de slaapkamerdeur van haar ouders. Josien was nog bezig aan de laatste haak van haar jas, toen iemand van achteren de armen om haar heen sloeg en haar een stevige zoen gaf.
Het was juffrouw Truus, de wasvrouw, die er ook al zo vreemd uitzag in een witte gesteven verpleegstersschort. Ze trok Josien mee naar de huiskamer, terwijl zij het verbouwereerde meisje beduidde te zwijgen. En wat stond daar?
Een wieg!
‘Kom eens hier, Josientje,’ zei juffrouw Truus en sloeg de gordijntjes opzij. Toen zag Josien de kleinste baby die ze ooit gezien had, met een klein verfrommeld gezichtje en nog volkomen verse, door nog niets geraakte, iemand van binnen aan het huilen makende oogjes. Op zijn duim zuigen kon hij al, hij maakte kleine smakgeluidjes.
‘Dit is het broertje, dat je vanmiddag gekregen hebt. Gelukkig dat ik thuis was en laat ik nu net voor iemand deze verpleegstersschort gewassen hebben, ik kon zó gaan helpen.’
Onderdehand was Josien's vader zachtjes binnengekomen.
Samen keken ze nu een poos naar het nieuwe kindje.
‘Dit is het nu, wat moeder en ik hoopten, maar