Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Stichtend en vermaeklijk handboekje voor kinderen en kindervrienden (1792)

Informatie terzijde

Titelpagina van Stichtend en vermaeklijk handboekje voor kinderen en kindervrienden
Afbeelding van Stichtend en vermaeklijk handboekje voor kinderen en kindervriendenToon afbeelding van titelpagina van Stichtend en vermaeklijk handboekje voor kinderen en kindervrienden

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.69 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

vertaling: Duits / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Stichtend en vermaeklijk handboekje voor kinderen en kindervrienden

(1792)–C.G. Salzmann–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige

XV. De heer Vroegop.

De Heer vroegop droeg met recht dezen naem. In den zomer stond hij ten drie uuren, en in den winter ten vijf uuren op. Wanneer hij, na zijn morgengebed gedaen te hebben, de opgaende zon, den rooden hemel zag, en al die vreugde gevoelde, welke menschen, die vroeg opstaen, gewoon zijn te smaken, dacht hij dik-

[pagina 174]
[p. 174]

wijls: ‘O! dat ook mijne kinderen ondervonden, 't geen ik tans gevoele!’

Somwijl liep hij nae het bed zijner kinders, stootte hen zachskens aen, en zeide: ‘Lieve Jan! lieve Willem! o wat schoone - wat luisterrijke morgenstond! - nu gaet de zon op; komt en ziet’! Maer daer werd geen opstaen gedacht. De kinderen wentelden zich misnoegd om, wreeven de oogen, en riepen: ‘wij hebben nog te veel slaep;’ - en zoo sliepen ze weder voort.

De Heer Vroegop wist wel, dat kinderen van vijf of zes jaeren wat langer moeten slapen dan volwassen menschen, en dreef hen daerom niet, om alle morgens zoo vroeg op te staen als hij. Maer om zes uuren, dacht hij, konden zij doch het bed wel verlaten.

Hij bad hen daerom, maer dit hielp niet; hij dreigde, maer ook dit hielp niets; hij verweet hen hunne slaeprigheit, ook dit kon nog niet baten. Dit bedroefde den goeden man sterk; want hij had zijne kinderen lief. Straffen wilde hij hen niet, om dat hij wist, dat ze niet uit boosheit zoo traeg waren.

Dan hij zat op zekeren morgen ten agt

[pagina 175]
[p. 175]

uuren aan zijn schrijftafel, en bedacht, hoe toch zijne kinderen te verbeteren. ‘Vader! (riep Jan,) daer draegt een vrouw kersen - uitstekende kersen voorbij. O! koop ons toch eenige!’ Nu viel hem in, wat hij te doen had. ‘Laet de vrouw hier komen, (zeide hij) en een bord vol kersen geven.’ Jan liet zich dit geen tweemael zeggen, maer bracht oogenbliklijk de begeerde kersen. De vader nam die zeer bedaerd aen, en at ze op, zonder zijnen kinderen een eenige aantebieden. Dit maekte hen zeer bedroefd.

‘Hebt gijlieden ook wel lust (vroeg hij) om kersen te eeten?’ Zij zagen hem greetig en al lachende aen, maer antwoordden niets.

‘Ja, ja, (zeide hij) ik zie het al, gij zoudt ook gaern kersen eeten. Goed, morgen zult gij die hebben; maer dan moet gijlieden ten zes uuren opstaen. Een kind, dat zich verslaept, verdient dit ontbijt niet. Elk van u, die mij voortaen ten zes uuren goeden morgen komt zeggen, zal van nu af kersen of eenig ander goed ontbijt hebben; maer die, dien ik, wanneer het zes uuren slaet, nog in

[pagina 176]
[p. 176]

't bed vinde, zal een droog stuk broods voor lief moeten nemen.’

Zij hadden nu wel gaern terstond kersen gehad; maer, terwijl zij zagen, dat ze die niet konden verwachten, zoo lang zij zich versliepen, beloofden zij, in het toekomende op het gestelde uur te zullen opstaen. Maer zij hielden slecht hun woord. Drie dagen moest hun vader hen na zes uuren wekken. Dan riepen ze wel altijd: ‘Hoe laet is het?’ en de vader antwoordde: ‘het is zes uuren geslagen!’ Daer kwamen ze dan weenende voor den dag; klagende: ‘Zoo krijgen wij dan van daeg al weder geene kersen.’

Jan was eindlijk kloekmoedig genoeg, om zijnen vader te vragen: ‘Lieve vader! hoe zullen wij het toch beginnen, om vroeg op te komen? Wij wilden zoo gaern, maer wij verslapen ons alle dagen weder aen.’

‘Dit zal ik u zeggen (gaf hij hun ten antwoord): wanneer gij uw avondgebed gedaen hebt, en in het bed klimt, zegt dan bij u zelven: “morgen wil ik om zes uuren opstaen, dat ik kersen krijge.” - Zegt dit zoo lang, tot gij in

[pagina 177]
[p. 177]

slaep valt, dan zult gij wel ten rechten tijde wakker worden.’

De Kinderen stelden veel belang in kersen te eeten. Zij bevlijtigden zich dus, om den zelfden avond den goeden raed van hunnen Vader te volgen.

Eer het den volgenden morgen zes uuren sloeg, sprongen zij reeds nae de schrijfkamer van hunnen vader, en riepen: ‘Goeden morgen! goeden morgen, Vaderlief! hebt gij wel gerust? - heeft het al zes geslagen?’

‘Neen, neen.’ (antwoordde hun Vader al lachende:) ‘heden zullen 'er kersen moeten wezen!’

De Kinderen liepen schielijk te rug in de slaepkamer, namen, zoo als zij gewoon waren, koud water om den mond te spoelen, en de handen en het aangezicht te wasschen, en kwamen toen weder hunnen even zoo verheugden vader te gemoete loopen.

Daar stonden de kersen reeds gereed Zij smulden braef aen dezelve, en van dien tijd af versliepen zij zelden - zeer zelden - het ontbijt. Zij bevonden 'er zich zeer wel bij. In den zomer kreegen zij eerst kersen, dan beziën, in den herft pruimen of appelen,

[pagina 178]
[p. 178]

en in den winter een smaeklijk ontbijtstuk met boter of honig.

Nu zijn ze reeds ouder en verstandiger geworden, en staen uit eigene beweging zoo vroeg op als hun Vader.

Wanneer ze nu de Zon zoo schoon zien opgaan, het luisterrijke morgenrood aenschouwen, en de aengenaeme koelte van den morgenstond gevoelen, vooral als ze in de Lente den Nachtegael en den Leeuwrik hooren, dan zeggen ze dikwijls: ‘Goede God! hoe schoon is de morgen! hoe goed zijt gij jegens ons geweest, door ons eenen zoo goeden vader te geven en te laten behouden, want, had hij ons niet zoo opgevoed, dan ware al dat goede ons onbekend gebleven.’


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken