Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Viermaal vier (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Viermaal vier
Afbeelding van Viermaal vierToon afbeelding van titelpagina van Viermaal vier

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.24 MB)

Scans (13.74 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Viermaal vier

(1968)–Imre Sardane–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 90]
[p. 90]

11

Wij gingen niet naar de politie maar naar het museum dat gesloten bleek. Het was al na vijven. Opzij woonde Kooijman. Hij herkende mij.

‘Meneer Cayk is er niet.’

Hij stond juist op het punt zijn ronde te gaan maken. Na sluitingstijd was altijd het eerste wat hij deed overal kijken in hoeken en gaten of alles in orde was. Hij was bang voor iets op te draaien dat de suppoosten op hun geweten hadden.

‘De verantwoording is groot. Wil u wel geloven dat ik soms midden in de nacht opsta om te gaan kijken of er niets vermist wordt! Ik geef het u te doen om op dat uur moederziel alleen door het museum te lopen met al die voorstellingen langs de wand. Maar het is sterker dan ik. Ik zou er soms op kunnen zweren dat ik een brandlucht ruik. Dan heb je geen rust meer in je bed. Dan moet je er uit.’

Zijn bespraaktheid was een vorm van haast. Hij was als de dood dat hem iets in de schoenen geschoven zou worden. Maar hij wilde het niet laten blijken. Ik hield hem aan de praat. Ten slotte werd het hem te machtig.

‘Als u wilt, kunt u meelopen. Ik moet mijn ronde maken. Dan kunt u nog wat rondkijken ook.’

Het leek er veel op dat het ook nu sterker was dan hijzelf en dat hij eigenlijk opzag tegen het moederziel alleen rond lopen door de museumzalen. Mijn gezelschap was een uitkomst. Ik ging grif in op zijn aanbod.

De schilderijen staarden ons aan. Toen we in de Picassozaal kwamen, zag ik mijn kans schoon.

‘Hier zit toch die suppoost... Hoe heet hij ook weer? Hij woonde... Kom zeg het eens? Was hij geen chauffeur?’

Ik meende het subtiel ingekleed te hebben. Hij bleef onverhoeds staan, terwijl hij benauwd om zich heen keek.

‘Kent u hem?’

‘Ik heb eens met hem staan praten.’

‘Heette hij Smit?’

[pagina 91]
[p. 91]

‘Precies, die bedoel ik! Waar woonde die nu ook weer?’

‘Hoe komt u het zo te vragen? Weet u dat hij verdwenen is? Hij is sinds gisteren niet meer gezien!’

Hij keek naar het schot waarachter je de doorgang naar de volgende zaal had of hij spoken zag.

‘Verdwenen, zeg je?’

‘Hij had toestemming om naar de dokter te gaan. Dat is niets bijzonders, omdat hij steeds onder behandeling is. Hij is niet helemaal in orde. Hij is niet meer komen opdagen. Tenminste..., niemand heeft hem meer gezien. Je weet nooit met dergelijk soort mensen. Volgens de overige suppoosten had hij last van zwaarmoedigheid. Ze noemden hem de Sippe. Dan weet u het wel! Hij zat uren achtereen op die stoel daar voor zich uit te staren, naar het schijnt. Ze hebben hem nog aangeraden om zo'n radiootje met oorknop aan te schaffen. Maar hij wilde daar niet van weten.’

‘Was hij vroeger niet chauffeur?’

‘Dat was hij zeker. Hij was betrokken bij verscheidene ongelukken. Daar heeft hij het van te pakken gekregen.’ Hij keek naar het schot.

‘Ze hebben vandaag overal gezocht. Tenminste dat zeggen ze. Gisteren is er zozeer geen aandacht aan geschonken. Thuis is hij ook niet. Ten einde raad heeft meneer Cayk vanmiddag de politie laten verwittigen.’

Ik keek naar het Liggende vrouwelijke Naakt van Picasso, dat de verdwenen suppoost volgens zeggen van Lange Luuk aan zijn moeder deed denken als ze tegen hem zei ‘Ik zal je neus tussen twee oren zetten!’. Ik stapte achter het schot.

‘Dat u hier nou toch over moest beginnen.’

Hij kwam achter mij aan. Overdag verkocht hij entrees en catalogussen en nam paraplu's en wandelstokken in ontvangst. We liepen de volgende zalen door. Bij elk schot liet hij mij voorgaan. Nieuwe schilderijen staarden ons aan. Het geluid van onze voetstappen op het parket verbrak de diepe stilte.

‘De mensen betalen er goed geld voor om hier een kijkje te nemen maar ik voor mij sta liever aan de ingang.’

[pagina 92]
[p. 92]

We vervolgden onze weg. Je kijkt een mens in zijn ziel in een schilderij. Het is altijd weer een zonderlinge sensatie vooral als je op je eentje bent. We zagen nergens iemand bungelen. Ik kwam het adres van Schiferli te weten door over de parketvloeren te beginnen.

‘Het is eigenlijk ouderwets.’

‘Het lag nu eenmaal in het oude gebouw, daarom hebben ze het ook maar in de nieuwe vleugel gelegd.’

‘Bij mij thuis heeft het meer weg van een startbaan voor vliegende tapijtjes.’

‘Naar ik meen gebruiken ze hier in het museum Johnsonwas. Maar dat kan lamme Schiferli u beter vertellen; die gaat over het parket.’

 

Buiten was de avond aan het vallen. De lichtreclames duikelden al door de lucht. Ramen lichtten op als poppenkasten met Jan Klaassen-tafereeltjes. De straatlantaarns leken wel aalbessen zoals ze bij ritsen aanfloepten.

Langs de schone schijn van de winkeletalages bewogen de voorbijgangers gelijk Chinese schimmen. Ik voelde mij gedeprimeerd. We zochten een caféterras op om op ons verhaal te komen.

‘Wat zijn we nu eigenlijk te weten gekomen over die dreigbrieven?’

‘Maîtresse Erzulie, godin der liefde!’

‘Ik had het mooi mis!’

‘De suikeronderneming is wel heel anders uitgepakt!’

‘Viermaal vier...’

‘En de aanslag op meneer Krag!’

‘Precies!’

‘En nu is die man ook nog verdwenen.’

‘Ik begrijp er steeds minder van.’

‘Morgen is het zondag.’

‘Dat maakt het er niet gemakkelijker op.’

‘Die adressen...’

‘Is het erg met de Ferrari?’

‘Nieuwe radiator, nieuwe koplamp, spatbord uitdeuken, bumper richten...’

‘Je hebt toch vreemde mensen. Ik heb lust de brui er aan

[pagina 93]
[p. 93]

te geven.’

Maar ik stond op en liep naar binnen om te telefoneren. Graus was niet meer op bureau. Thuis was hij evenmin. Ik stond een tijdje aan de bar. Ik had langzamerhand heel wat op. Toen ik weer belde, kreeg ik hem zelf aan het apparaat. Zijn stem klonk nog een beetje buiten adem. Hij was net gearriveerd.

‘Je treft het. Ik kom net thuis.’

Van de verdwenen museumsuppoost bleek hij niets gehoord te hebben.

‘Per slot ben ik hoofdcommissaris! Ik bemoei me alleen met de hoofdzaken! Wat gaat jou die suppoost in godsnaam aan?’

‘Misschien is er verband tussen de ontvoering en die verdwijning.’

‘In hemelsnaam. Alfred, schei daar nu mee uit! Eén van tweeën: Je bent de naïefheid in persoon of je weet iets. Als je iets weet...’

‘Ik weet alleen dat die man zoek is.’

‘Hoe weet je dat?’

‘Ik hoorde het.’

‘Waar?’

‘In het museum.’

‘Van wie?’

‘De man die de toegangskaartjes verkoopt, vertelde het me. Hij woont daar.’

‘Goed. Je wilt het me blijkbaar niet zeggen. Ik kan niet aannemen dat je zo simpel bent. Alfred, ik waarschuw je als je me weer last bezorgt. Bel me dadelijk terug.’

 

Een minuut of tien later had ik hem opnieuw aan de telefoon.

‘Ja, ze weten er van. Het signalement van de man is verspreid maar het heeft nog niets opgeleverd. Ze hebben alleen dit ontdekt: Ze zijn de scheepsvaartmaatschappijen, reisbureaus enzo nagegaan om te zien of er op die naam passage geboekt is ergens. Dat gebeurt altijd. Het is gewoon een kwestie van routine. Hierbij bleek dat iemand met de naam J. Smit bij de PANAM passage heeft ge-

[pagina 94]
[p. 94]

boekt naar New York.’

‘Naar New York?’

‘Precies! Ik vind het ook een beetje vreemd voor een museumsuppoost! En als ik zo hoor wat voor man het is...! Neem me niet kwalijk, Alfred! Maar ik zeg: Schoenmaker hou je bij je leest! Bega niet nog meer blunders, alsjeblieft! Laat het aan ons over. Je zit er falikant naast, dat is toch duidelijk! Nee, die vissen wij eerdaags wel uit de rivier op!’

‘Daar zou ik maar niet mee spotten!’

‘Ik ken die types.’

‘Wanneer vertrekt dat vliegtuig?’

‘Het is allang vertrokken, om veertien uur dertig vanmiddag.’

Ik had Graus niet vaak horen lachen maar nu hoorde ik het.

‘Adieu, Alfred! Doe geen domme dingen!’

 

Hij was de enige die me altijd Alfred noemde. Ik gooide de telefoon neer. Bij vlagen kan het gevoel je bekruipen dat je in de verre landen, waar je niet verwijlt en het leven zijn gang gaat of je niet bestaat, al dood bent. De Himalaya, de palmen, de glinsterende baaien, het is de wijde wereld zonder jou, de wereld van je dood, waarin je een kijkje zou willen nemen. Het is de dood die je wilt tarten. Het idiote bericht had het opeens ontketend. Het pijnigde me. Het was een overrompelend, waaghalzerig gevoel. We liepen naar de parkeerplaats.

‘Ik neem de auto.’

‘En ik?’

‘Het kan me niet schelen hoe je het voor elkaar krijgt maar jij zorgt dat er een plaats voor mij gereserveerd wordt in een vliegtuig dat vanavond naar New York vertrekt.’

De lichtreclames deden het gezicht van Roel verkleuren. Ik vertelde hem het nieuws.

‘Voor iemand als die man, die overal met Krag gezeten heeft, is het niets bijzonders om een kaartje naar New York te kopen... Zou jij er een been in zien...?’

[pagina 95]
[p. 95]

‘Ja maar, zoiets kost geld...’

Ik wist dat het drogredenen waren waarmee ik aan kwam zetten. Maar ik klampte me er aan vast. Ik moest met alle geweld weten wat er in dat stuk wijde wereld, alias Jamaica, gebeurde zonder dat ik erbij was.

‘Volgens mij blijkt uit alles dat degenen van wie wij nu iets weten, alleen maar de kleine pionnen zijn in een veel groter opgezet spelletje. Neem alleen maar de Oelah Beng. Als je het zo bekijkt...’

Bij voorkomende gelegenheden kon Roel afschuwelijk sarcastische gezichten trekken zelfs tegen mij al zei hij niets. Ik haastte mij weg om er een eind aan te maken.

 

Met zijn lamme been woonde Schiferli vier hoog. Hij was een wildeman die nog altijd met iets in oorlog was. Hij had niet D-day meegemaakt maar Doomsday. Het Laatste Oordeel is het laatste oordeel. Wat doe je daarna? Parketvloeren boenen als een dolleman. Je verandert niet meer.

Bepaald welkom was mijn bezoek niet. Hij luisterde naar het verhaal over de vliegende tapijtjes. Om zijn mond zweefde dat lachje van Humphrey Bogart. Een onaangenaam lachje. Het lachje van de aartsengel Michael. Hij had direct door dat het een voorwendsel was.

In de kamer ernaast speelden kinderen. Een vrouw verscheen een moment in een deuropening. De vrouw was mooi en jong. Hij deed of zij niet bestond. Hij deed dit bijna angstvallig. Hij was beslist niet van plan ons aan elkaar voor te stellen. Je snapte die vrouw niet. Op Doomsday zien wij er niet netjes en gezond uit. Hij zag er uit of hij door de mangel was gehaald, scharminkelig, grauw. Hij had alleen dat onverbiddelijke lachje. Misschien had hij die worstelarmen door zijn lamme been. Maar ergens had ik de indruk dat hij zo in elkaar gedoken zat om mij de vier trappen af te gooien, die hij elke dag hinkepotend bestormde.

Zonder over iets te hebben durven praten, nam ik ten slotte afscheid. In die vreemde bokshouding stond hij mij boven aan de trap na te kijken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken