Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dwaaltocht, een stukje eigen leven (1977)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dwaaltocht, een stukje eigen leven
Afbeelding van Dwaaltocht, een stukje eigen levenToon afbeelding van titelpagina van Dwaaltocht, een stukje eigen leven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.62 MB)

Scans (6.22 MB)

ebook (2.94 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dwaaltocht, een stukje eigen leven

(1977)–Jeanne van Schaik-Willing–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 136]
[p. 136]

Einde van de eerste wereldoorlog

Intussen was er al op het pleintje naast de Stadsschouwburg, dat tegenwoordig de Place du Tertre wordt genoemd, gedanst. Het was feest. De oorlog 1914-1918 was beëindigd, maar makkelijk was het leven allerminst. Nu levensmiddelen onbetaalbaar waren geworden kregen de meeste leeftijdgenoten van de een of andere kant wel wat toegestopt. Maar zo was het niet bij ons. Ik hield in die tijd mijn eerste lezing in het Parkhotel over Strindberg. Na afloop was het bestuur, dat mij gevraagd had, hem gesmeerd en de kelner kwam mij de rekening van de zaal presenteren!

Het was niet altijd feest. Soms, als ik alleen was werden de zorgen me vaak te machtig. In het laatste jaar van de eerste wereldoorlog had het huis aan de Leidsekade 70, waar onze zolder was gevestigd, een steeds wisselende bevolking van buitenissige mensen, kunstenaars, zowel als dubieuze figuren. Naast onze zolder bereikte je via een overloopje een kamertje, waar een zekere mijnheer Mulder woonde. Eten deden we vaak in het arbeidersrestaurant, waar je voor een kop erwtensoep een dubbeltje betaalde. Maar op een dag wist ik niet hoe aan dat dubbeltje te komen, wel bezat ik twee postzegels van vijf

[pagina 137]
[p. 137]

cent. Daarom klopte ik bij hem aan. Hij haalde een grote portemonnaie uit zijn zak en kocht de postzegels van me. Meer dan dat, hij nodigde mij uit bij hem binnen te komen, wat niet zo eenvoudig was, want het kamertje bleek volgebouwd met kisten. Om te leven had hij niet anders over dan een bed, een daar tegenaan geschoven tafeltje met erop een lampetkan en -kom en een petroleumstel. Hij kreeg nooit visite en nu hij mij bij zich nodigde zat er niets anders op dan naast hem op het bed te gaan zitten. Hij deed een greep in één van zijn kisten, die foto's bevatte. ‘Je houdt zeker niet zo veel van stadsgezichten?’ vroeg hij. ‘Niet zo veel’, antwoordde ik beleefd. ‘Dan zal ik je wat anders laten zien. Jij vindt mevrouw D. (de hospita) toch zeker ook naar?’

Die hospita was een Drentse boerin, die haar boerendracht getrouw gebleven was. Ze troonde in de keuken in het midden van het huis.

‘Ik vind het een vies mens’, zei ik en ik vertelde, hoe ze me gisteren expres in haar keuken gehaald had en me meegenomen naar de kamer van een kort geleden gearriveerd Indisch echtpaar, die het tweepersoonsbed sardientjesgewijs hadden opgemaakt, de kussens diagonaal tegenover elkaar.

‘Wat zeg je van zo iets?’ had ze gevraagd en ik voelde, dat het een examen was, dat ze me afnam. Ze wist niet wat ze aan me had en ik voelde ook, dat ik voor dat examen gezakt was.

Mijnheer Mulder klakte een paar maal met zijn tong en begon koortsachtig te zoeken in de kist. Toen haalde hij

[pagina 138]
[p. 138]

triomfantelijk een foto eruit; een fotomontage. De Drentse boerin met de kop van een varken.

Het magere mannetje barstte weer in lachen uit, zo heftig, dat je bang was, dat zijn magere karkasje zou breken.

‘Jij schrijft, hè?’ vroeg hij. ‘Je moet niet proberen tragedies te schrijven’, zei hij, ‘het leven is het niet waard. Maak er een klucht van. Je kunt ook alles als klucht zien.’ Terwijl ik daar naast hem zat en hij me nog andere fotokluchten toonde, was het alsof de verschrikkingen van het bestaan oplosten. Het was alsof de zon doorbrak. Ik had met mijn hoofd tegen hem aan willen leunen. Ik ben hem mijn leven dankbaar geweest voor zijn wijze raad.

En toch waren het moeilijke tijden. Bernard was tot de overtuiging gekomen, dat hij op moest houden met toneelspelen, maar wat nu? Hij was naar zijn vader gereisd om de zaak te bespreken. Bijna snikkend zat ik op het kleine trapje, dat voerde naar het zolderraam. Ik had moeilijk kunnen vermoeden, dat mij een engel zou verschijnen om eerste hulp te bieden. Die engel had geen gouden vleugeltjes, hij had de gedaante van een oude vrijster, die trachtte iets van charme te redden door een roze zijden hoed, waardoor ze des te afstotelijker werd. Zo verscheen ze enige maanden geleden in het arbeidersrestaurant, waar mensen met weinig geld hun schijngehakt met biet kwamen eten. De juffrouw met de roze hoed kreeg moeilijkheden met de bedienster over een aardappelbon, die toen, net als in de tweede wereld-

[pagina 139]
[p. 139]

oorlog, onze honger regelde. Toen het gekissebis bleef duren sprong Bernard op en bood zijn bon aan. ‘Nee’, zei de roze hoed, ‘het gaat niet om de bon, maar om de rechtvaardigheid’. Sinds dat moment had de arme geen leven meer, de tafelconversatie veranderde met nog meer aanzittenden in een geïmproviseerd cabaret met provocerende strekking.

Enige maanden vergingen. Er was geen oorlog meer en er was nog geen toekomst. Beneden sjokte een schuit met huisvuil door de gracht. Het maanlicht glansde op een stenen gedrocht, dat in de verte een dak bekroonde. Toen ging de deur open en opeens stond daar de juffrouw met de roze hoed. Ik trachtte mijn tranen te verbergen. ‘Laat maar’, zei de roze hoed, ‘dacht je dat ik niet wist, dat je hier zat te huilen? Al maanden wist ik dat het zo lopen zou en daarom heb ik elke dag wat voor je opzij gelegd. Kijk, hier in de koffer stop ik de enveloppe, voor de rest zijn het kleren. Mijn moedertje hield van mooie kleren. Ze is dood. Jou zullen ze precies passen, je hebt haar figuur...’ en eer ik iets kon zeggen of doen, want nu pas was de huilbui werkelijk losgebarsten, was de juffrouw met de roze hoed verdwenen. Ik heb haar nooit teruggezien. In het arbeidersrestaurant verscheen ze niet meer en haar naam was onbekend. Eens dacht ik, dat ik de hoed zag liggen op de schuit met afval, die 's avonds langs tufte, maar dat zal wel verbeelding zijn geweest. Maar de koffer met jurken en blouses en bont en de enveloppe met geld waren er om te bewijzen, dat er werkelijk een engel op bezoek was geweest.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken