Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Viermaal vier (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Viermaal vier
Afbeelding van Viermaal vierToon afbeelding van titelpagina van Viermaal vier

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.24 MB)

Scans (13.74 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Viermaal vier

(1968)–Imre Sardane–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 45]
[p. 45]

7

Krag woonde in een bakbeest van een huis op het terrein van zijn eerste fabriek. De fabriek was zo'n geval met gietijzeren spitsboogramen uit de tijd van geloof, hoop en liefde in de techniek.

Het geheel lag in een soort park. Je had er hoog opgaand geboomte. Er was een reigerkolonie. Onbeweeglijk hielden de vogels de wacht op hun nesten. Opeens wiekten ze dan weg.

In de buurt was een grote scheepssloperij. Er werden hele zeeschepen langzaam van hun witte dekhuizen, hun masten, hun schoorstenen ontdaan. Dan werden de rompen bij stukjes en beetjes gesloopt. Het was een wereld van roest. Het had de reigers niet kunnen verdrijven.

De huishoudster deed open. Toen ik pardoes haar marmeren gang in kwam, werd ze weer de vierkante boerenvrouw van de kistkalveren en de vastgespijkerde ganzen in Straatsburg. Volgens Ritsie deed ze of het huis van haar was, of alles van haar was, Krag incluis. Ik had deze achtergrond van Krag nooit begrepen. Ze was minstens even oud als het huis en de fabriek. Ze versperde mij de weg. Ik keek haar onderzoekend aan.

‘Sofie, ik moet meneer hebben.’

‘Die is er niet.’

Ik kwam met mijn klamme buik naar haar toe en trok mijn das los, die nog kletsnat was. Ze week achteruit.

‘Hier is hij niet. Hij is op zijn kamer in de fabriek.’

Nog altijd had hij daar zijn vroegere kamer. Hij zat er vaak tot diep in de nacht. Ook amuseerde hij zich met uren lang door de werkplaatsen te ijsberen als niemand er meer was. In het park kwam hij nooit. Ik was er met Judith eens geweest.

Roel zat me achterna met de deken die ik afgegooid had. We speelden ongeveer krijgertje. Voor we het wisten stonden we in de fabriek. Alle lichten brandden maar geen sterveling vertoonde zich.

We liepen langs de onafzienbare rijen draadplastieken die

[pagina 46]
[p. 46]

op de werkbanken lagen en in de verrijdbare rekken hingen. De spookachtige dingen glommen in het licht als gekleurde veterdrop. Overal hingen elektrische schema's. Het waren precies plattegronden van steden, van buslijnen, van tramlijnen, van metrolijnen.

De wijd en zijd verspreid liggende fabriekscomplexen van Krag maakten van alles: radarinstallaties, telecommunicaties, bedienings- en controle-panelen, televisie-uitrustingen, computers. In de fabriek maakten ze alleen maar bedradingen.

‘Weet je wat ik hier mis? Kingkong!’

‘Kingkong?’

‘Al die lianen...’

 

Krag keek wel even op van mijn verschijning in zijn heiligdom. Ik stak hem mijn hoofd toe.

‘Voel hier eens!’

Hij keek zelden naar iemand op. Over zijn paperassen gebogen knikte hij maar zo wat in je richting. Hij zag je niet. Net als de piepende topfunctionarissen en de klanten behoorde je tot het rijk van zijn hersenschimmen, machinaties, muizenissen. Dat rijk zat in zijn hoofd. Hij knikkebolde er mee. Hij verhapstukte je met zijn voorhoofd. Heel onderaan hingen de wenkbrauwen als dubbele schaamharen. Maar dit keer keek hij toch op, niet begrijpend, schaapachtig.

‘Hier!’

Ik deinsde terug toen hij de zere plek met zijn onhandige knuist aanraakte. Hij schrok van zijn eigen onderdanigheid, herstelde zich ijlings. Ik begon over Puig, over Heuss.

‘Ze slaan me niet alleen bewusteloos, op de koop toe gooien ze me nog in de rivier ook! Maar ik ben niet van plan dit naast me neer te leggen...’

Ik liet me in een stoel vallen. Hij had zich nu helemaal hersteld, was weer de oude. Langzaam, stroperig kwam het er uit.

‘Jij moet je niet bemoeien met dingen die je niet aangaan.’ Negen tiende was weer bekoeld.

[pagina 47]
[p. 47]

‘Ik bemoei mij niet met zaken die mij niet aangaan. Judith...’

‘Judith heeft niets te bedisselen achter mijn rug. Met jou niet en met niemand. Judith moet zich niet met mijn zaken bemoeien.’

Zijn vermogen om zijn medemensen als kleine kinderen en piepende muizen te dresseren was werkelijk griezelig.

‘Maar mijn hemel, wat zijn dit voor zaken!’

‘Het zijn mijn zaken. Het zijn jouw zaken niet. Jullie schijnen allemaal te denken dat ik mijn eigen boontjes niet kan doppen.’

‘Boontjes! Het lijkt meer op blauwe bonen!’

Hij reageerde niet. Met een sierlijke en nuffige beweging van zijn pink gaf hij een tekening een zetje. Hij zal waarachtig al weer te lekkerbekken in zijn paperassen. Onderwijl vond een minderwaardige samenzwering plaats onder de weerzinwekkende wenkbrauwen vandaan tussen het ogenwit en mottenvanger Roel.

‘Als ik je nodig heb om een potje te bakkeleien met een stel schoeljes laat ik het je nog wel weten. Intussen...’

Het ogenwit bliksemde.

‘...dop ik mijn eigen boontjes of die nu blauw zijn of groen of geel en zou ik jou aanraden naar je bed te gaan. Overigens kan ik je mededelen dat de politie in een en ander gekend is. Je kunt dus gerust zijn.’

Ik had mij liggen verbazen in de blubber. Het was het woord schoelje dat hij gebruikte. De verbazing had mij opnieuw te pakken. Tegelijkertijd kwam Roel geregisseerd door het ogenwit als een stierenvechter op mij af met zijn deken.

 

In flatgebouwen hoor je soms bij de buren in belendende slaapvertrekken merkwaardige, doffe trompetgeluiden. Je denkt bij jezelf dat ze daar zwaar verkouden zijn en uit alle macht hun neus snuiten. Dat is niet waar. Het zijn anale geluiden.

Precies dezelfde klanken stootten op onze rivier de sleepboten uit ten teken dat ze met hun sleep naar links of naar rechts, naar bakboord of naar stuurboord gingen uit-

[pagina 48]
[p. 48]

wijken. Het snotterde grillig weerkaatst langs de beschoeiingen, loodsen, pakhuizen, havengebouwen. Je hoorde het van verre in de straten van onze stad.

Van kinds af aan hadden die klanken mijn hart doen stilstaan. Het herinnerde mij aan mijn schooljaren, aan de kreet: Rottscheidt... bange schijt!

Het plompverloren geluid is verbonden gebleven met de rit terug toen ik in de deken gewikkeld van Krag kwam. We moeten over de bruggen gereden zijn. Opeens ontwaakte ik uit mijn verdoving. Ik snauwde het.

‘Weet je Le Commerce?

‘Le Commerce...?’

Hij wierp een verbouwereerde blik op me in het limonadelicht van het dashboard. Maar Krag was nu niet in de buurt.

‘Ik moet een uitsmijter hebben, ein strammer Max, ein! Und ein bisschen pronto, pronto, bitte sehr!’

 

Le Commerce was een van die logementen in het terra incognita van onze stadswijken waar ik op mijn zwerftochten wel meer terecht kwam. Eens, lang geleden, vertrok van hier de stoomtram naar het platteland. Daar was nu geen spoor meer van te bekennen. Asfalt er over! Maar binnen kon je nog van die socialistische scherpslijpers uit het tijdperk van de tram aantreffen.

De baas was een bleke melancholicus, een trage, brede man, een gedwongen binnenzitter die van de zeevissport droomde. Hij was eens op de haaienvangst geweest bij Helgoland. Ik bestelde de uitsmijter en vroeg hem of hij de laatste tijd Lange Luuk had gezien. Ik wist dat Lange Luuk hier kwam. Hij schudde zijn hoofd.

‘De laatste tijd, nee.’

Ik begon te eten. Er was iets eigenaardigs met Lange Luuk geweest, iets ongerijmds, het zoveelste bewijs voor de relativiteitstheorie om zo te zeggen. Lange Luuk was namelijk in staat midden in het helse kabaal van zijn centrale allerlei zotte geluiden en geluidjes heel precies te onderscheiden. Je kreeg de indruk dat hij het enorme geraas van de turbines en generatoren na al zijn lange dienstjaren eigen-

[pagina 49]
[p. 49]

lijk niet meer hoorde, ja, als een soort stilte was gaan beschouwen, waarin hij doodgemoedereerd een deuntje liep te fluiten. Ja, nog veel sterker. Het had werkelijk hoogst zonderlinge vormen aangenomen.

Ik wist het nu weer. Lange Luuk die alleen maar een oogje behoefde te houden op de controlepanelen, geleverd door de firma Krag, plus een vetpot of wat, die hij van tijd tot tijd een slag moest aandraaien, deze Lange Luuk die geen enkele aanspraak had, speelde in zijn betegelde feestzaal midden in het gedaver of het een grote stilte was op een viool, urenlang. Als hij niet speelde lag de viool op de stoel naast de kanjers van generatoren.

We schreeuwden samen over Bach van wie hij een liefhebber was. Hij kreeg een mager, krijtwit clownsgezicht tijdens de gecompliceerde uiteenzettingen, die heel wat moeite kostten gezien mijn trommelvliezen, over de unieke stootgenerator, die het werkelijk uit kweelde als de grote pers zijn opstopper verkocht, of over zijn hobby. Zijn blik dwaalde onderwijl af naar het stoeltje met het muzikale stilleven.

Toen Krag het had over een stel schoeljes, was het bij mij beginnen te dagen. Ik had mij er onbewust aldoor over verbaasd. Lange Luuk was beslist geen schoelje en toch had hij blijkbaar meegeholpen om mij de hersens in te slaan.

Modder uit onze rivier moet je niet te dicht bij een opgeporde kachel houden. Als ik stil bleef zitten, voelde ik de nattigheid bijna niet meer. Ik had Roel weggestuurd om een koffertje met kleren te halen. Ik dacht er niet aan om naar huis te gaan. Ik vroeg de baas of hij wist waar Lange Luuk ergens woonde. Hij wist het niet maar bij een paar kaarters was iemand die het zich herinnerde.

Roel verscheen met de koffer. Hij had ook het lijstje met de adressen, waar het bewuste postpapier in gebruik was, bij zich. Consulaat van Ecuador, Consulado de Chile, Consulaat-Generaal van Monaco, Consulaat-Generaal van Groot-Brittannië: Commercial and Shipping. De Verenigde Krag Bedrijven waren er niet bij, wél de directie van de VerFlixa en tot mijn verwondering het museum

[pagina 50]
[p. 50]

van Cayk. Het consulaat van Panama was er níet bij.

Ik voelde me opeens bekaf. Ik besloot het bezoek aan Lange Luuk uit te stellen. We gingen naar boven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken