Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Viermaal vier (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Viermaal vier
Afbeelding van Viermaal vierToon afbeelding van titelpagina van Viermaal vier

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.24 MB)

Scans (13.74 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Viermaal vier

(1968)–Imre Sardane–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 65]
[p. 65]

9

In de grote eetzaal was het strijkje bezig met zijn gedempte wijzen en walsen uit de mooie paarden-epoque van Wenen en Franz Jozef en zijn rijschool. In de serre hoorde je deze beschaafde melodieën niet of nauwelijks. Maar hier drong het onderdanige en opvrijende gejammer van de violen opeens je oren binnen.

Ik peuterde aan mijn polshorloge. Ik had absoluut geen lust in hoera- en hallo-geroep van bekenden. Ik probeerde niemand te zien. Ik had meer dan eens gemerkt dat ik bij die begroetingen mijn armen en benen bewoog als een harlekijn die ze tussen zijn benen aan het touwtje trekken. Dat krijg je als je de lachers altijd op je hand wilt hebben. Ik draafde de onderaardse trappen af waar de koelte en de echo's mij weldadig tegemoet sloegen na de lauwe etensluchtjes en het bedrukte gelonk van Graus.

Toiletten verraden de klasse van een eetzaak. Hier waren ze van zwart marmer met smaragdgroen sanitair. In de kopergloed van de spiegels had je een gezicht van brons net als je voorgangers in de vestibule van je bedrijf, geschonken door het gezamenlijk personeel op instigatie van de raad van commissarissen.

De bleke braverik zat er nog steeds naast de schoenpoetsautomaat achter het stapeltje handdoeken waarmee hij zijn tip trachtte te verhogen en het schoteltje waarop hij zelf kwartjes deponeerde als lokaas. Als je een favoriet van hem was, kwam hij geheel uit eigener beweging aanzetten met zijn handdoeken, terwijl je oog in oog stond met het brons. Hij was ook in het bezit van een schuier en een kam en borstel en nog veel meer als dat te pas mocht komen.

Hij had van die afstaande, klapperende oren van lui die eindeloos cellulair hebben zitten luisteren naar de voortplanting van de klopsignalen langs de verwarmingsbuizen van de gevangenis. Maar hier hoorde je andere geluiden. We noemden hem allemaal Bram.

‘Hé, meneer!’

[pagina 66]
[p. 66]

‘Ha, Bram!’

Ik verschanste mij snel achter een deur. Het strijkje had mij opnieuw aan het denken gezet. Ik ging er bij zitten als het bekende beeld van Rodin en verzonk in diepe gepeinzen. Lange Luuk! Nog steeds had ik hem niet te pakken. Naast me rukte iemand het roze crêpepapier van de rol. Het rolletje ging te keer als die gebbetjes makende meeuw. Het zat me allemaal bijzonder hoog. Wat had ik er van terecht gebracht! Door de politie was ik notabene opgepakt als de schuldige! Hier zat ik als Job op het toilet!

Ik ging er maar weer bij staan, staarde naar het brons in de closetpot. Ik drukte op het handeltje. De stortbak brulde. Buiten de deur botste ik tegen Doff op.

‘Wat dwaal jíj hier rond?’

Doff kaatste de vraag slagvaardig terug.

‘Wat dwaal jij hier rond?’

‘Het werd me te machtig.’

‘Het werd je te machtig! Als je wist wat ík doormaak!’

Hij strekte een arm voor zich uit, deed of hij slaapwandelde, keek om, vervolgde:

‘Ik heb toch heel wat beleefd! Maar dit! Het is een nachtmerrie!’

‘Je hebt geen ruggegraat!’

‘Dat zegt Judy.’

‘Je laat je om de vinger van Krag winden, Doff!’

‘Dat zegt Judy.’

‘Hij vindt het wel mooi maar hij heeft er geen respect voor, Doff!’

‘Judith heeft mooi praten.’

‘Hij had grote dingen met je voor, Doff! Wat ben je nu?’

‘De airhostess, de geliefde airhostess, de favoriete airhostess.’

‘Precies. Niemand kan de contractanten zo bezig houden, zo in de watten leggen, zo in slaap sussen, zo subtiel in handen spelen van de grote Krag als jij, Doff. Niemand kan hem het balletje zo toe spelen. Niemand heeft het spelletje van kat en muis zo grondig van hem geleerd als jij. Maar leiding geven kun jij niet. Daarvoor heb jij geen ruggegraat genoeg.’

[pagina 67]
[p. 67]

‘Je hebt zitten kletsen met Judith.’

‘Die is zo praatziek.’

Eens lang geleden had Doff de kroonprins van het rijk van Krag de Grote geleken. Het sprookje was een sprookje gebleven. Maar Doff leefde nog lang en koesterde nog altijd een ongelukkige liefde voor Ritsie, die hij Judy noemde. Wij waren rivalen en lotgenoten. Wij kenden elkaar van haver tot gort. Wij hadden samen op de schoolbanken gezeten.

Ik ging mijn handen staan wassen.

‘Je bent een vaatdoek, Doff. Je wordt niet eens kwaad. Wat hang je hier rond?’

‘Wat heb je? Hoor je niets? Alf, dit is het toppunt! Heb je Krag niet gezien? Je hebt mooi praten. Hij is gewoon niet meer te houden. Hij is door het dolle heen. En wie moet de krankzinnige situatie weer redden? De airhostess! Maar het wordt me te veel. Ik kan het niet meer. Ik gooi het bijltje er bij neer.’

‘Ik heb het van Graus gehoord.’

‘Ik heb me al zitten afvragen of Graus levensmoe is. Hoe durft die man kalmpjes met een schertsfiguur als jij te gaan zitten eten als er een aanslag op Krag is gepleegd?’

Uit éen van de kabinetten klonken onderdrukte geluiden. ‘Dat zou ik misschien wel kunnen verklaren.’

‘Wat?’

‘Waarom hij met een schertsfiguur als ik zit te eten.’

Ik spitste mijn oren.

‘Jullie staan blijkbaar op het punt weer een grote opdracht in de wacht te slepen.’

‘Je weet niet wat je zegt! Een grote opdracht? Dat is mister Tepico!’

‘Wie is mister Tepico?’

‘Mister Tepico is niemand.’

‘En die geluiden?’

‘Het is de man die het contract moet ondertekenen dat niemand ondertekenen wil. Hij doet het. Die niemand is hij.’

‘Je houdt er een zonderlinge logica op na.’

‘Misschien kun je zulke dingen niet begrijpen als je je de

[pagina 68]
[p. 68]

luxe van een ruggegraat kunt permitteren. Wij vinden zoiets doodgewoon. Niemand ondertekent het contract. Toch wordt het ondertekend. Mister Puig verdwijnt spoorloos in het niets. Wij vinden dat allemaal heel gewoon. Wij trekken ons daar niets van aan.’

‘Wie zijn die wij?’

‘Wij? Krag natuurlijk. En dan de heren die je aan onze tafel hebt kunnen zien zitten.’

‘Wie zijn dat?’

‘Ssst! Ik zal het je vertellen. Tepico ís niemand. Maar zij zíjn niemand. Eenvoudiger kan het toch zeker niet! Wat kan een verdwenen mister Puig dan nog schelen? Een gehavende Krag voelt zich er kiplekker bij. Maar jij hebt een ruggegraat. Dat maakt het natuurlijk moeilijk. Daar heb je in de eerste plaats Webster, die op de stoel rechts naast Krag zit, uit Londen, een overgevoelige, adellijke spookgestalte die zijn vinger niet wil branden en notabene durft beweren dat hij maaglijder is, waardoor wij ons gedwongen hebben gezien hem de speciale treatment te geven. Zelfs jij hebt geen idee wat Kunst vermag. Voor klanten als Webster, die niet willen eten, hebben wij altijd nog de moderne kunst achter de hand. Per slot zijn wij een heel speciaal en ultramodern bedrijf! Je dacht toch zeker niet dat Krag Cayk zo maar geld gaf voor diens nieuwe vleugel aan het museum? Cayk heeft Webster persoonlijk in mijn bijzijn rondgeleid tot hem horen en zien verging.’

Op zijn beurt was Doff zijn handen gaan staan wassen. Bram kwam met zijn handdoeken aandragen.

‘Webster is ons grote struikelblok. Hij is een echte lord, weet je wel, niet helemaal up to date. Hij praat nog over Marx en het kapitaal van de arbeid! Stel je voor! Hij gelooft daar nog in. Hij is sociaalvoelend. Hij houdt van Tsechow en de Kersentuin. Hij begrijpt niet dat dank zij zogenaamde diepte-investeringen oftewel aanschaf van remote-controle-panelen, computers, kortom al de peperdure produkten op elektronisch gebied, die wij, Krag, dolgraag willen leveren kapitaal arbeid wordt, als je begrijpt wat ik bedoel, arbeid die doorgaat, arbeid die niet om een

[pagina 69]
[p. 69]

wissewasje stopt, die niet lui is, die niet in de ziektewet loopt, die niet moe wordt, arbeid waar je geen punthoofd van krijgt... Maar de moderne kunst leerde hem mores. Hij begrijpt nu meer van de omgekeerde wereld van de elektronica en diepte-investeringen, waar kapitaal arbeid is en niet arbeid kapitaal... Trouwens... Je volgt me toch?’

‘God, ja, zeg!’

‘Nee, ik dacht soms...’

Hij kamde zijn haar zorgvuldig bij. Het brons van zijn gezicht was een beetje groenig. Je hoorde geen gesmoorde geluiden meer achter de deur. Hij greep mij beet en trok mij mee naar de trap. We beklommen het marmer enige treden. Halverwegen bleef hij staan.

‘Laat hem eerst maar even betijen. Een airhostess moet ook schroom kennen, weet je. We kunnen dat rustig aan Bram overlaten. Webster is president van de Board of Directors. Mister Carneilhan en mister Caulfield zijn directors. Dat is heel mooi maar achter hen staan de aandeelhouders. Sinds de splitsing van de coupures ook bij hen is doorgevoerd, zitten er heel wat kleine spaarders onder die aandeelhouders. Je weet hoe kleine spaarders zijn: zonder pardon. En dan heb je de grote aandeelhouders nog! Mister Kimman uit Houston mocht op de linker stoel naast Krag zitten! Mag ik je daar even attent op maken. Hij is een rasechte Texasser, een kruisvaarder. Als het niet tegen de Indianen of de negers gaat, moet het tegen iets anders gaan. Hij heeft niet gerust voor hij bij wijze van kruistocht de helft van de aandelen, die steeds verder daalden, in handen had weten te krijgen, zodat hij nu een aardige stem in het kapittel heeft.’

‘Neem me niet kwalijk, maar wat voor kapittel? Over wat voor aandelen heb je het eigenlijk?’

Hij luisterde even naar de spettergeluiden die uit de diepte kwamen en haarfijn gereproduceerd werden door de echo in het marmeren gewelf.

‘Hij wast zijn handen! Val me nu niet in de rede! Ik zeg je, wees jij maar blij dat je niet in mijn schoenen staat. Voor Krag is dit kinderspel. Heeft Judy je niets zitten vertellen?’

[pagina 70]
[p. 70]

‘Judith heeft het met mij alleen over jouw ruggegraat.’

‘Dat is waar ook. Weet je waar Jamaica ligt?’

‘Jamaica?’

‘Jamaica, ja. Waar de rum vandaan komt.’

‘Het gaat dus daarover?’

‘Waarover?’

‘Waar maken ze rum uit?’

‘Vertel me eerst maar eens waar Jamaica ligt.’

‘Bij Cuba.’

‘Fout. Niet bij Cuba. Bij Fidel Castro, vlak bij Fidel Castro in de buurt! That is the question! De kruistocht van Kimman gaat tegen deze antikrist binnen de Panamerikaanse belangensfeer. Hoe voert hij deze strijd? Wat is het wapen van de Antikrist? Geen raketten! Suiker! Cuba is de grootste suikerproducent ter wereld! Daar moet iets aan gedaan worden! Boycot zijn suiker, beconcurreer zijn suiker! Moet je eens zien wat er dan gebeurt!’

Ik kende het zakenleven van onze stad te goed. Ik zei niets. Doff had het erger te pakken dan anders.

‘Kimman is niet dom. Hij heeft zijn enorme kapitalen in de plastic verdiend. Hij is bevriend met Eugene Holman, je weet wel, die oliebaron van de Crusade for Freedom, die er op zijn eigen houtje Radio Vrij Europa op na houdt met zo'n honderd kortegolfzenders en een mannetje of duizend personeel. Kimman wil zich ook ergens over op de borst kunnen slaan. Jamaica heeft ook suiker. Jamaica ligt vlak naast de Antikrist! Maar de Britten zijn niet actief! Ze doen geen bliksem. Ze laten Gods water over Gods akker lopen. Ze zijn alleen voorzichtig. Ze willen geen moeilijkheden hebben. Stel je voor, om geen last te krijgen hebben ze naast meneer Tepico geen Brit ter plaatse aangesteld als directeur van de suikerfabriek doch onze landgenoot Knook. Knook is niet niemand maar hij is toch in ieder geval geen Brit. En hij danst natuurlijk naar de pijpen van de Niemanden die in Engeland zitten, waar een calypso-zanger net zo gemakkelijk een kijkje kan gaan nemen als in de hemel. Op Jamaica leven de calypsozangers. Dat weet je toch? Kun je me volgen?’

‘Allicht! Natuurlijk, zeg!’

[pagina 71]
[p. 71]

Hij luisterde of het vredige haarkammen na het handenwassen nog aan de gang was. Dit was inderdaad het geval.

‘Maar er ging iets mis. Het valt niet mee om met calypsozangers te arbeiden. Met de antikrist naast de deur, valt het nog minder mee. Knook kreeg er een punthoofd van. De produktie daalde, de aandelen daalden.’

Beneden ons klonken voetstappen. Ze stopten echter weer. Algauw begrepen we wat er aan de hand was. Het was de eau-de-cologneautomaat. We hoorden Bram de behulpzame hand bieden bij de inworp van het muntje. Daarna kwam het eigenaardige raspende geluid van de handel die omlaag gedrukt werd en zich dan ontspande met het verfrissende pufje als gevolg.

‘We hebben nog wel even. Hij moet zijn schoenen nog poetsen. Hij komt per slot uit Jamaica. Je volgt me dus? Knook wil diepte-investering, wil kapitaal als arbeid, wil onze elektronisch bestuurde apparaturen, waar je geen punthoofd van krijgt, die niet protesteren, die niet luiwammesen, die niet moe worden, die niet suikerziek worden, die geen maagzweren krijgen, die een record produktie waarborgen. Een suikerfabriek is een chemische fabriek. Chemische fabrieken lenen zich bij uitstek tot automatisering.’

Hij begon sneller te praten.

‘Maar Londen en Lord Webster voelden niet zo veel voor de kostbare diepte-investering. Een mooi woord! Men wilde maar liever op de oude voet doorgaan met de goedkope werkkrachten, de vrolijke calypso-zangers, de steelbanddrummers, hun vrouwen, hun kinderen, heel dat olijke volkje. Men beweert dat het halve eiland leeft van de suikerfabriek. Men ziet er tegen op om het volkje brodeloos te maken door de aanschaf van de peperdure, geautomatiseerde apparaturen.’

Inderdaad begon onder aan de trap de roterende borstel van de schoenpoetsautomaat in zijn blikken behuizing te rommelen.

‘Maar Kimman heeft zijn pakket aandelen. Kimman wil dat de produktie stijgt, dat de aandelen, die hij spotgoed-

[pagina 72]
[p. 72]

koop opkocht, stijgen. De Vrije Wereld is daarmee gebaat! Kimman is het eens met Knook. Webster is bang voor onlusten. Hij beweert dat onlusten ontstaan door te weinig werkgelegenheid en daarmee samenhangend hongerlijden. Maar Kimman denkt daar anders over. Hij meent namelijk, dat hongerlijden op de duur een sterk verzwakte lichaamsconditie met zich meebrengt, waardoor opstandige gevoelens juist in de kiem gesmoord worden. Hij betoogt dat derhalve door automatisering onlusten, die immers altijd uitsluitend het werk zijn van antikristen en niemand en niets anders, juist onmogelijk gemaakt worden. De Vrije Wereld zou er mee gebaat zijn!’

Je hoorde de schuier van Bram de schouders van mister Tepico bewerken, terwijl het zoeken was naar het vreemde geld voor de tip.

 

‘Is het niet allemaal typisch Krag? En daar moet ik bij zitten! Dat moet ik allemaal aanhoren en meemaken. Ik moet het meespelen. Puig verdwijnt. Wij gaan kalm door met het spelletje. Natuurlijk verdwijnt Puig! Dat was te verwachten. Er staan grotere dingen op het spel dan Ruìz Puig. De Vrije Wereld staat op het spel. Kimman zal zich bekreunen om Puig! Hij had niet anders verwacht. Hij vindt het wel mooi. Nu heeft hij ook iets om aan Holman te vertellen! Ik heb er genoeg van! Ik heb er meer dan genoeg van! Ik heb er schoon genoeg van! Dit gaat mijn krachten te boven. Ik zeg je, ik gooi het bijltje er dadelijk bij neer! Dit is het toppunt.’

Heel langzaam kwamen de voetstappen nader. Je hoorde de grote weerzin om weer naar het restaurant te tijgen en de etensluchtjes in het schoorvoeten. Doff pakte mijn revers beet. Met een ruk trok hij mij achter de palmen en naar zich toe.

‘Maar ze durven geen van allen te tekenen. Niemand wil tekenen, behalve Krag dan natuurlijk. Tepico tekent. En als er iets misgaat: Adieu meneer Tepico! Meneer Niemand! Daarom wilde de Britse industrie er buiten blijven. Daarom kon Krag er met de Amerikaanse garanties van Kimman tussen komen!’

[pagina 73]
[p. 73]

Hij siste het me toe. Liet me los. Misselijke draaierigheid, de palm en mijn persoon, waarachter Doff schuil ging, maakten echter dat Tepico-Niemand niemand zag en langs ons heen het marmer met loden stappen beklom of we niet bestonden.

Mensen zonder ruggegraat kunnen zich wonderwel voegen naar de meest uiteenlopende situaties. Ze hebben iets van wingerdranken. Op hun eentje storten ze in elkaar. Maar zodra er maar iets in de buurt komt, omranken ze dit heel sierlijk en elegant. Het was de moeite waard om Doff gade te slaan, terwijl hij ondanks zichzelf, ondanks al zijn gejammer van gedaante verwisselde en als bij toverslag weer airhostess werd. Maar hij hield zich in.

‘Laat maar gaan. Niet overcrowden!’

Langzaam volgden wij de gebogen rug die zojuist door Bram afgeschuierd was en boven ons uit klom. Spelenderwijs voegde Doff zich in de eetzaal gekomen weer bij het slachtoffer. Met een spervuur van geanimeerde conversatie deed hij de rentree zo onopvallend mogelijk verlopen. Graus keek mij er op aan dat ik zo lang weg was gebleven. Zijn blik was van donkere, trage stroop. Je voelde de handboeien sluiten om je polsen. Hij had ze me graag aangelegd uit liefde, zou je zeggen. Hij stond traag en met tegenzin op.

‘Ik moet nu gaan. Waar heb je al die tijd gezeten?’

‘Ik heb iemand van Krag gesproken daar. Ik had die heren ginds maar liever eens verhoord in plaats van mijn persoon te verdenken.’

‘Er is een lord en een Amerikaanse senator bij. Bruil, die directeur van hen, heeft mij gevraagd hen zo veel mogelijk met rust te laten als het enigszins kan. Er schijnt een groot order op het spel te staan.’

Ik zag hem ze al verhoren! Lord Webster, die je alleen met ultramoderne kunst klein kreeg, kruisvaarder Kimman, Krag! Ik kreeg bijna medelijden met hem. Ik begon te begrijpen waarom hij zo uit zijn ogen keek. Hij hield mijn hand vast.

‘Ik moet dat briefje van je hebben, dat je gevonden hebt. Het is allemaal goed en wel maar het achterhouden van

[pagina 74]
[p. 74]

bewijsstukken...’

‘Ik zal mijn best doen...’

Toen hij weg was, nam ik ook afscheid van Averij.

‘Ik heb een verhaal gehoord van Doff...! Ik vertel het je nog wel eens! Maar ik heb nu geen tijd meer...’

‘Als je me weer nodig hebt, hoor ik het wel!’

‘Ik beloof het je.’

We waren de serre nog niet uit of hij zat al weer aan een andere tafel te konkelefoezen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken