Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De laatste der mannenbroeders (1982)

Informatie terzijde

Titelpagina van De laatste der mannenbroeders
Afbeelding van De laatste der mannenbroedersToon afbeelding van titelpagina van De laatste der mannenbroeders

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.30 MB)

XML (0.44 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires
non-fictie/politiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De laatste der mannenbroeders

(1982)–Maarten Schakel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Politicus met een ideaal


Vorige Volgende
[pagina 37]
[p. 37]

De ‘geachte afgevaardigde’ gaat van start

Een rups wordt via een cocon een vlinder. Rups-cocon-vlinder. Wie lid wordt van de Tweede Kamer is in politiek opzicht geen rups meer, maar bepaald ook nog geen fraaie politieke vlinder. Nu is de cocon de kwetsbaarste periode in de metamorfose van het betrokken schepseltje. Dat geldt ook voor het beginnend kamerlid.

Men is lid van een lichaam van honderdvijftig dat te vergelijken is met Madurodam. Het hele volk met al zijn geestelijke stromingen is in die ene plenaire zittingszaal lijfelijk present. Van die honderdvijftig zullen er enkelen in het regeerkasteel terechtkomen, anderen zullen vooraan in het parlement opereren, er zitten ook ‘backbenchers’ onder, voor de vergetelheid geborenen. Die eerste maanden kunnen al betrekkelijk beslissend zijn voor de categorie waarin de beginner op den duur terecht zal komen.

‘Ik vind het maar moeilijk om die 149 collega's uit elkaar te houden,’ verzuchtte ik in die beginperiode tegen de kvp'er Nico van den Heuvel, gerenommeerd middenstandsdeskundige uit het bisdom Den Bosch. ‘Luister eens, Schakel,’ zei hij, ‘die je na drie maanden nog niet kent, behoef je niet te kennen.’ En zo is het!

Er viel in dat najaar van 1964 veel te beleven. Ik genoot er met volle teugen van. Direct de volgende dag al was de Wet installaties Noordzee (het rem-eiland) aan de orde. Achter de regeringstafel zaten aanvankelijk de minister van Justitie, Y. Scholten, en die van Buitenlandse Zaken, Luns. Oppositieleider Vondeling, met een fijne neus voor de zwakke stee in de regerende coalitie, wist te bereiken dat ook de heer Bot, minister van o en w en als zodanig belast met het radio- en televisiebeleid, achter de regeringstafel aanschoof.

Op 6, 7 en 8 oktober woonde ik voor de eerste maal de algemene politieke en financiële beschouwingen bij. De sluiting van de vergadering te 0.17 uur in de vrijdagmorgen was voor deze jaarlijks weerkerende happening een opvallend vroeg tijdstip.

Kalm nieuws van het kamerfront. Groot nieuws kwam van buiten het Binnenhof. Chroesjtsjov trad af en Anton Geesink veroverde met judo een gouden plak.

[pagina 38]
[p. 38]

In de loop van oktober en november woedde de slag om de Bijlmermeer: op te nemen in een sterke randgemeente (minister Toxopeus), onder te brengen bij Amsterdam (een kamermeerderheid onder aanvoering van Scheps). Scheps trok alle registers der welsprekendheid open, zijn betoog in de eerste ronde vult bijna zeven pagina's van de Handelingen. Ik was en bleef vóór die sterke randgemeente, maar het verhaal van Scheps ging er bij mij in als een gedegen preek in de ouderling. Wat een woordkeus, welk een voordracht. De nacht van 27 op 28 oktober ging de parlementaire geschiedenis in als de nacht van Scheps. Zijn amendement werd met 74 tegen 67 stemmen aangenomen. Ik behoorde tot de tegenstemmers.

Op 10 november 1964 stemde ik andermaal tegen. Van die tegenstem heb ik, overigens pas jaren later, spijt gekregen. De enige keer in mijn parlementaire loopbaan! Het ging over het gedeeltelijk financieren van de aow uit de schatkist. Daarmede werd naar de mening van Meulink, Aantjes en mij, een stap gezet op het hellende vlak van het staatspensioen, dat door de arp als strijdig met de persoonlijke verantwoordelijkheid tot die tijd toe principieel was afgewezen. De stemverklaring van Aantjes luidde:

De heer Aantjes (arp): Mijnheer de voorzitter! Mede namens mijn politieke vrienden de heren Meulink en Schakel wil ik het volgende verklaren.
Ons standpunt ten aanzien van dit wetsontwerp hangt ten nauwste samen met onze visie op het karakter van de aow, waarin ons inziens sprake is van een pensioen, dat materieel gezien niet wordt gefinancierd uit premie-opbrengsten, maar uit de opbrengst van een pensioenbelasting.
Uiteraard aanvaarden en respecteren wij de aow als een rechtsgeldig totstandgekomen wet. Tegen wijzigingen, die het karakter van de wet niet aantasten, hebben wij ons dan ook nimmer verzet.
De genoemde bezwaren gelden a fortiori voor het thans voor ons liggende wetsontwerp.
In de eerste plaats wordt het bodempensioen in een sociaal minimum omgezet. Aanvullende voorzieningen blijven wenselijk, maar zijn niet langer onontbeerlijk om een minimaal levensonderhoud te verzekeren. Daarmede wordt ons inziens een essentieel stuk eigen verantwoordelijkheid overgenomen.
In de tweede plaats zal de financiering mede rechtstreeks uit de algemene middelen geschieden. Naar onze mening betekent dit een verdere tegemoetkoming aan de gedachte van het zuivere staatspensioen en
[pagina 39]
[p. 39]
wordt daarmede een weg betreden, waarop het zeer moeilijk zal blijken halt te houden.
Bij deze bezwaren voegt zich in de derde plaats de overweging, dat deze optrekking voor velen niet nodig is. Daarvoor wordt voor velen, die het toch reeds moeilijk hebben - waarbij wij met name denken aan de middenstandssector - een extra, niet geringe last opgelegd. Met de bestaande wetgeving kan ieder, die het wel nodig heeft, geholpen worden.
Ons standpunt ten aanzien van dit wetsontwerp vloeit voort uit onze principiële voorkeur voor een stelsel van sociale verzekeringen, dat de eigen en de groepsverantwoordelijkheid niet uitholt of overbodig maakt, maar integendeel tot uitgangspunt neemt en stimuleert.
Dit wetsontwerp voldoet daaraan naar onze mening niet en wij zullen onze stem daaraan dan ook niet kunnen geven.

Die tegenstem hebben wij geweten: boze brieven, verbolgen telefoontjes, snieren uit kringen rondom het cnv, moties van afkeuring in enkele progressieve kiesverenigingen.

In het openbaar uitte ik mij voor de allereerste keer in een openbare commissievergadering van Verkeer en Waterstaat op 5 november en voor de tweede maal op 4 december over het omroepwezen.

In die laatste sector boekte ik mijn eerste succes. Het was toevallig ook het onderwerp waarover het kabinet-Marijnen in februari 1965 zou struikelen. In de op prinsjesdag door Majesteit uitgesproken troonrede kwam de passage voor: ‘Na de verschijning van het rapport der Pacificatiecommissie over de bezetting van het tweede televisienet zal op korte termijn een ontwerp van een nieuwe omroepwet aan u worden voorgelegd.’

Wie moest die omroepzaken binnen de ar-fractie voor zijn rekening nemen? Garmt Kieft kon het niet doen, die was secretaris van de ncrv. Jan van Bennekom dan? Die had de handen te vol met allerlei actuele onderwijszaken. Toen viel de keus op mij. Het zat niet in het schamele commissiehandeltje dat de fractie mij op prinsjesdag toevertrouwd had. Maar de reserves ten aanzien van de ‘verontruste’ Schakel begonnen wat in te schrompelen en bij de omroep ging het om het veiligstellen van de positie van een eigen confessionele omroeporganisatie. Dat klusje legde men met vertrouwen in de beginnershanden van een op de traditionele principes onverdachte collega. Ik heb van die geboden kans gebruik gemaakt, had er in mijn ‘coconfase’ veel aan te danken.

[pagina 40]
[p. 40]

Op de kortste dag van het jaar, 21 december, hield ik bij de behandeling van de begroting van ok en w, de brief van de minister-president en die van de minister van ok en w mijn maidenspeech over het omroepbestek.

Onze oudste zoon Maarten Anrie Arnoldus (vernoemd naar vader en mijn twee tijdens de oorlog overleden broers), geboren 5 januari 1947, in 1964 leerling van de christelijke hbs in Gorinchem (van welke school ik meer dan dertig jaar voorzitter was) reed 's morgens mee naar Den Haag. De kerstvakantie was voor hem - voor ons nog niet - begonnen.

Je hebt in Nederland twee soorten politici. De categorie die het privé-leven volledig afschermt van het publieke politieke bedrijf, en de groepering die beide in elkander doet overvloeien. Ik behoor tot de tweede club. Kijkend en luisterend Nederland kon in voorkomend geval bij ons in de huiskamer mee aanschuiven. Wij rekenden ons met de ganse familiale club tot de vaderlandse inventaris.

Opgroeiende kinderen betalen in niet onbetekenende mate het gelag van vader-politici. Buitenstaanders hebben daar hoogstens een vaag begrip van. Mede om die reden heb ik geen gelegenheid voorbij doen gaan om ze te laten delen in de zonzijde van dat bedrijf.

Stamhouder Maarten zat op de gereserveerde tribune toen ik als zesde spreker mijn eersteling over het voetlicht bracht. Achter de regeringstafel de heren Marijnen, minister-president, Bot, minister van ok en w, van Aartsen, minister van Verkeer en Waterstaat, Grosheide en Van Laar, staatssecretarissen.

Ik leverde het betoog zonder één snippertje papier op het katheder. Dat maakte indruk in het parlement (parler = spreken), dat zich allengs tot een lirement (lire = lezen) devalueerde.

De aanwezigen luisterden met stijgende belangstelling. De perstribunes vulden zich. Onze oudste zat te glimmen van plezier. Samen met hem at ik bij Formosa. Omdat wij in verband met de studie van de kinderen zelf geen televisie hadden (ik heb dat tv-toestel onder andere buiten de deur weten te houden onder het motto ‘straks komt er kleuren-tv, dan nemen wij er één’; toen die op de markt kwamen was er geen houden meer aan: op 6 oktober 1967 begon in huize Schakel het televisie-tijdperk), togen Anna en ik 's avonds naar Ubel en Liesbeth Brandsma, ons doktersechtpaar in Noordeloos. Het nieuws bracht mij met uitgestrekte arm op de

[pagina 41]
[p. 41]

bekende katheder, een archieffoto werd even later toegevoegd. Gesterkt door die beelden spoedden wij ons naar het Noordelose Dorpshuis, waar loco-burgemeester Bart Bikker met vrouw en kinderen en familie de zilveren bruiloft vierde.

De volgende dag was de beurt aan de dochters Cornelia (vernoemd naar de moeder van Anna) en Carolina (naar mijn moeder), beiden met kerstvakantie van voornoemde hbs. Om negen uur zette ik ze al aan het Binnenhof af. De commissie van Binnenlandse Zaken reed per bus naar het Deltahotel in Vlaardingen voor een hoorzitting in verband met grenswijzigingen tussen Vlaardingen, Maassluis en Maasland. Samen met Beernink reden wij pijlsnel naar het Binnenhof terug. Daar antwoordden vanaf één uur Marijnen en Bot. Ik nam deel aan de replieken, die door een felle botsing tussen Kleiwegt en Van Someren-Downer overschaduwd werden. Tegen zes uur stak Van Thiel de slotspeech af. Handen schudden en wegwezen.

Buiten onder de lichtjes van de kerstboom op het Binnenhof drukte een glunder lachende Roolvink mij de hand. Hij herinnerde aan de schamele commissietoedeling van prinsjesdag en voegde daaraan toe: ‘Je ziet maar, Schakel, you cannot keep a great man down.’ Het klonk mij een beetje overtrokken in de oren, maar de lof van deze oudere collega streelde mij wel. En om nog even in de stijl van Bossche Nico van den Heuvel te blijven: binnen drie maanden had ik mijn naamkaartje afgegeven.

Met de dochters genoot ik het diner in de Beursklok aan de Markt in Gouda. Om half acht gingen de elektrische lampen uit en de kaarsjes in de enorme Skandinavische kerstboom aan, er was koorzang en een rijdend klokkenspel, alsmede vreugde en dankbaarheid in mijn hart.

De volgende avond startte ik met een optreden voor de bejaarden in ons Dorpshuis te Noordeloos, dat tot een tot op de huidige dag voortdurende traditie zou uitdijen. Ik las een zelfgeschreven kerstverhaal voor, het speelde zich genregetrouw op Kerstavond af en loopt tegen de aanvankelijke verwachtingen in verrassend goed af. Het voltrekt zich in het dorp Noordeloos en wel in het nabije, wat verdere, verre of zeer verre verleden. Ieder jaar een ander kerstavondontknoping in een ander tijdperk. De dorpsgeschiedenis zelf heb ik op voorraad liggen, in 1953 verscheen er van mijn hand een kloek boekwerk (340 blz. folio) over de geschiedenis van de Hoge en Vrije Heerlijkheden van Noordeloos en Overslingeland.

[pagina 42]
[p. 42]

Ik produceerde tien Noordelose historische kerstverhalen in successie. Met instemming van de plaatselijke vrouwenverenigingen, die deze Kerstavond met de bejaarden telkenjare organiseren, heb ik het stapeltje toen maar omgekeerd en ben van voren af aan gaan voorlezen. Die tweede ‘lezing’ nadert nu zo langzamerhand ook weer haar voleinding. Nu de last van het kamerwerk van mijn schouders is afgegleden, moet ik mij maar weer eens tot een nieuwe produktie zetten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken