ijs moesten hebben voor het dessert, pistachio-ijs, pistachio-ijs en nu en nu...’ en ze begon te snikken, zo erg, dat de andere dames ook een traantje wegpinkten, want huilen werkt zeer aanstekelijk. De boze dame viel met haar hoofd voorover op haar gevouwen arm, zodat twee lakeien moesten toesnellen om te zorgen, dat haar rode strik niet in brand vloog door de kaars en dat ze haar bord en glas niet brak en de zoute amandelen niet morste op de grond. ‘IJs moet het zijn, ijs,’ huilde ze, ‘en nu geeft hij me daar een olifant!’
‘Een olifant,’ herhaalden de andere gasten in koor en de heren hieven daarbij hun armen met gebalde vuist in de lucht en de dames schudden verontwaardigd met hun hoofden, zodat de vleugels van de gouden vlinders in hun haren trilden.
‘Maar prinses,’ zei de lakei, ‘ik verzeker u, ik had pistachio-ijs en lekker ook! Een grote berg lichtgroen ijs met rose gesponnen suiker en opeens hoorde ik een bons en toen ik opkeek was het ijs weg en er stond een olifant.’
Op dat moment kreeg de boze mevrouw Josientje in de gaten. ‘Wat doet dat kind hier, Mirabella?’ vroeg ze aan de dame, die Josientje had opengedaan. Josien antwoordde: ‘Ik kom hier, mevrouw, omdat het Sinterklaas is.’