Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Viermaal vier (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Viermaal vier
Afbeelding van Viermaal vierToon afbeelding van titelpagina van Viermaal vier

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.24 MB)

Scans (13.74 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Viermaal vier

(1968)–Imre Sardane–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 5]
[p. 5]

1

Ik heet Alfred Rottscheidt. Wat een naam! Wat ik over die naam niet te horen heb gekregen van kinds af aan! Ik zeg altijd: Alsjeblieft, Alfred, hoor! Daardoor ben ik geworden die ik ben, een beetje overhaast en te spontaan. Op de koop toe noemen ze me allemaal Alf.

Was mijn vader maar nooit verhuisd. Hij werd geboren in Straatsburg. Daar leverde onze naam geen enkele moeilijkheid op. Hij was reder. Hij wilde zaken over zee gaan doen.

Hij liet mij twaalf schepen na. Ik verkocht ze allemaal. Waarom ik dat deed? Om onze naam op te doeken! Maar dat is natuurlijk onzin. Er waren verschillende redenen.

De vrachtprijzen wilden niet stijgen. De vooruitzichten waren niet gunstig. De onderhoudskosten, de reparatiekosten, de gages, de verschuldigde belastingen stegen des te meer. De schepen waren verouderd. Moest ik failliet gaan? Mijn enige troost op school was steeds dat wij haast Rothschild heetten! Ik zegde mijn bemanningen ontslag aan. Ik verkocht mijn schepen. Ik werd Alf.

Ik had flink wat geld. Ik had het zakenleven in onze stad van dichtbij meegemaakt. Ik had weinig trek opnieuw in zaken te gaan. Ik keek wel uit naar mogelijke kansen maar kon geen besluit nemen. Zo begon ik in een soort afwachting het gemakkelijke leventje te lijden dat mij eigenlijk niet beviel maar waar ik niet goed een eind aan wist te maken tot op de dag van de gebeurtenissen die ik hier zal proberen te vertellen.

 

Het begon als een grap. Of was het wel een grap? Het leek er in ieder geval veel op.

Om mijzelf een houding te geven stak ik graag de draak met mijn zakenvrienden. Ik was daar altijd al sterk in geweest. Naarmate het gemakkelijke leventje duurde, werd het een tweede gewoonte van me. Het was een soort privéoorlogje dat ik ontketende.

Op ontvangsten, partijen, feestjes, uitjes, waarvan het le-

[pagina 6]
[p. 6]

ven in onze stad wemelde, trachtte ik steeds de lachers op mijn hand te krijgen. Dit gelukte mij slechts gedeeltelijk. Het waren namelijk niet zozeer de lachers dan wel de lachsters die ik op mijn hand wist te krijgen.

Bij de dames was Alf een succes. Ze vonden hem een leuke vent. Ze hielpen hem ijverig zijn leventje draaglijk te maken. Ze lieten zich graag verleiden. Ze zwichtten voor Alf. Als rijpe vruchten vielen zij hem in de armen.

‘Hemeltje! Nee, jochie, toch!’

 

Niet allen waren ze echter zo. Eén vooral wilde niet lachen. En dat was nog wel een oude vriendin van me en de dochter van éen van de machtigste mannen van onze stad. Het hinderde mij bijzonder.

Wanneer ik de anderen om mij heen verzameld had en wij ons vrolijk stonden te maken, hield zij zich op een afstand. Ik had het gevoel dat haar afkeurende blik gedurig op mij rustte. Die blik wierp een schaduw op de feestvreugde. Het begon mij steeds meer te hinderen.

Ik werd tenslotte geplaagd door een griezelig verlangen haar eindelijk aan het giechelen te krijgen. Het werd een soort obsessie. Ik moest en zou haar horen giechelen.

 

Ze liet mij soms wel begaan. Wij kenden elkaar per slot van kinds af aan. Ze was niet preuts. Je hoorde van haar geen ach en wee geroep. Maar dan zag ik haar opeens kijken. Ik was niet opgewassen tegen die blik. Ik liet haar meteen los.

Haar eerste gebaar was altijd die afwezige beweging met haar nagels langs haar achterhoofd, achter langs haar oor, door haar haar. Het gaf een zacht knisperend geluid. Dan pas kwam het treiteren van de rits die zij langzaam sloot. Aan al haar jurken had zij ellenlange ritssluitingen zitten. Terwijl ze ze sloot, voerde zij dat zwijgzame verleidelijke dansje uit met haar eigen elegante persoontje, haar verdraaide armen, schouders, heupen.

Het kleineerde Alf. Het irriteerde Alf. Het had een fatale uitwerking op Alf. Het had hem tenslotte zozeer te pakken dat het gedoe met zijn andere goedlachse vriendinnen

[pagina 7]
[p. 7]

hem koud begon te laten. Hij staarde zich blind op Ritsie zoals hij haar noemde.

 

Eigenlijk heette zij Judith. Een tijd liet ik haar links liggen. Ik probeerde het weer met mijn overige vriendinnen. Maar hun gemakkelijke overgave schonk mij geen voldoening meer.

Op een avond greep ik naar de telefoon. Ze liet zich overreden. Ze verscheen bij mij thuis. Ze zweeg voornamelijk. Als ze iets zei, had je het gevoel dat ze nog veel meer niet zei. Het werkte op Alf als een rode lap op een stier.

Ze ging naar de rook van haar sigaret zitten turen. Ik was bijna blij toen ze opstond. Ik deed haar uitgeleide tot de voordeur. Ik keek de rode achterlichten na. Verweg pinkten de lichten van onze stad en zetten de rook en walm van de fabrieken, die er boven hing, in rossige gloed.

Terug in de kamer, ging ik in haar stoel zitten. De stoel was nog warm. Er hing nog een vleugje van haar parfum in. Ik bekeek de kamer van uit haar gezichtshoek. Ik keek naar de stoel waarin Alf als een bezetene had zitten redekavelen. Het stemde mij tot nadenken.

 

De volgende ochtend greep ik opnieuw naar de telefoon en kreeg te horen dat ze vertrokken was naar het vliegveld. Ik reed erheen. Uit de luidsprekers fleemden metalen meisjesstemmen door de kolossale, glazen hal. Onder de luifel reden taxi's af en aan. Ik ontdekte haar op éen van de leren banken midden in de hal.

‘Ritsie!’

Ze draaide haar hoofd stijfjes om, toonde geen verwondering.

‘Noem me geen Ritsie.’

‘Je zei gisterenavond helemaal niet...’

Ze bekeek me van onder tot boven met die afschuwelijke blik.

‘Je bent een groot kind.’

‘Hemelse goedheid!’

‘Ik zei geen kind. Ik zei een groot kind. Jij neemt niets ernstig.’

[pagina 8]
[p. 8]

Ik maakte aanstalten om naast haar neer te strijken. Zij veerde op.

‘Ze roepen me om.’

Inderdaad waren de opdringerige meisjesstemmen weer aan het fluisteren.

‘Dernier appel, s'il vous plaît... Laatste omroep, alstublieft... All passengers... as soon as possible... gate number 19... Wil juffrouw Krag...’

De naam Krag klonk in onze stad als een klok. Het omroepen van die naam was meer dan Alf hebben kon.

‘Je bent en blijft de dochter van een NV. Krag de Grote! Hij neemt alles ernstig. Vooral zichzelf. Daarom zit hij altijd op kantoor. Daar nemen ze hem ernstig. Ze bibberen voor hem!’

‘Lees dit eens.’

Ze haalde een papier uit haar tas. We stonden midden in het gedrang. Zware, harde punten van koffers stootten je verraderlijk in je knieholte. Desondanks las ik.

Mijnheer Krag, Hierbij hebben wij het genoegen u het oude spreekwoord in herinnering te brengen, dat luidt: Wie niet horen wil moet voelen. Dit is de tiende brief. Vertrouwende u hiermede van dienst te zijn geweest, maîtresse Erzulie

‘Wat is dat voor onzin?’

‘Onzin? Jij verandert ook nooit!’

‘Wat moet ik hiermee?’

‘Dat is een dreigbrief! Ze bibberen niet allemaal voor hem.’

Ze pakte het papier weer af. Ik pakte het weer terug.

‘Hoe kom je daarbij? Het is een mop.’

‘Het is geen mop.’

‘Krijgt hij die meer?’

‘Geregeld, bij ons thuis in de bus. Er staat toch tiende.’

‘En jij stopt ze in je tas. Je wilt hem sparen! Judith, waar bemoei jij je mee! De amoureuze avonturen van Krag de Grote! Hij wordt gechanteerd door zijn liefjes.’

‘Dat is quatsch! Hij heeft geen liefjes.’

‘Ach, kom! Kijk dan wat er onder staat. Het valt me mee

[pagina 9]
[p. 9]

van hem.’

‘Schei daar mee uit. Ik ken hem toch!’

‘Wedden?’

‘Wedden!’

‘Ik meen het! Ik maak er werk van!’

Ze haalde haar ticket uit haar tas.

‘Jij en iets menen!’

‘Daag je me uit?’

‘Ik daag je uit.’

‘Heb je meer van die brieven?’

‘Als je het een leuk spelletje vindt.’

Ze diepte er nog een op. En weg was ze. Ze verdween in het gedrang door de controle. Een lichtschittering van de lange, glanzende ritssluiting, waarmee haar jurk op de rug sloot, was het laatste dat ik van haar zag.

Ik haastte mij naar de bar van de luchthaven. Vlucht 117 ging naar Parijs, Lissabon, Dakar. Natuurlijk was ze weer naar Portugal.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken