen op een Sarabande, die gespeeld word door de twee andere Beelden, waar van het eene voorzien is met een Viool en het ander met een Dwarsfluit: naar de Sarabande ver-
[pagina 17]
[p. 17]
mengt zich het geheele Orchester, onder een verdooft geluit, met de Fluit en de Viool, en speeld een vrolyk en vloeijend Air, op het welk het Beeld zich by trappen begint te bewegen en vervolgens een Tambourin danst, waar mede de Entrée eindigt en het Tooneel weder in de vorige plaats veränderd: geduurende dit Divertissement houd Lucinde haare oogen nedergeslagen en schynt bedrukt.

Wat deert u, Lucinde? Welk een naare droef heid vertoond zich onverwacht in uw gelaat?

Het schynt dat u deze kleine vermaakelykbeid, in de plaats van vreugde, droefheid aandoet.

Lucinde.

Zo doet het ook, inderdaad

Dewyl daar door het denkbeeld, waar mede ik my met vermaak ophield, verydeld word en verdreven...

Ach! myn lieve kleine Vogeltjes! zyt gy dan maar Machines? Ik beelde my in dat u waarlyk gevoel was gegeven,

En dat gy een onëindig genoegen smaakte in steeds met malkanderen te spelen, vry van allen schroom,

Des daags op één en denzelven tak, en des nachts in het diepst van den een' of den anderen hollen Boom.

Tegen de Tovernimph.

Ik haalde vervolgens een meenigte van overdenkingen in myn hoofd. Om die Vogeltjes te meêr vreugde te doen raapen,

Dacht ik by my zelf, heeft de Natuur hen die teedere verëeniging ingeschaapen.

Zy zal ten aanzien van my niet minder goed geweest zyn, en zonder twyfel is 'er een Wezen van myn soort het welk zy, om met my te leeven, schiep,

Gelyk die Vogeltjes met malkanderen leeven...Gy weet het; zeg net my toch, Mevrouw. Wie mag die geen zyn die myn hand kuste terwyl ik sliep?

De Tovernimph, lachende.

Ik verdenk... zeekeren Jongman, waar van ik geloof de

[pagina 18]
[p. 18]

voetstappen ontdekt te hebben, en die zedert dezen morgen rondöm dit Paleis komt waaren;

Hy zal terstond naar u toegeschooten zyn, als naar een Wezen van zyn soort: maar de vlucht genomen hebben om dat uwe oogen, wanneer gy ontwaakte, hem konden vervaaren.

Lucinde.

Een Jongman!... Zyn de Mannen ook Machines?

De Tovernimph.

Ja: maar volkomener 'en volmaakter dan zelfs uw Aapje, het welk gy meent dat zo veel geest bezit;

Zy zyn van gestalte als deze Beelden die gy gezien hebt, en hunne verwe is gemeenelyk wit.

Ik heb 'er voorheen hier eenige gehad: maar zy zyn zo vol gebreken dat ik 'er een' afkeer van heb gekregen.

Lucinde.

De Vogeltjes zingen, de Beelden dansen, myn Clavecimbel slaat geluit, en myn Uurwerk wyst my het uur van den dag aan. Maar wat doen de Mannen daar tegen?

De Tovernimph.

Die zyn verdeeld in verscheidene soorten. Zulken die men Krygsknechten noemt, en die het behaachelykste voorkomen, vergaderen zich by duizenden in een open veld;

Zy hebben lange scherpe messen, en yzere balletjes daar zy vuur in verbergen; zy vallen vervolgens op malkanderen aan met groot geweld,

Wanneer zy zich vermoorden en hakken aan stukken.

Lucinde.

Dat is ysselyk! ô! Dat zyn Machines; want zulk een bloedstorting kan met de rede niet overëenkomen.

Ik zou evenwel gaarne een' Man willen zien indien zyn kwaadäardigheid en woede my niet deed schroomen.

De Tovernimph.

Gy hebt niets te vreezen; wy zyn Vrouwen, alles moet zich buigen voor onze magt;

[pagina 19]
[p. 19]

Die zo tegen malkanderen woedende Mannen kruipen aan onze voeten, onze oogen bezitten een' eigenschap die hen verzagt;

Die zeilsteen trekt hen naar ons toe, en doet hen naar alle onze beweegingen buigen en neigen;

Zy bootzen die na, zy zyn daar aan verslaaft, ten naastenby als het beeltenis dat zich in den spiegel aan u vertoond.

Lucinde.

Maar dat beeltenis is myn eigen.

De Tovernimph.

En echter zyt gy het zelf niet. De Mannen ook, zonder ons zelf te zyn, worden zy ons zelf, en ons volkomen gelyk; zy dringen in onze gevoelens en nemen alle onze hartstochten aan.

Lucinde.

Mevrouw, ik bid u, tracht my toch dien geenen te laaten zien die myn hand kuste wanneer ik sliep.

De Tovernimph.

Weläan.

Ik zal hem gaan zoeken eêr hy zich verwyderd; zo gy hem niet te veel hebt afgeschrikt zal hy omtrent dit Paleis moogelyk noch weezen.

Lucinde.

Ga schielyk; ik wacht uw terugkomst met ongeduld.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken