verdween de goede man door de galmende gang, door de voordeur naar buiten, maar zwarte Piet trok nog gauw eventjes aan Josientje's mouw, legde zijn vinger op zijn lippen en fluisterde, terwijl Sinterklaas zijn tabberd al een beetje opgesjord hield om de blauwstenen trapjes op te klimmen: ‘Josientje, vergeet ook niet in de donkere hoek te kijken van de zolder, achter de matrassen en het speelgoedpakhuis. Daar is iets, wat ík voor je heb meegebracht van de rots van Gibraltar.’ Weg was hij, achter Sinterklaas aan.
‘Wat zeg je ervan, was het niet een echt lieve man, die Sinterklaas?’ vroeg Josien's moeder. Josientje knikte, maar het was net alsof alles niet echt was, zo anders was alles, deze vreemde avond, met zijn vriendelijke maar toch heel ongewone bezoekers. Die prachtige kleren en de gouden staf en nu op het laatst dat gezegde over de rots van Gibraltar.
‘Wat is dat, Gibraltar?’ vroeg ze.
Haar moeder, die niet verstaan had, wat Pieterman-knecht had gezegd, keek achter haar dochtertje's rug Josien's vader aan. Zou het kind zo moe zijn? Was ze eigenlijk al een beetje aan het dromen? Haar vader zei: ‘Gibraltar, laat es zien, dat is een heel hoge rotskust bij Spanje. Daar heb je geen duinen, daar zijn verschrikkelijk hoge steenmuren,