Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De bungalow aan het wiel (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van De bungalow aan het wiel
Afbeelding van De bungalow aan het wielToon afbeelding van titelpagina van De bungalow aan het wiel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.87 MB)

Scans (17.75 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De bungalow aan het wiel

(1970)–Mien van 't Sant–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 138]
[p. 138]

15.

Arie is uit dienst, loopt sedert een paar dagen een beetje doelloos op de dijk. Hoewel de verhouding met oom Fred niet meer zo gespannen is, wil hij toch niet thuis komen wonen. Oom Willem heeft hem wel een kwartier lang uitgehoord naar wat hij met zijn verdere leven zal gaan doen. ‘Nu heb ik er het recht nog toe, jong,’ zegt hij. ‘Over anderhalve maand zul je volwassen zijn. Tijd om een levensrichting te kiezen, waarin je je gelukkig zult voelen.’

‘Daar hoef ik niet lang over na te denken immers. Ik wil verder in de paardenhandel. Op den duur liever nog de handel dan alleen het fokken. Nu bent u er nog om voor mij in te vallen. Maar ik houd nu eenmaal niet van een leven van gebondenzijn. Ik wil ook niet graag thuisblijven.’

‘Nog steeds omdat je dan met oom Fred onder één dak zult wonen?’

Arie kleurt tot in zijn hals onder de onderzoekende blik van zijn oom. ‘Nee, daarom niet!’ bekent hij aarzelend. ‘Oom Fred is een reuzegoeierd. Soms haast tè sullig. Moeder begint weer kuren te krijgen, als je het mij vraagt.’

Het gezicht van oom Willem staat streng en verdrietig tegelijk. ‘Ik vraag het je beslist níet, Arie. Als je moeder en oom Fred het samen eens zijn, hebben wij er ons geen oordeel over aan te meten.’

Arie schudt nijdig zijn hoofd. ‘Wij misschien dan nog niet. Het dorp doet het anders al.’

‘Wat wil je me nu wijsmaken? Is het echt waar dat ze over je moeder praten?’

‘U kunt wel raden wie. Gijs Verdonk met zijn grote mond.’

‘Wat wou die dan wel te vertellen hebben?’

‘O, van alles! Dat oom Fred bijna altijd met de brommer naar

[pagina 139]
[p. 139]

de stad gaat, omdat moeder de auto nodig heeft. Dat ze net zo lang gezeurd heeft tot hij een afwasmachine voor haar gekocht heeft...’

‘Is dat zo?’

‘Inderdaad! En een dure ook! Ik vind het gewoon waanzin voor twee mensen. Oom Fred had zo graag een nieuw fototoestel gekocht. Hij fotografeert geweldig. Dat gaat nu voorlopig niet door vanwege dat rotding.’

‘Waar staat die afwasmachine? In de keuken?’

‘In de bijkeuken. Je kunt je er bijna niet meer roeren. Nu heeft moeder een heleboel spullen - bezems en tuingereedschap - vandaar naar oom Freds fotohoekje gebracht. O, ik weet zelfs dat ze er al heibel over hebben gehad. Het is maar een klein hokje; oom Fred kan er zich net roeren, was er altijd even netjes op. Nu gooit de werkster er van alles neer dat anders in de bijkeuken een plaats had en moeder vertikt het 't haar te verbieden.’

‘En dat hokje is door je oom betaald.’

‘Dat weet je toch? Samen hebben we het gebouwd. Op de waterleiding na dan. Oom Fred heeft het echt helemaal van zijn eigen geld bekostigd... Dat is het nu juist, oom Willem. Alles wat voor het runnen van het huishouden nodig is en alle belastingen en rekeningen laat moeder hem betalen. Hij is veel te toegevend. Hij heeft een hekel aan woorden. Ik geloof trouwens dat hij nog knap verliefd op haar is ook. Heus! Ik moet zo gauw mogelijk van huis weg. Ik zou op den duur mijn mond toch niet kunnen houden.’

‘Ik heb een goede vrind in Drenthe. Die wil je vast wel een jaar onderdak verschaffen. Hij is een van de meest bekende paardenhandelaars uit het noorden. Je zou veel van hem kunnen leren. Daarnaast ben je vanuit Roden gemakkelijk in de gelegenheid cursussen in vreemde talen in Groningen te volgen. Wil je werkelijk in de handel, dan is dat een eerste vereiste. Je kunt bij hem nog overdenken welke kant je tenslotte op wilt. Hij fokt, samen met zijn zwager, ook nog.’

Arie's ogen beginnen te schitteren. ‘Mieters, oom Willem! De oplossing voor alle problemen. Maak je er gauw werk van?’ ‘Overleg het eerst nog even met je moeder, jong. Ze zal er vast geen bezwaar tegen hebben, maar je moet er haar wel degelijk in kennen.’

[pagina 140]
[p. 140]

Hij zucht even. Nog zes weken. Dan behoort dat ook tot het verleden... ‘Oom Willem? Kunt u ervoor zorgen dat wat ik daar moet betalen, echt niet door oom Fred gedaan zal worden? Moeder heeft geld genoeg. Je weet niet half hoeveel ze voor zichzelf nodig heeft. Laat oom Fred maar opnieuw sparen voor een goed fototoestel.’

 

‘Dinie? Zou je, nu Arie op honk is, 's avonds niet zo vroeg in je bed willen kruipen? Of, wat ik nog erger en ongezelliger voor hem vind, proberen niet te gaan knikkebollen bij de t.v. Je weet al lang dat je me een groot plezier zou doen door 's ochtends niet voor dag en dauw aan de slag te gaan. Van gezellig samen ontbijten is al lang geen sprake meer. En in een bungalow, waar de kamers als het ware ineenlopen, kom ik ook niet meer aan slapen toe, als jij zo vroeg rondspookt. De buren hebben ook laten doorschemeren dat ze het vreemd vinden, als jij om even over zessen de natte was naar buiten sleept. Het hoeft zo toch niet, wel?’

Haar ogen staan weinig tegemoetkomend, als ze hem aankijkt. ‘Daar heb je het stadhuismannetje weer! Als alles bij jou niet precies op de klok gaat, krijg je er wat van, geloof ik.’

‘Probeer het nu maar! Je zult er ook Arie een groot plezier mee doen de korte tijd die hij nog thuis zal zijn.’

‘Arie is een kind van mij! Een boerenzoon, die van jongs af gewend is dat het leven, althans in voorjaar en zomer, om een uur of zes begint. In juni en juli vaak nog eerder.’

‘Maar Arie is nu geen boer immers? Over een paar weken vertrekt hij naar Roden. Geef hem de herinnering mee aan een harmonisch gezin. Stellig zal hij in zijn vakanties dan graag naar hier komen.’

‘Och, schei toch uit met zeuren. Het is alleen maar, omdat mijnheer Beaulieu te vroeg in zijn slaap gestoord wordt.’

‘Een slaap die ik nodig heb, Dinie. Nu ik kans op bevordering loop, doe ik vanzelfsprekend nog meer mijn best mijn werk tot in de puntjes in orde te hebben.’

‘Uitslover! Weet je wat je doen moet? Je kunt in de stad van die oorproppen kopen. Breng er desnoods een heel dozijn mee. Dan kun je die kale lui uit de stad, die denken dat ze beter zijn dan de dorpsbewoners, er ook gelukkig mee maken.’

Met een moe gebaar strijkt hij over zijn voorhoofd. ‘Laten we

[pagina 141]
[p. 141]

niet kinderachtig doen, Dinie. Later zullen we er alleen maar spijt van hebben.’

 

Het voorjaar kondigt zich alweer aan. In de tuin bloeien de krokussen volop en de vroege tulpen beginnen al te kleuren. In Dien is weer de onrust gevaren. Gisteren heeft Fred haar verteld dat hij dit jaar zijn vakantie begin mei zal krijgen. Daarvóór verwacht hij nog zijn promotie.

‘Je mag een mooie reis uitzoeken, Dinie. Of nog beter... laten we het vanavond samen doen. Ik heb al heel wat landen bereisd. Ik zou het leuk vinden jou nog eens wat te laten zien, waarvan ik vroeger zo genoten heb.’

Dien kan de avond niet afwachten. Dezelfde middag ligt ze al op de bank om in de gids naar een reis te zoeken, die vooral veel afwisseling zal bieden. Na lang neuzen heeft ze de reis van haar keuze bepaald. Met het vliegtuig naar Klagenfurt in Karinthië, daar een week genieten van de heerlijke Wörthersee en dan per trein naar Wenen. Fred zal er stellig ook verrukt over zijn. Hij is meermalen in Wenen geweest, heeft het erover gehad dat hij er graag nog wat nieuwe opnamen zou willen maken. Andersom kun je het ook doen, leest ze nu. Misschien zou dat nog beter zijn. Fred kan dan in Velden nog wat uitrusten vóór hij weer aan het werk moet.

Aan het avondeten overvalt ze hem al. ‘Ik hèb een moordreis uitgezocht, Fred. Ik heb me moeten inhouden om niet direct op te bellen. Stel je voor dat hij al vol is.’

Ze leest de teleurstelling op zijn gezicht, maar opzettelijk kijkt ze eraan voorbij. Fred heeft immers gezegd dat ze een mooie reis mocht uitzoeken?

‘Ik dacht dat we afgesproken hadden het straks samen te doen,’ zegt hij een beetje verdrietig. ‘Ik had me er al op verheugd je allerlei mooie plekjes te laten zien, waarvan ikzelf zo intens genoten heb.’

‘Maar dat kùn je immers. Weet je waar we heengaan?’

‘Zeg het maar liever.’

‘Naar Velden aan de Wörthersee en naar Wenen. Jij mag kiezen in welke volgorde. Fred, we maken het vanavond nog in orde, dan kunnen ze morgen onze aanmelding al hebben.’

Nu licht zijn gezicht toch weer op. ‘Wenen vind ik heerlijk,’ zegt hij blij. ‘Neem vooral gemakkelijke schoenen mee, want

[pagina 142]
[p. 142]

ik ben bang dat ik je heel wat zal laten lopen.’

Ze lacht. ‘Je mag me er gerust ook eens een dag alleen laten. Ik ben ook al in Wenen geweest. Toen die keer dat ik met Arie met de auto op stap ben geweest. Maar op die manier zou ik het toch niet graag nog een keer doen. Arie had zijn tent bij zich en ik sliep in de wagen. Weet je wat van déze reis zo fijn is?’

‘Dat we in een hotel logeren?’

‘Ook natuurlijk! Maar denk eens in, Fred. We gaan met het vliegtuig. In een uur of drie kunnen we over zijn.’

Ze ziet de schrik in zijn ogen. ‘Alles kun je van me gedaan krijgen, Dinie. Alleen: bespaar me een vliegreis.’

‘Waarom dan? Heb je het al eens gedaan? Misselijk geworden zeker?’

‘Ook dat, ja! Je zult het stellig kinderachtig van me vinden, maar ik heb er nu eenmaal een dodelijke angst voor. Het idee dat ik over zoveel dagen opnieuw in zo'n ding zou moeten kruipen, zou in staat zijn mijn hele vakantie te bederven.’

Ze lacht hem in zijn gezicht uit. ‘Dat komt omdat je het nog te weinig gedaan hebt. Heus! Het is alleen maar opwindend. Jij, die altijd zo met statistieken werkt, weet beter dan ik dat vliegen de veiligste manier van je verplaatsen is. Ik wil het nu zo vreselijk graag, Fred. Doe desnoods je ogen dicht. Eer je het weet sta je in Wenen weer op vaste bodem.’

‘Er zal best een dergelijke reis per trein ook zijn.’

Ze knikt. ‘Ja, alleen voor mensen boven de zestig! Ik zie ons al. Je zult trouwens niet eens mee mogen, omdat je nog lang niet aan de zestig toe bent. We doen het, Fred! Ik weet nu al zeker dat je me er later dankbaar voor zult zijn dat ik heb doorgezet.’

 

Fred Beaulieu is alle lust vergaan om na het eten nog in de reisgids te bladeren. Zelfs terwijl Dien de tafel afruimt, blijft ze over haar plan doorzagen. Hij vraagt zelfs niet eens hoeveel de reis voor hen tweeën kosten zal. Hij is niet flink, dat weet hijzelf ook wel. Maar de voorpret is er voor hem al niet meer bij. ‘Je maakt het morgen dan maar in orde,’ zegt hij, als ze tegen negenen al verkondigt dat ze zo moe is en graag naar bed wil.

Dit keer is hij oprecht blij dat ze hem alleen laat. Als een

[pagina 143]
[p. 143]

kind dat zijn zin gekregen heeft, ligt ze geen kwartier later al in bed en als hij gewoontegetrouw nog even komt kijken, is ze, een gelukkige trek op haar gezicht, reeds ingeslapen. Ja, wie weet droomt ze al van de reis die voor haar alleen maar een opwindende afwisseling moet vormen in haar toch wel saai en degelijk bestaan.

 

Terwijl Dien haast met iets overmoedigs door de ramen van het vliegtuig naar buiten kijkt, ligt Fred, zijn gezicht akelig bleek achterover in zijn stoel. De stewardess is al een paar keer bij hem geweest, heeft hem trachten op te beuren. ‘U moet maar diep ademen, mijnheer Beaulieu. En denkt u nu alleen maar aan de heerlijke vakantie, die u tegemoet gaat. U zult zien dat het pilletje dat ik u gegeven heb, wel gauw zal werken.’ Het wordt één marteling voor Fred Beaulieu. Al gauw grijpt hij naar de zak, durft die gedurende de hele reis niet meer uit handen te leggen. Daarnaast voelt hij het haast als een blamage dat zijn vrouw zo opgewekt om zich heenkijkt en van haar koffie zit te genieten of ze haar leven lang al in vliegtuigen heeft doorgebracht. Ze zit even later ook al niet meer naast hem. Toevallig is er achterin nog een plaats vrij. Daar is ze nu neergestreken, babbelt onbevangen met een heer die op doorreis is naar Joegoslavië en vanaf Klagenfurt met de trein verder moet. Ook dat nog! Het is vanzelfsprekend niet aanlokkelijk naast een doodzieke man te zitten, maar moet ze nu opzettelijk zo geanimeerd met de eerste de beste een gesprek voeren of ze hem al jaren kent?

Het verhaal dat je, zodra je maar vaste grond onder de voeten hebt, weer helemaal de oude bent, gaat voor hem niet op. Hij voelt zich ook gedurende de treinreis nog allerberoerdst. Dien daarentegen is zo opgewonden of ze even met de auto naar de stad gereden is. Terwijl hij, zodra ze in hun hotel aangekomen zijn, zich van louter ellende op bed laat vallen, staat ze al op het balkon, drinkt het ruime uitzicht over het levendige meer met volle teugen in. ‘Je móet er straks uitkomen, Fred,’ schalt haar hoge stem. ‘Ga desnoods op de luie stoel op het balkon liggen. De frisse lucht zal je goeddoen.’ En op haar horloge kijkend: ‘Weet jij ook waar ergens mijn zwempak zit? Ik duik nog even het meer in. Hoe vind je het, Fred, dat we een eigen zwembad hebben? Zou je echt ook niet een duik nemen?

[pagina 144]
[p. 144]

Op het gazon vlak aan het water kunnen we daarna iets drinken.’

Hij voelt zich te ziek om veel te antwoorden. ‘Laat me maar rustig liggen, Dinie. Het spijt me voor je, maar ik kom er de eerste uren echt niet uit. Toe! Doe de overgordijnen dicht, wil je?’

‘Eerst mijn zwempak uit de koffer vissen! Ik ben zo weg, hoor! Och heden! Als een man ook maar íets heeft, denkt hij minstens dat hij het hoekje omgaat.’ En hem met haar badhanddoek toewuivend: ‘Ik zie je straks dan wel. Slaap maar wat! Je hebt je veel te veel van streek gemaakt; dat is alles.’

‘De gordijnen!’ zegt hij nog. Maar ze is al weg. Voorzichtig, om niet weer te hoeven overgeven, draait hij zijn gezicht naar de muur. Hij voelt zich te beroerd om uit bed te komen en ze zelf dicht te schuiven. Wat kan het hem op dit ogenblik nog schelen?

 

Velden met zijn mondain gedoe is aan Dien ten volle besteed. Ze buit de dagen tot laat in de avond uit. Zwemmen, zich op het grasveld van hun hotel bruin laten branden, wat flirten met een paar andere gasten van het hotel en 's avonds - al gauw zonder Fred - dansen in een van de duurste hotels. Een Hollandse familie, die ook in hun hotel logeert, heeft hen meegevraagd. Fred, die de tweede avond zo intens van de zonsondergang aan het meer genoten heeft, wordt nu, of hij wil of niet, meegesleept naar een te warme zaal, waar je amper plaats hebt om te zitten. Zo slecht als hij er zich op zijn gemak voelt, zo geniet zijn vrouw ervan.

De volgende avond wil ze hem er weer heen slepen, maar hij is er niet toe te bewegen. ‘Toe Dinie! Dit is toch niets voor ons? Laten we een wandeling langs het meer maken. Ik wil ook graag wat plaatjes schieten, als de zon gaat zakken. Daarna gaan we dan in de Schlossgarten een kop koffie drinken. Je zit er zo heerlijk aan het water.’

Boos draait ze zich naar hem om. ‘Schiet jij je plaatjes dan maar alleen. Ik heb tenslotte geen fotograaf getrouwd. Onzin om me van dat dansen af te houden. Als ik nu alleen ging! Het zijn nogal geen keurige mensen, die ons meevragen.’

‘Daar zeg ik niets van. Alleen... ik houd er niet van. En het wordt op die manier elke avond even laat. We zullen straks

[pagina 145]
[p. 145]

in Wenen ook nog moe genoeg worden.’

 

Op de lange reis van Velden naar Wenen is het Dien die, haar mond half open, in diepe slaap verzonken is. Ze ziet er moe uit. In plaats dat het verblijf in een land met zoveel zon haar goedgedaan heeft, ziet ze er nu beslist oud uit. Fred Beaulieu daarentegen verlangt naar hun tweede standplaats. De stad die hem lief geworden is. Waar hij nog zoveel foto's te maken heeft. Waarvan hij zich voorstelt hoe ook zijn vrouw van de vele kunstschatten zal genieten. Haast zou hij haar, als ze de Semmering naderen, wakker maken. Het is het mooiste gedeelte van de treinreis. Toch durft hij het niet goed aan. Misschien maar beter dat ze nu even wat slaap inhaalt. Als ze eenmaal in Wenen geïnstalleerd zullen zijn, zal ze toch weer geen rust hebben.

Hoe goed hij het ook bedoelt, Wenen wordt de tweede teleurstelling op hun vakantiereis. Braaf is ze hem de eerste dag op zijn wandeling door het oude Wenen gevolgd. Maar waar hij verrukt is dat hij weer eens in het oude Griechenbeissel kan vertoeven, waar hij haast met eerbied de zalen van het kunsthistorisch museum betreedt, daar loopt zij al gauw te geeuwen en te klagen dat haar voeten zo moe zijn en dat hij haar op die manier afbeult.

De volgende dag, als ze een tocht door het Wienerwald maken en hij telkens stilstaat om foto's te nemen, zegt ze korzelig: ‘We moesten ieder maar op eigen gelegenheid uitgaan. Desnoods spreken we af waar we 's avonds zullen eten. Zo is er voor mij ook geen aardigheid aan. Als ik dat geweten had, hadden we net zo goed ieder afzonderlijk op reis kunnen gaan.’ ‘Zoals je wilt,’ zegt hij verdrietig. ‘Ik denk misschien ook wel te veel alleen aan mezelf. Maar ik ben zo enthousiast, had me er zoveel van voorgesteld je al het moois hier te laten zien, dat...’

Ze voelt dat ze te ver is gegaan. ‘Ik ben hier immers ook al geweest. Weet je wat ik nog wèl wil zien?’ En als hij haar met een haast hongerige blik aankijkt: ‘De zondagochtendvoorstelling in de Spanische Reitschule. Dat mag je niet missen, Fred. Arie was er gewoonweg niet vandaan te slaan. Wat de overige dagen betreft moeten we elkaar maar vrijlaten. Ik heb zoveel moois gezien dat ik kopen wil... Jij hebt immers een hekel

[pagina 146]
[p. 146]

aan winkelen?’

‘Heb je dan nog niet genoeg gewinkeld? Of wil je soms nog wat voor de kleinkinderen kopen?’

‘Dat kunnen we samen wel in de Mariahilferstrasse afwerken. Daar zitten we vlak bij ons hotel. De Kärntnerstrasse en de Kohlmarkt zal ik echt niet met jou samen doen.’ En hem een speels tikje op zijn wang gevend: ‘Ik zou veel te bang zijn dat je in je vakantiestemming veel te dure dingen voor je vrouw ging kopen. Ga jij op die middagen maar achter je foto's aan. Dan hebben we allebei iets prettigs.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken