Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De bungalow aan het wiel (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van De bungalow aan het wiel
Afbeelding van De bungalow aan het wielToon afbeelding van titelpagina van De bungalow aan het wiel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.87 MB)

Scans (17.75 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De bungalow aan het wiel

(1970)–Mien van 't Sant–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 147]
[p. 147]

16.

Het wordt voor Fred Beaulieu een volkomen mislukte reis. Dien gaat haast geen dag meer met hem mee. Is hij nu zo'n idiote romanticus te menen dat ze ingenoeglijk samen Wenen zouden doen? Dat ze, waar ze nu al vier dagen tijd en gelegenheid heeft gehad in haar eentje erop uit te trekken en winkels te kijken, nu echt zou genieten van wat hij expres voor haar bewaard heeft? Hoe had hij zich kunnen voorstellen dat ze het onvergetelijke uitzicht vanaf de Kalenberg met in de verte het vlakke land van de poesta en aan de andere kant de wijde blik over de metropolis, die na zonsondergang ineens in een lichtstad veranderde, even intens zou beleven als hij het al eens gedaan had? Toen ze op het platform stonden, hij geboeid door het onvergetelijke panorama, was ze op de pilaar toegelopen, waarop het menu aangeplakt stond. ‘Ik krijg honger,’ had ze gezegd. ‘Laten we opschieten, anders zijn we zo laat in Grinzing. Daar vind ìk het nu eens leuk. Niemand kent je en je sluit met iedereen vrindschap. De vorige keer met Arie...’

‘We gáán er ook heen, Dinie. Alleen: je weet dat ik geen alcohol gebruik. Laten we dan in ieder geval een gelegenheid opzoeken waar ik een kop koffie kan krijgen. Ik wil je je plezier werkelijk niet misgunnen.’

‘Een kop koffie! Daarmee zit ik met jou voor gek! ‘Jij niet! Ik hoogstens! Maar daar sta ik gelukkig boven. Ik heb mijn flitsapparaat bij me; hoop wat aparte opnamen te maken.’

‘Okee!’ zegt ze uit haar humeur. ‘Ik zal zorgen dàt je dat kunt. Er wordt altijd wel gedanst ook. Maak van mij dan dè foto van je reis, als ik in de armen van iemand zweef die aan de zonzijde van het leven weet te toeven.’

[pagina 148]
[p. 148]

Op de voorlaatste dag komt Dien, in haar ogen zo'n trieste blik dat hij haast denkt dat haar iets naars is overkomen, naar hem toe. ‘Fred? Ik moet je wat opbiechten. Al mijn geld is op. Mag ik van jou nog wat hebben? Anders zouden de cadeautjes voor de kinderen en kleinkinderen er bij in moeten schieten.’ Ze strijkt hem over de bijna kale plek op zijn schedel. ‘Ik heb het heus goed geïnvesteerd, Fred. Zo iets moois! En zo iets is in Nederland stukken duurder. Je zult er ook verrukt over zijn.’

Verrast kijkt hij naar haar op. Ze weet dat hij over enkele weken zijn verjaardag zal vieren en dat hij nog steeds geen kleinbeeldcamera gekocht heeft. Ze zal toch niet...?

Meteen verwerpt hij de gedachte aan die mogelijkheid weer. Ze houdt niet van fotograferen. Eerlijk gezegd wil hij bij een dergelijke aankoop zelf tegenwoordig zijn. Hij heeft het geld er bijna voor bij elkaar gespaard, wil het fototoestel echter niet in het buitenland kopen. Het is een vorm van deviezensmokkel en als je er wat aan krijgt...

‘Ik ben benieuwd,’ zegt hij wat afwezig. ‘Hoeveel heb je nodig voor die cadeautjes?’

‘Hoe kan ik dat nu zeggen? Misschien kom ik nog wel eens iets tegen dat...’

‘Mijn Oostenrijks geld is nagenoeg op, Dinie.’

Ze lacht. ‘Dan wissel je van je Hollandse geld. Ook erg!’

‘Dat zal ik doen. Maar op voorwaarde dat ikzelf mee ga kopen. Heus! Ik vind dat je meer dan genoeg geld hebt uitgegeven. Ik heb niet gewild dat je ook maar een cent aan deze reis meebetaalde, maar ik vind dit onder de hand welletjes.’

Ze slaat haar ogen boetvaardig naar hem op. ‘En nu had ik nog wel iets voor je verjaardag willen kopen. Hoe kan dat nu, als jij er zelf bij wilt zijn?’

‘Doe dat dan maar niet. Je weet mijn grote wens. Het spaarvarken voor een modern toestel wacht thuis op je. Hier heb ik zoveel bijzonders gezien en gefotografeerd, dat dat voor mij het mooiste cadeau is dat ik van onze reis mee naar huis neem.’

 

Wonder boven wonder doorstaat Fred de vliegreis redelijk. Wèl is hij oprecht blij dat ook dit voorbij is, maar Dien heeft hij onderweg gelukkig geen reden gegeven zich over hem ge-

[pagina 149]
[p. 149]

geneerd te voelen.

Als ze de grote koffer uitpakt, krijgt hij ook datgene te zien wat haar van haar laatste geld beroofd had. Een met echt Weens borduurwerk versierd avondtasje met zilveren beugel. Hij zegt er niet veel op. Of... kun je beter zeggen: ze is hem al vóór? ‘We moeten voortaan eens wat meer uitgaan, lieverd. Dan heb je zo iets echt wel nodig. Ik heb ook nog een met gouddraad doorweven blouse gekocht. Zelf maak ik er wel een avondrok bij. Is dat nu niet zuinig?’

Hij kàn op dit moment niet vriendelijk zijn. ‘Ik zie er de zuinigheid niet van in. Je had er geen geld voor over om voor Arie en Reina iets origineels te kopen. Je kon net zo goed thuis geld geven, zei je nog. De kleinkinderen zijn met wat bazaarspullen afgescheept. En vergis ik me of vergis ik me niet? Je hebt zelf een veel mooiere en nog wel een echt antieke zilveren beugel. Waarom je dan zo'n prul in handen laten stoppen? Deze hier is nog niet eens van echt zilver.’

Haar lippen op elkaar geperst kijkt ze naar hem op. ‘Dan hebben ze me in die winkel wat wijsgemaakt. Het kan haast niet. Het was op de Graben en het was zo'n aardige mijnheer... Toe Fred, wees nu niet boos. Desnoods zal ik je hem van mijn eigen geld terugbetalen. Is het dan nu weer goed? Ik dacht nota bene dat je trots op me zou zijn, als ik die mooie tas meenam, wanneer we samen ergens heen zouden gaan.’

Geërgerd draait hij zich om. ‘Je moest eens leren eerst te denken en dan pas te handelen,’ zegt hij nors. ‘Had me dat ding ginds laten zien, dan hadden we het nog ongedaan kunnen maken. Toen heette het alleen maar dat je zo'n geweldige verrassing voor me had.’

De tranen stromen haar over de wangen. ‘Je bent hard voor me,’ snikt ze. ‘Misschien kan ik hem hier in een of andere kunstzaak ook nog wel ruilen. Het papier uit Wenen zit er nog om.’

‘Als je het hart hebt! Je zou je onsterfelijk belachelijk maken. En mij erbij. En je geld wil ik ook niet hebben.’ En in een onbeheerst gebaar het spaarvarken van de kast grissend gooit hij het op de grond aan stukken. ‘Dat heeft nu ook geen zin meer,’ zegt hij woedend. ‘Als jij zo met het geld blijft omspringen, zul je dat beetje ook nog wel nodig hebben.’

[pagina 150]
[p. 150]

Dezelfde avond al heeft hij razend spijt van zijn onbeheerste uitval. Dien heeft de koffer niet eens verder uitgepakt. Ze is, de tranen in haar ogen, naar de huiskamer gelopen en op de bank neergevallen. Zijn eerste impuls is haar na te lopen. Ze huilt. Overigens niet voor de eerste keer tijdens hun huwelijk. Maar ze zag er zó verslagen uit. Wie weet maakt ze zich nog helemaal van streek.

Als hij haar even later naar de keuken hoort gaan, verhardt hij zich. Met zijn zin voor orde en regelmaat pakt hij koffer en reistas verder uit. De spullen die haar toebehoren, legt hij op het andere bed. Zijn kleren en toiletartikelen bergt hij direct op. Er glijdt een flauw lachje over zijn gezicht. Op zijn fototas na dan, die hij altijd bij zich heeft gehouden, is het maar een bedroefd beetje dat hij nu weer moet opbergen. Niet zo met Dinie's spullen. Er zijn kleren bij die hij niet van haar kent. Verder nogal wat kitsch. Kinderlijke figuurtjes en beestjes, die een mens met smaak niet in zijn woning zou willen neerzetten. Misschien wel voor haar hulp of voor de bazaar van de krans, denkt hij dan. Gek! Hij zou ze het liefst in de vuilnisbak willen deponeren, maar ook ontroert het hem hoe kinderlijk ze in haar reacties is en hoe ze nog moet leren iets gedegens van kitsch te onderscheiden. Is het met die tas ook niet zo gegaan? ‘Een aardige man!’ had ze beweerd. De doorsnee-Wener ìs aardig en behulpzaam, daar zal hij niets van zeggen. Maar net als het in eigen land is en in elk land dat hij nu al bezocht heeft, worden de toeristen die de taal niet beheersen of die maar raak kopen, er de dupe van. Handel is handel!

Als hij naar de zitkamer teruggaat, ligt ze toch weer op de bank. ‘Je eten staat op een klein pitje, Fred,’ zegt ze met iets onderdanigs in haar stem. ‘Je kunt het zo op je bord doen. Ik heb hoofdpijn, eet liever niet mee.’

Met een paar passen is hij bij haar, knielt voor de bank neer en pakt haar slapneerhangende hand. ‘Het komt door mij, niet? Ik wil je graag mijn excuus aanbieden, Dinie. Ik had me moeten beheersen. We zijn allebei wat verreisd. Daar komt het stellig door.’ En als ze net doet of ze hem niet verstaat: ‘Toe! Eet maar een hapje mee en neem daarna een aspirientje. Je bed ligt nog vol met je spullen, maar kruip straks maar in het mijne. Ik ruim de boel wel op.’

Haar ogen nog nat kijkt ze naar hem op. ‘Je houdt niet meer

[pagina 151]
[p. 151]

van me,’ zegt ze half huilend. ‘Ik had alle stuivers die ik bij het wisselen kreeg, al wekenlang in het varken gestopt. Ik wilde meesparen voor je nieuwe fototoestel. Nu heb je alles bedorven. Hoe kon je zo hard voor me zijn?’

Hij is een boon, als hij iets van haar houding snapt. In zijn hart voelt hij haar gedrag als overdreven en aanstellerig, maar hij haat ruzie. De herinnering aan de vakantie, waarvan hij zoveel verwacht had, zou door zo'n onbeduidend voorval helemaal een bittere nasmaak krijgen. En moet hij er als wijste liever maar niet het zwijgen toe doen?

‘Ik maak een kop lekkere koffie voor ons allebei,’ zegt hij hartelijk. ‘We moeten het elkaar maar niet meer moeilijk maken, Dinie. Vergeef het me maar dat ik zo onaardig heb gedaan.’ Er glijdt een lachje om haar mond. Dan slaat ze haar armen om hem heen. ‘Juist omdat ik van je houd, trek ik het me zo erg aan, als je zo lelijk doet, Fred. Ik ben nu eenmaal zo. En... ik doe echt mijn best een goede vrouw voor je te zijn.’

‘Dan praten we er nooit meer over,’ zegt hij opstaand. ‘Jij knapt je een beetje op en ik maak onderwijl koffie.’

Als Fred twee dagen daarna wakker wordt - Dinie is zoals gewoonlijk al met de stofzuiger in de weer - vindt hij op zijn nachtkastje een nieuw spaarvarken staan. Eronder een kort briefje:

 

‘Lieve jongen,

Je varkentje is weer beter. Ik heb er tien gulden ingestopt. Meer kan ik op het ogenblik echt niet missen, maar ik zal mijn best doen. Het is dit keer van plastic; kan ook niet zo gauw stukvallen.

Je Dinie!’

 

Er komt opeens een nare smaak in zijn mond. Is hij nu met een vrouw van bijna vijftig getrouwd of met een klein kind, dat iets wil goedmaken? Bah! Hij is kwaad op zichzelf, zou het beest het liefst ook nu weer kapotgooien. Of hij een fooi toegestopt krijgt!

‘Als mijn promotie gaat doorwerken,’ spreekt hij zichzelf moed in, ‘koop ik van wat ik meer ga verdienen het fotoapparaat dat ik me al zolang heb toegedacht. Ik geef Dinie ook geen cent meer dan ze nu heeft.’ En met een gevoel van minachting

[pagina 152]
[p. 152]

voor zichzelf bedenkt hij dat hij, toen hij al die jaren vrijgezel was, de beschikking over heel wat meer geld had dan thans het geval is, nu hij een vrouw getrouwd heeft, die haar eigen geld handig weet vast te houden om langzamerhand baas over het zijne te worden.

 

Meer en meer zoekt Fred Beaulieu de eenzaamheid van zijn werkhokje. Nu het volop zomer is, staat Dien 's ochtends nog vroeger op dan tot nu toe het geval was. 's Avonds, als voor hem de gezelligheid begint, wordt tegen zevenen steevast de knop van de t.v. omgedraaid. Hij mag al blij zijn, als hij met het mooie weer van haar gedaan krijgt een eindje te gaan wandelen. En dan voert hun weg steeds weer langs ‘Zon rondom’. Ze schroomt zelfs niet ervoor te blijven stilstaan en hem op haar commentaar op de eigenaars en de manier waarop die het bewonen, te vergasten. Hoe vaak heeft hij al niet gezegd: ‘Och Dinie, bespaar me al die verhalen. Mij interesseert het niet en je hèbt nu toch een heerlijk nestje.’

‘Omdat ik wel móest!’ zegt ze niet geheel volgens de waarheid. ‘Ik had het nogal niet mooi laten verbouwen, maar iedereen liet me in de steek. Weet je, toen ik hier nog woonde, wàs ik tenminste iemand. Niet voor niets noemden ze me achter mijn rug de vorstin van “Zon rondom”. Nu ben ik alleen nog maar...’

‘De vrouw van een stadhuisambtenaartje, wou je zeggen, niet?’ ‘Kan ik het helpen dat ze me naar jouw baantje afmeten?

‘Je bedoelt dat ik hier niet voor vol erkend word? Àls dat zo is - en het kan best zo zijn - trek ik me er wat mezelf betreft geen steek van aan.’

‘Zo ben je wel! Je vergeet alleen dat ik...’

‘Ik vergeet niets. Je hebt, toen je me uit zoveel huwelijkskandidaten uitzocht, geweten wie en wat ik was. Het interesseert me niet hoe de anderen zijn uitgevallen. Het kan me ook totaal niets schelen dat ik een boerin met geld getrouwd heb. Geld heeft me nooit veel gedaan, dat weet je ook wel. Je hebt het nodig en verder is het prettig er behoorlijk ruim in te zitten om er een paar liefhebberijen op na te kunnen houden. Nog meer misschien om er ook anderen van mee te laten genieten. Ik werk hard, ik verdien op een eerlijke manier mijn brood en ik voel me niets meer, maar ook niets minder dan de lui

[pagina 153]
[p. 153]

hier in het dorp over wie jij het had. Al die dingen had je van tevoren kunnen bedenken. Ik ben nu eenmaal niet je hond, die je helemaal naar je hand kunt zetten.’

‘Je kunt het beter omdraaien,’ zegt ze half huilend. ‘Cora is veel meer op jou gesteld dan op mij. Zelfs de hond wil steeds minder van me weten. Wie heb ik nu nog in de wereld die echt om me geeft? Willem misschien! Maar dat is dan ook alleen maar, omdat hij mijn zwager is en ik met hem wèl over “Zon rondom” kan praten zonder dat me de mond gesnoerd wordt.’ ‘Je hóeft niet alleen te staan, Dinie. Je hebt zoveel vrije tijd, maar wat doe je ermee om een ander te helpen? Niets, helemaal niets! In mij heb je zo langzamerhand ook al je knechtje gevonden. Als het koud is of als 't regent, mag ik de hond uitlaten. Als het tijd is om te koken ben je ineens moe of je voelt je duizelig. Je weet van de dokter dat je zo gezond bent als een vis. Als ik 's avonds nog wat na te kijken heb, kan ik me in de logeerkamer opsluiten, omdat jij de t.v. niet kunt missen. Hoe vaak heb ik je al niet gevraagd niet zo vroeg op te staan? Nooit is het meer gezellig. Zelfs het eten lijdt eronder. Als je zo'n hele middag in de stad hebt lopen winkelen, mogen we het met een bord soep doen. Samen ontbijten is er haast van het begin af aan niet bij geweest, omdat je zogenaamd zoveel te doen had. Zelfs mijn hobby's gun je me niet. In de donkere kamer kan ik me al haast niet meer roeren, zoveel rommel stouw je er steeds bij.’

‘Zeg jij maar waar ik het dan moet bergen?’

‘Ik heb al dikwijls aangeboden achter in de tuin nog iets te bouwen. Je wou er niet van weten, omdat je dan een stuk van de moestuin zou moeten missen. Zo kan ik nog wel een kwartier blijven doorgaan.’

‘En ik als ik wil een halfuur,’ zegt ze nijdig. ‘Ik ben met jóu getrouwd; niet met die fotorommel. Het zou nog niet zo erg zijn, als je niet elke avond naar dat hok trok... Ik...’

‘Wil je de reden weten?’ En zonder haar antwoord af te wachten: ‘Omdat ik het beu ben elke avond tegenover een knikkebollende vrouw te zitten. Ik wil je gerust bekennen dat ik er lang niet altijd mijn tijd doorbreng. Dat ik, als jij slaapt, door het achterhokje verdwijn om bij Willem een boom te gaan opzetten.’

‘Dus dat doe je ook nog? Over mij zeker? Wat gemeen en

[pagina 154]
[p. 154]

stiekem!’

‘Van dat stiekem is misschien iets waar. Gemeen? Ik geloof niet dat Willem en ik ooit op die manier over je gepraat hebben.’

‘Dat moest er nog bijkomen! Wanneer ben je daarmee begonnen?’

‘Toen je zo dikwijls klaagde dat je zo moe was, zodat je amper meer kon afruimen. Ik maakte me ongerust; ben toen naar Willem gegaan om te vragen of hij misschien wist of je een of andere kwaal onder de leden kon hebben.’

‘Die hèb ik niet!’

‘Gelukkig niet, nee! Maar desondanks is in huis de toestand onveranderd gebleven. Zó erg, dat ik het al niet meer aandurf visite te vragen.’

‘Ik hoef jouw visite niet. Dan hoor ik nog maar meer stadhuiswoorden.’

‘Willem heb je ook bij ons weggekeken, Dinie. Alleen maar omdat je het niet hebben kon dat wij samen eens over wat anders praatten dan over wat er hier in het dorp gaande is. Omdat ìk het zijn moest, die je aanzette een behoorlijk kopje koffie te zetten. Daarom ga ik nu naar hèm toe. Mevrouw Dijkstra mag het dan als betaalde kracht doen, maar ze doet het met liefde en toewijding.’

Diens ogen staan donker van beledigde trots. ‘Ik doe dus niets meer goed bij je?’ sneert ze.

‘Je kùnt een heleboel goed doen. Wat heb ik in al die maanden al niet moeten rechtpraten of vergeven!’

‘Ik moet zeker voor de zoveelste keer horen dat ik, toen je met die foto bezig was, de deur opengegooid heb, omdat er telefoon voor je was?’

Ineens brengt Fred het niet meer op nog langer met Dien te bekvechten. ‘Ik geloof dat ikzelf beter het veld kan ruimen, Dinie,’ zegt hij nadrukkelijk. ‘Beiden hebben we blijkbaar op het verkeerde paard gewed. Jammer! Ik ben vol goede voornemens naar je toe gekomen.’

‘Je hebt helemaal geen moeite gedaan iets van onze mensen te begrijpen. Je werk, je fotografie, daardoor word je helemaal opgeslokt. Voor mij blijft er haast nooit tijd over.’

‘Dinie! We zeggen er nu geen woord meer over. Ik wil best erkennen dat ik stellig ook schuld heb. Misschien zonodig aan

[pagina 155]
[p. 155]

nog wel meer ook, als het moet. Maar laten we zo verstandig zijn nog een paar dagen bedenktijd te nemen. Zeker ook terwille van jouw goede naam.’

‘Zoals je wilt,’ zegt ze met tranen in haar ogen. ‘Als je me dan helemaal kapot wilt maken, doe je het maar!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken