Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Catherine (1907)

Informatie terzijde

Titelpagina van Catherine
Afbeelding van CatherineToon afbeelding van titelpagina van Catherine

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.06 MB)

Scans (7.10 MB)

ebook (3.30 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Catherine

(1907)–Margo Scharten-Antink–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 175]
[p. 175]


illustratie

XV.

TOEN, op een middag aan 't eind van de week, kwam eensklaps de grootmoeder weer uit haar bed gestapt, verfomfaaider en groezel-goorder dan ooit, en kou-bibberend als een dood-uitgezwakt strompelbesje. Een moe-gebukt bochelruggetje had ze gekregen en de weggedofte knipperoogjes pijn-pinkerden tegen het daglicht; zonder spreken nam zij Catherine het werk uit de hand, sloof-slofte zelf weer door haar keukenkrot, wat onnoozel, met onzekere beef-bewegingkjes der spiermager ver slonken rimpelhanden.

Haar stem had nu aldoor een gebroken schrei-klank van tusschen de zenuw-hortende mummelkaken; ze was vergeetsch geworden, zielig onbeholpen, als verwezen.

De kapel noemde ze niet, ze sloof-sjouwde maar, gebroken besje, verkindscht.

Maar Catherine was weer vrij!

Een zon-klare zomerdag was het, toen het kind voor 't eerst weer buiten kwam. Als een uit zijn kooi

[pagina 176]
[p. 176]

gebroken, ontembaar jong dier zwierf ze dien middag de heele streek af, lucht-slorpend, zon-zwelgend, heuvel op en heuvel neer, rennend, klauterend, springend, in woest-blije lichaamsontspanning. Heel haar kracht-gezond lijf feestte aan dat eindelijk weer buiten zijn, aan de ontkomst uit de broei-vuiling van 't donker bedompt, zweet-weeë ziekvertrek.

In genot-prikkeling waadden hare voeten door 't zongestoofde tintelzand, schuifel-gingen over de graskoelte. Beneden de opgestroopte jaksmouwtjes marmerde zich weer het armvel; streel-tastend gleden haar handen door struikgroen en hoog wuivende bloembossen; zittend lei ze haar wangen tegen zijige berkenbast, in het nog dauw-kouwe sterrelmos op schaduwplekken. De oogleden knipperden in lekkere voeling van frischte en de hals kuilde gapingen tusschen schouder en kleeren om de briesjes door te laten tot op den rug.

Wijd-open ademde haar mond, wijd-uit trilden de neusvleugels, inzuigend den groen-geur, de bloemaromen, den hars-reuk, den balsem der zoele zonnelucht!

Als bij tooverslag ook waren nu al die koortsheftige obsessie's weggevaagd uit haar hersens, verzwonden, op eenmaal, voor de klaarheid van den middag-gloed op het bergwoud, voor de pracht van het zuivere kleurengeschal in den zonneglans!

Als een afwenteling van ijlend ziekte-gedroom was het, ontsnapping uit verderf-lucht vol zinnen-troebel en verbeeldings-ontucht.

Dien nacht voor het eerst weer kon zij rustig doorslapen, het frisch-vermoeid lijf in slaap-zware strekking, de ontladen hersens mee-rustend in denkstilte.

Ook het mijmer-gesoes en de angst-kwellingen over den stadsman gingen nu wegbleeken met de rest.

[pagina 177]
[p. 177]

Ze dacht er nog wel aan, de eerste dagen, om eens rond te kijken of hij ook kwam; langs de kapel gaand overviel haar nog wel eens zoo'n week-leege verlangendheid of een plotseling opbruisende hartstochtsbegeerte - maar meestal, als schaduw van iets onreëels, vaagde de herinnering aan al die beroeringen der verloopen weken.

Soms lachte zij er zelf om, in half ongeloovig vreemd-vinden,...... Als van ouds overblufte ze weer de gehuchtslui met haar brutaal vrij spotgezicht en haar bruuske bewegingen van uittarting en overmoed; zij vagebondeerde weer de streek door al naar de grillige lust haar daarvoor in 't hoofd sloeg.

Zij voelde zich dubbel vrij ook nu Lambert de voerman voor goed bij hen vertrokken was.

Sinds hun samengekliek 's avonds in 't heimelijk keuken-donker was ze met een troepje gehuchtsvrouwen wel goede maatjes gebleven; daar ging ze nu soms mee samen naar de schacht, wat verlegen luister-stil eerst naast ze loopend door de nieuwigheid, gauw ook al weer ze ergerend door haar uitschietende luimen van plagerij en lachpleizier.

't Liefst slenterde ze toch alleen, op zoek naar wat er te snaaien viel, buiten.

't Was nu de tijd dat aan de zonbeschenenste struiken een enkele braamvrucht al zwartte tusschen schaduwbossen nog pas in bloei. Catherine, van vorige jaren, wist al die vroegplekjes en de gangetjes, die er heen leidden tusschen den groen-chaos door. 't Allereerst was de pluk rijp langs de kronkeloevers van 't kabbelstroompje, geheel beneden, omlaag de heuvels en de rotssteilten. Dáár, aan de over het water zwiepende groen-guirlandes, hadden de korrelvruchtjes hangen te stoven tusschen dubbel-hette van zonneblakering boven en golfgloed-weerkaatsing beneden.

[pagina 178]
[p. 178]

Dáár, wist het kind, moest ze het eerst zijn; dan kwamen de bezonde groenwallen langs de bessen-velden, boven, en daarna eerst loonde het zoeken gaan in 't schaduwig kreupelgewas, langs de wegkanten en schachtboorden.

Pleizierig was dat smul-proeven van de eerste warmte-wazige, sappig rinsche nazomer-vruchtjes; maar pleizieriger nog de waaghalzerij van het klauter-gevaar op de warrel-begroeide berghelling, - spannend pleizierig dat ruggelings afgaand, voorzichtig wankel-gestap tusschen knoestwortels en heesterstronken, het duizelig balanceerend lichaams-gewieg om in evenwicht te blijven, het even angstgillend afglijden op mee omlaag schuivende zandkluiten en het zich dan vastgrijpen aan wat er te grijpen viel; pleizierig ook het opkijken, na een poos, omhoog de bergmassa, en het zich zeggen: ‘zoo'n eind ben ik al!’ en het dan even, schichtig, handsteunend aan een stronktak, over den schouder afkijken naar den glimmenden waterwirrel beneden, en denken: ‘en zoo n eindje moet ik nog maar!’

Dan, het zien van de eerste dauwig-blauwe vruchtjes onder het stekelgroen; het in niet te bedwingen ongeduld zich laten glij-zakken over den glibber-bodem en het eindelijk dan, hijgend en duizelbevend, beneden vast-staan op de steen-stevigte langs den stroomkant.

In 't koel kabbelwater wies ze zich de groengevlakte zandhanden en de moddervoeten schoon, - klatste zich soms, in over-jolige baldadigheid, de holle handen vol watergeparel recht in 't zweet-heete blosgezicht, tot ze oogpinkend, verblind even, en hoest-proestend, het alleenig daar uitschaterde, echo-weerkaatst langs de bergwanden.

Dan ving ze te snuffelen aan, buigend, slierend

[pagina 179]
[p. 179]

de takken, wagend de plukhanden in de kleinste holletjes tusschen doornpunten; en als zij dan, na lang, zich een portie'tje had verzameld, zat ze daar, op een droog steenplekje, lekker te zwelgen haar vruchtenschat, wat bang-beklemd opkijkend soms, luttel-verloren als ze was tusschen de aan weerszij naar de hemel-kom opwoestende berggevaarten; of ooggekluisterd zat ze tijden lang naar het vonkelglanzend watergedans te staren, naar het licht-tintelspel, en het golf-gerep langs de glibber-glimmige kwartsplaten.

Rond-gerugd, als bruin-groen verweerde schoften van ondergedoken dieren, lagen die kwartsplaten breed-uit midden in den waterwarrel, of ze puntten omhoog in lange rijen achtereen, als vinnig hoorn-gepiek van een verzwolgen veekudde; de schietgolfjes, jagend, schuimklatsend, zwirrelden er rond heen, lawaaiig gauw duikelend over elkander, rapholderend om op hun omweg de groote waterjacht toch bij te houden.

Moe gezocht dan, lust-voldaan, ondernam het kind weer den klauter naar boven, spie-zoekend een plekje, waar zij den voet kon zetten; vaak gleê ze uit op de gladde wortelrondten, heesch zich dan hijgend weer overeind aan zwieptakken, of wankelbeenig greep zij zich vast aan grasplokken en stengelbossen, sniklachte in ademloosheid, praatte luidop vaak in allerlei uitroepen, of ze met een heele bende was......



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken