Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De bungalow aan het wiel (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van De bungalow aan het wiel
Afbeelding van De bungalow aan het wielToon afbeelding van titelpagina van De bungalow aan het wiel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.87 MB)

Scans (17.75 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De bungalow aan het wiel

(1970)–Mien van 't Sant–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 31]
[p. 31]

4.

Dien laat er geen gras over groeien om de nieuwe auto aan haar dochter te laten zien. Het kàn nu nog. Ze hoeft ook niet van tevoren op te bellen; Reina is zo ongeveer de hele dag thuis, moet nog veel rust houden.

Cora mag ook mee. Ze is al een goedgedrild autohondje geworden. In de nieuwe wagen heeft Dien achterin een oude plaid gelegd en zolang ze maar rijden, denkt Cora er niet over op te staan of het haar lastig te maken. Wat zal Bert opkijken! denkt Dien blij. Praten kan hij nog wel niet, maar met zijn kleine vingertjes wijst hij altijd naar honden op straat of naar poezen, die een kijkje in hun tuin nemen. Nu zal hij dan voor enkele uren een echt hondje bij zich hebben.

Het pakt heel anders uit. Als Dien komt aanrijden, haar auto feilloos op de uitrit parkeert, staat Leo, Bert op zijn arm, in de ruime erker. Cora, die al lang begrepen heeft dat ze er nu uit mag, kwispelt met haar staartje. Als Dien haar op de grond zet en op de voordeur toeloopt, is Leo haar al voor. ‘Aardig, dat u even naar Reina komt kijken, moeder,’ zegt hij op zijn afgepaste manier. ‘Alleen... zoudt u de hond in de auto kunnen laten? Of anders zolang in de garage?’

Ze snapt zijn bedoeling eerst helemaal niet. ‘Zij is al bijna zindelijk. Ik zal haar nog even laten rondlopen. Zo lang blijf ik toch ook niet.’

‘Dat is het niet. Maar nu Bert al af en toe over de vloer komt, heb ik het niet op dieren in huis. Kinderen van die leeftijd rapen alles op, steken het dan nog in hun mond ook.’

Nog verweert ze zich en tegelijkertijd trekt er iets kils haar hart binnen. ‘Cora is nog lang niet aan verharen toe,’ verdedigt ze haar aanwezigheid. ‘Trouwens, ik borstel haar elke ochtend. Daarom glanst ze ook zo mooi.’

[pagina 32]
[p. 32]

Leo doet of hij haar antwoord amper hoort. ‘Ze hebben ook vaak wormen. Je weet het zelf soms niet eens, maar...’

Ze voelt de woede in zich opkomen. Echt Leo! Op zijn zekere manier weet hij haar weer in een hoekje te drijven. O, waarom is hij nu juist beneden? Waarom niet in het praktijkgedeelte? Zou hij werkelijk geen patiënten hebben nu?

Ze raakt zó opgewonden, dat ze hem wel zou willen toeschreeuwen: ‘Als Cora er niet in mag, hoef ik ook niet!’ Maar wat wint ze ermee? Dan zal ze haar dochter ook niet zien en stellig kleine Bert helemaal niet. Reina zelf zou zo kinderachtig niet zijn. Die is zogezegd tussen de beesten opgegroeid. Maar ook daarin vergist ze zich. Als ze toch maar de verstandigste weg kiest en Cora op de oude plaid in de garage achterlaat, zegt Reina: ‘Je hebt dus een hond tegenwoordig? Ik ben blij dat Leo hem naar de garage heeft laten brengen. Hij is zó bezorgd voor Bertje.’

‘Dat merk ik, ja!’ En er direct overheen: ‘Hoe is het, kind? Zeg eens eerlijk! Wil jij Cora ook niet hier hebben? Zelf zat je als baby met de jonge katten in de box.’

Reina haalt haar schouders op. ‘Och, laat maar, moeder! Leo is - misschien mede door zijn werk - erg secuur. Ook wel wat tè bezorgd voor zijn zoon. Maar met hèm moet ik tenslotte leven; niet met jou. En inderdaad: gelijk heeft hij. Een jong kind brengt alles naar zijn mond. Daarbij is Bert pas ingeënt; was gisteren wat koortsig.’

Dien haalt haar schouders op. ‘Maar te hopen dat je man niet zo blijft! Op die manier heb je straks drie papkinderen.’

Reina's gezicht staat nog geslotener. ‘Mogen wijzelf bepalen hoe we onze kinderen willen grootbrengen?’ vraagt ze scherp. En omdat ze misschien voelt dat Leo's woorden haar moeder toch wel hebben moeten grieven, er vlug overheen: ‘Je hebt alweer een nieuwe wagen? Wàs er iets met de andere?’

Diens ogen hebben opeens weer dat weerloze. ‘Hij was nog prima in orde. Alleen... ik heb hem ingeruild omdat de Kadett feitelijk maar twee bruikbare plaatsen heeft.’

Reina schiet in de lach. ‘Dat wist je ook, toen je hem kocht, niet?’

Opnieuw moet Dien slikken. Waarom toont Reina zich zo weinig toegankelijk?

‘Ik dacht ook aan wat nu gauw komen gaat. Als jij met de

[pagina 33]
[p. 33]

kinderen bij me logeert. Je hebt zelf nog geen wagentje. Ik kan jullie in deze allemaal - en nog ruim ook - bergen.’

‘Te mooi om waar te zijn!’

Dien slikt iets weg. ‘Te mooi om waar te zijn!’ Dat had Arie kortgeleden ook gezegd. Alleen... in een ander verband. Toen ze hem voorgesteld had samen op reis te gaan.

‘Het was toch één van de redenen, Reina. Als je kinderen wat ouder zijn, moeten ze maar dikwijls bij me komen logeren. Wat is er heerlijker voor een kind dan op een boerderij rond te scharrelen! Zelf was je vroeger net zo'n halve jongen. Het liefst was het je, als je in een overall mocht rondlopen.’

‘Schei daar nu maar over uit. Mijn wieg heeft er tenslotte gestaan. Die van onze kinderen níet. Vertel maar liever eens wat voor wagen je nu hebt. Uit wat je zegt, maak ik op dat het in ieder geval een ruimere is. Wel zo verstandig in ieder geval.’ ‘Het is een Peugeot 504.’

‘Nieuw gekocht? Dat heeft je geld gekost, moeder!’ En haar moeder van boven tot onder opnemend: ‘En zelf ook van top tot teen in het nieuw gestoken? Ook niet bepaald uit een goedkope zaak.’

Diens gezicht licht ondanks alles wat Reina haar naar het hoofd geslingerd heeft toch weer op. ‘Vind je mijn jas niet mooi?’ vraagt ze behaagziek. ‘En ben ik nu eens niet te opzichtig in de ogen van je gemaal?’

‘Je ziet er keurig uit. Een smak geld zo'n jas! Maar inderdaad! Je hebt nu eens met smaak en verstand gekozen. Had je iemand meegenomen, toen je je in het nieuw ging steken?’

‘Niet aardig dat je dat denkt! Ik wàs het nota bene helemaal niet van plan. Het kwam zo maar ineens in me op, toen ik die mooie jas zag.’

‘Zoals het altijd al was!’ gooit Reina eruit. ‘Zeg moeder! Het moet met het bedrijf wel boven verwachting goed gaan, niet? Een dure wagen, Arie weer een paard, jij die kostbare uitrusting?’

Iets waarschuwt Dien dat ze op Reina's scherpe opmerkingen niet moet ingaan. Die loopt ten slotte op alle dag. Licht dat ze, vooral nu er zo'n grote kans op een tweeling is, wat uit haar evenwicht is. Op Leo hoeft ze haar prikkelbaarheid niet af te reageren. Dat is eenvoudigweg iets wat hij niet verdraagt. Niet néémt ook. Hij is bezorgd voor zijn vrouw, hij werkt

[pagina 34]
[p. 34]

hard, maar hij heeft een hekel aan vals sentiment en aan onredelijke opmerkingen. Daarom, weet Dien, mag hij háár ook helemaal niet. Hij moet haar dulden, maar daar is dan ook alles mee gezegd.

‘Ga je even mee naar buiten?’ vraagt ze, net of haar dochter niets dan aardige opmerkingen over haar uitgestrooid heeft. ‘Doe wel een jas aan, er staat nog een gure wind.’

Reina werpt vlug een blik op haar zoon, die in zijn box zoet ligt te pruttelen; dan gaat ze achter haar moeder aan de kamer uit. Ze is er echt wel nieuwsgierig naar wat voor wagen de vorstin van ‘Zon rondom’ nu weer uitgezocht heeft.

De keus van de wagen valt haar mee. Moeder wordt tenminste wat rustiger, denkt ze blij. Niet meer zo'n opvallende auto en kleren die geen enkele vrouw van standing kiezen zou. ‘Je hebt een goede keus gedaan, moeder,’ zegt ze, heel wat hartelijker dan zopas. ‘Een wagen die meer bij het dorp en “Zon rondom” past dan die Kadett. Deze moet je echt niet te gauw afdanken. Hij is een betere omlijsting voor Dien de Jong dan dat rode geval.’

‘Dank je,’ zegt Dien slechts. Dan, alle moed die ze nog over heeft bij elkaar garend: ‘Reina? Beloof me dat, àls het zover met je is, ik Bertje mag komen halen. Zijn wandelwagentje, zijn box, alles kan ik tegelijk meenemen. Nu het voorjaar nadert, zal hij het heerlijk hebben op de boerderij.’

Reina knijpt even haar ogen dicht. Het doet haar één ogenblik oprecht zeer haar moeder opnieuw te moeten teleurstellen. Alleen... het kàn niet anders.

‘Dat is allemaal al lang in orde, moeder,’ zegt ze vlak. ‘Bert gaat naar de ouders van Leo.’ En om de pil die Dien te slikken krijgt wat te vergulden: ‘Ik kan het van Leo best begrijpen. Hij ziet erg tegen de gebeurtenis op, al laat hij er weinig van merken. Zijn ouders wonen in Wassenaar, veel dichter in de buurt dus. Leo heeft het behoorlijk druk. Het zal hem straks heel wat minder tijd kosten af en toe naar zijn eigen ouders te reizen. Trouwens, nu je die hond hebt, zou hij je voorstel toch stellig kappen.’ En als ze haar moeders gezicht, nu helemaal betrokken, ziet: ‘Kom jij maar dikwijls naar het ziekenhuis, als ik daar lig. 's Middags kan Leo er haast nooit tussenuit. Hè, ik ga er echt naar verlangen dat het nu zover zal zijn.’ Dien gaat er niet op in. ‘Ik ga dan nu maar,’ zegt ze verslagen.

[pagina 35]
[p. 35]

‘Mag ik Bertje nog even goedendag zeggen?’

‘Doe niet zo mal! Vanzelfsprekend mag je dat. Ik kijk onderwijl even naar je hond. Je blijft dus niet eten, moeder?’

‘In geen geval! Doe Leo mijn groeten en wens hem sterkte. Voor hem hoop ik dat je twee dochters ter wereld zult brengen. Jou alleen praat hij murw; tegen drie vrouwen zal hij het misschien moeten afleggen straks.’

 

Dien neemt voor de zoveelse keer het geboortebericht op. Ze is één keer naar het ziekenhuis gereden, maar feitelijk was het een vergeefse reis geweest. Telefonisch had Leo haar de vorige avond al meegedeeld dat de tweeling geboren was. Twee minieme wezentjes, die maar net de grens der leefbaarheid gehaald hadden en onmiddellijk na de geboorte naar de couveuse gebracht waren. Met Reina ging het ook niet zo best, al was er geen direct levensgevaar. De bevalling was erg zwaar geweest en daarna leefde ze in een voortdurende angst, dat haar meiskes het niet zouden redden. ‘U moet liever nog niet komen, moeder,’ had hij op zijn afwijzende manier gezegd. ‘Ze kan er echt niet nog meer emoties bij hebben. Ikzelf ga ook maar even, maar elk verder bezoek is voorlopig taboe.’

Leo's haast zakelijke mededeling had Dien de Jong alleen maar in haar mening gesterkt. Dat zij, nota bene de moeder van zijn vrouw, meer nog dan haar eigen man wat opbeuring kon brengen. Zelf was ze ook moeder geweest en Reina had immers losgelaten dat Leo zo overdreven bezorgd was en meer dan zijzelf tegen de geboorte had opgezien. Ze zag hem al bij het bed zitten. Zijn meest ondoorgrondelijke gezicht ‘aan’ en in zijn ogen de angst dat zelfs de dokters en de zusters ergens een fout zouden maken.

‘Ik ga toch!’ had ze hardop gezegd. ‘Het moet al heel gek lopen, als ik Reina niet aan het lachen krijg.’ Ze is altijd zo'n flinkerd geweest, had het liefst een jongen willen zijn. Niet te geloven dat ze nu, al mocht ze zich dan afgetobd voelen, zó in de put zou zitten, dat zelfs een bezoekje van haar moeder haar schade zou berokkenen. Net zo overdreven van Leo als laatst met Cora, dacht ze nog. Enfin! In zijn eigen huis heb ik me maar naar zijn wensen te schikken. In het ziekenhuis op de vastgestelde bezoekuren heeft hij in ieder geval niet de macht me tegen te houden.

[pagina 36]
[p. 36]

Al was Leo dan in geen velden of wegen te bekennen - waarschijnlijk was hij gewoon aan zijn werk - toch kreeg Dien de Jong noch Reina noch haar twee kleindochters te zien. Over het laatste kon en wilde ze nog heen stappen, maar dat de hoofdzuster haar kort maar beslist ook de toegang tot de kamer van haar enige dochter weigerde, kon ze slecht verkroppen. ‘Ik wil onmiddellijk de behandelende geneesheer spreken,’ had ze gezegd, haar stem schril van opwinding en ook van angst.

‘Ik zal proberen of ik hem voor u te pakken kan krijgen, mevrouw,’ zei de zuster beleefd. ‘Wacht u hier even op de gang? Ik hoop zó terug te zijn.’

Voor haar gevoel wel tien, maar in feite nog geen vijf minuten later stond een vrij jonge arts voor haar neus. ‘Mevrouw De Jong?’ vroeg hij met dat onpersoonlijke in zijn stem dat zoveel ziekenhuisdokters kenmerkt. ‘Mijn naam is De Klerk. Assistent van de specialist die uw dochter geholpen heeft.’

Ze knikte wat stug. ‘Kan ik hem zelf niet te spreken krijgen?’ was haar directe vraag.

‘Het spijt me, mevrouw. Dokter is met een operatie bezig. Maar ik kan u volledig inlichten.’

‘En die is?’ Haast hooghartig keken haar ogen hem aan.

‘Uw dochter hebben we geen uur geleden nog een lichte nabehandeling moeten geven. Ze heeft een roesje gehad; is nog niet helemaal bij.’ En - haar blik was blijkbaar niet mis te verstaan geweest - om haar te kalmeren en ook te laten voelen dat je als buitenstaander in het ziekenhuis geen rechten kunt laten gelden: ‘Zelfs uw schoonzoon zouden we op dit moment niet bij haar laten. Misschien vanavond, als ze weer helder zal zijn. Maar dan ook hij alleen en voor hoogstens een paar minuten. Enfin! We hebben geen eigenzinnige vader aan hem. Het welzijn van zijn vrouw gaat hem boven alles.’

Diens lip begon te trillen, maar ze hield haar zakdoek voor haar mond. De ander, zo'n dokter die pas kwam kijken en die zich als een ware machtswellusteling ontpopte, hoefde niet te merken dat het haar bijna te veel werd.

Was het hem toch niet ontgaan? Voor haar gevoel veel menselijker dan daarvoor zei hij: ‘Het komt heus wel goed, mevrouw De Jong. Uw dochter is tenslotte gezond. Belt u vanavond uw schoonzoon maar op. U zult horen dat hij al een beter bericht voor u heeft.’

[pagina 37]
[p. 37]

‘En de baby's?’ waagde ze de vraag.

‘Piepkleine poppetjes, maar we hebben ze nog wel minder gehad. In de couveuse zullen ze wel gaan gedijen. Weet u wat u doet? Als uw schoonzoon vanavond zegt dat u uw dochter misschien overmorgen voor een paar minuten bezoeken mag, vraagt u dan aan de hoofdzuster of ze u even naar de couveuseafdeling laat brengen. Alles achter glas, zoals u weet. Ik denk dat u ze op die manier wel even bekijken kunt.’ En toen ze aanstalten maakte om op te staan: ‘Nu geen muizenissen, hoor! U bent met de trein?’

Ze schudde haar hoofd. ‘Met de auto vanzelfsprekend. Ik woon op een dorp. De verbindingen...’

Hij zei niets terug, wenkte alleen het zustertje dat juist met de theewagen voorbijreed. ‘Een kop koffie voor mevrouw hier! Ik moet weg. Zorg jij verder maar.’

En Dien de Jong vluchtig zijn hand reikend: ‘Niet boven de honderd, hoor! Een grootmoeder van nu al drie kleinkinderen heeft zoveel te meer verplichtingen.’

 

Ze had Leo die avond opgebeld. Het antwoord was niet verontrustend geweest. Wèl opnieuw afwijzend. Het ging naar omstandigheden goed met Reina, maar ze was, mede door het vele bloedverlies, uiterst zwak en labiel. Dien moest de eerste paar dagen echt nog niet komen. Aan hemzelf, en dan ook nog maar voor enkele minuten, had ze net genoeg. ‘En de kleintjes?’ had ze nog net kunnen vragen. ‘Ook wel goed, geloof ik. In zo'n couveuse kan hun weinig meer overkomen. Ik bel morgenavond op dezelfde tijd even. Mòcht er iets bijzonders zijn, dan vanzelfsprekend eerder.’

Overmorgen mag ze dan voor het eerst haar dochter even zien. Als voorproefje - zeker om er vast aan te wennen, beter gezegd het als een absoluut feit te aanvaarden - houdt ze dan nu het geboortekaartje tussen haar vingers.

‘Ik ben erg blij dat ik twee zusjes heb gekregen. Vader en moeder hebben ze Laura en Karin genoemd.
Bertus Raven.’

Diens eerste impuls is het kaartje kapot te scheuren en de snippers in de prullenmand te mikken. Alleen al de onder-

[pagina 38]
[p. 38]

tekening ‘Bertus’ maakt haar opstandig. Waarom niet doodgewoon Bert? Nooit wordt hij anders genoemd.

Erger, veel erger nog raakt het haar dat niet een van de kinderen naar haar vernoemd is. Laura! Toevallig weet ze dat Leo's moeder voluit Laurentia heet. Een afschuwelijke naam! En al is het dan geen Laurentia geworden, een van Reina's meisjes draagt toch maar de naam die eraan verwant is. Dien is ook geen naam om over naar huis te schrijven. Hadden ze aan die huis-, tuin- of keukennaam ook geen sierlijke draai kunnen geven? Diana! schiet het door haar heen. Nee, alleen nog maar een naam met een wrange bijsmaak. Ze moet even peinzen. Gek, dat ze vóór de geboorte nooit bij het feit stilgestaan heeft dat Reina's tweeling een naam moest hebben! Ze somt een rijtje namen in haar gedachten op. Gerdina, Alberdien, Everdien! Ze weet het opeens. Bettina! Dat zou een originele naam geweest zijn. De naam van een beroemde mannequin. Zo hadden ze haar kleindochter kunnen noemen. Karin was geen lelijke naam, maar het sloeg nergens op. Het gaf haarzelf alleen maar de nare smaak in de mond dat Leo die naam opzettelijk gekozen had, omdat er zonneklaar uit zou blijken dat hij met de relatie Dien de Jong zo weinig mogelijk te maken wilde hebben. Hij, de zoon van een gezeten bankdirecteur met een ridderorde op zijn revers. En zij? Slechts de boerin van ‘Zon rondom’ uit een onbeduidend dorp, ergens aan de Linge! Ze zullen merken hoe ontstemd ik erover ben, neemt ze zich voor. Straks, als Reina weer op honk is, zal ik het haar onomwonden vertellen hoezeer ze me hiermee gegriefd heeft.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken