Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Fratilamur (1928)

Informatie terzijde

Titelpagina van Fratilamur
Afbeelding van FratilamurToon afbeelding van titelpagina van Fratilamur

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.29 MB)

Scans (1.68 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.06 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Fratilamur

(1928)–Arthur van Schendel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 36]
[p. 36]

[Hoofdstuk 4]

NU ik terugzie denk ik dat die Amerikaan gelijk had, want hoe weinig ik het ook besefte ontstond toen inderdaad het streven. Ik wist het niet, ik hield het voor mijn ongeduld naar de wereld.

Met mijn hond kwam ik in een dorp bij een gezin waar vier andere honden waren. Ik nam ze mee op mijn wandelingen; weldra zond een buurvrouw haar patrijshond er bij, een andere een poedel, en op zonnige dagen klonken in het bosch hun stemmen van allen kant. Zij leerden mij hun openhartigheid. Ook gaf hun gezelschap een welkom voorwendsel om de aandacht van mij af te leiden, men liet den schuwen zonderling ongemoeid. Soms vergat ik dat de een te oud was om ver te loopen, de ander gretig naar wild, en ik moest den een in mijn arm dragen, naar den ander roepen en fluiten een uur lang, tot ik niet meer wist waarin ik verdiept was geweest en de lucht op nieuwe wijze ademde. De druk der teleurstellingen viel allengs weg. Wanneer het regende en ik alleen moest loopen verrezen dan nieuwe beelden die mij zoozeer verhitten dat ik er van spreken moest. Verzen wilde ik sedert ik het laatste weggedaan had niet meer schrijven. En daar ik niet meer dan

[pagina 37]
[p. 37]

een voldoenden vorm zocht was ik blij wanneer ik voor ieder beeld woorden vond die het aanduidden.

Hooge vlakten, ijsbergen, vulkanen, woestijnen; gedrochten die boomen verslonden, heuvelen openscheurden; zwermen langs de wolken; ravijnen vol paarlen in een dageraad; vormen en kleuren die mijn oogen openden. Geluid hoorde ik nergens en dit, de stomheid der dingen, was mij een reiniging en een lafenis.

Ik herinner mij hoe ik in het bosch verschrok toen ik den zangtoon van een vogel hoorde, de zon scheen op de nieuwe bladeren, binnen in mij gloeide de hitte die pijn deed.

Toen hoorde ik weer geluiden in de stemmen van menschen, dieren, klokken; een gamelang wekte mij vroeg, een tortel en een koekoek riepen achter den muur; in een kinderkreet herkende ik hoe ik zelf had willen grijpen, in het goedenavond van een landman over de tuinhaag klonk een violoncel.

Ik ontwaakte in den ochtendschemer. Uit het open venster kwam met het geruisch het genot van de morgenlucht. In de bloemen snoof ik iets dat dieper dan hun geur was. Ik zocht den lust door te werken in een tuin, de twijg-

[pagina 38]
[p. 38]

jes, de blaadjes en mijn vingers streelden elkander. Toen werd ik gewaar dat ik alle menschen aanzag en dat ik een ieder aan mijn borst zou willen drukken.

Drie maanden nadat ik heen was gegaan begeerde ik weder en staarde naar den glans van handen.

De stomme beelden verzwonden. De woorden werden rood, vol van klank, en kwamen in menigte. Als ik ze genomen had zou ik een virtuoos zijn geweest, maar ik hield mijn tranen, mijn moedeloosheid, en wat in den schemer daar voorbij verborgen lag voor beter dan dien last. En ik wachtte.

Ik verliet het dorp en dwaalde in een stille stad een zomer lang. Toen ik in den herfst terugkeerde herkende ik vele boomen en dorre bladeren op dezelfde plaats.

Wie mij dreef riep mij terug naar een ver land, en ik wilde wel, maar ik was nog te jong om de stem te begrijpen, mijn hart en mijn rede zochten een doel voor den tocht; ik wilde offeren en strijden waar gestreden wordt, mij voorhoudend dat ik nuttig kon zijn. Ik bereidde mij en bepaalde den weg dien ik gaan zou om te helpen; er was een zeereis noodig; dat was met een Fransche boot. Ter-

[pagina 39]
[p. 39]

wijl ik wachtte op het geld daarvoor schreef ik een verhaal omdat beelden en woorden mij geen rust lieten; ik vertelde niets van mij zelf, maar aangezien de woorden de mijne waren meenden sommigen die het lazen dat ik mijn eigen aard beschreven had. Het is nutteloos zulke dingen te verklaren, want dichters kennen ze en anderen begrijpen ze niet.

Onderwijl hield ik mij ook bezig met mij voor te stellen wat ik daarginder zou doen. Ik begon nederig in leed en gebrek met de anderen, maar wij werden sterk, wij sloegen hard; ik kon zwakken beschermen, en er kwamen zoo velen dat ik het geluk van den bevrijder voelde. Zulke wenschen waren dikwijls teruggekeerd, maar ik had ze altijd als een spel weer losgelaten, idealen door anderen te verwezenlijken, niet door mij die met geluk niet tevreden kon zijn. Thans echter voelde ik bij die voorstellingen in mijn handen de kracht van den wil en ik berekende hoe ik ze kon uitvoeren. Dit was een begin van streven. Hoe ver had het kunnen groeien. Ik had een opstandeling kunnen worden, een hervormer, want het vuur was groot, de wil zuiver, en ofschoon ik elders geroepen werd tuurde ik toch naar het licht in de oogen van broeders

[pagina 40]
[p. 40]

en zusters.

Ik ben altijd dom geweest op het oogenblik, anders zou ik toen begrepen hebben wat er gebeurde. Het lot mag grillig zijn en het zaadje zwerft soms zeer ver van den boom, maar dat ik, juist toen ik Spaansch geleerd had en de geschiedenis van Asteken en Maya gelezen, buiten een Geldersch dorp een Indiaan uit Mexico ontmoette, had mij toch moeten toonen dat het toeval geen spel is, dat roeper en geroepene door dezelfde wet gedreven worden. Hij had zich evenzeer kunnen verwonderen mij op deze plaats te vinden.

Hoewel hij zat in de heide naast eikeboompje, bemerkte ik dat hij grooter was dan ik. Zijn rechter hand bloedde, met de andere at hij een stuk brood. Er viel motregen en de maan was verborgen, maar verlichtte den hemel en het pad. Ik zeide hem dat ik reizen wilde, misschien ook naar zijn land, en vroeg hem men daarvan te vertellen.

Wat wil je er doen? vroeg hij. Je komt te laat, wij kunnen nu vechten. Ik ben van de Chibcha die naar de Andes trokken. Menschen zooals jij verjoegen ze. Mijn ouders bleven bij de Kolibri, en zij werden slaven en haatten jouw volk. En jullie haatten ons. Het

[pagina 41]
[p. 41]

schieten klinkt nu beter dan zingen. Wat wil je er doen? Eet je eigen menschen. Eerst neem je een vrouw en berooft haar, dan sla je en trap je haar. Dan zet je de mannen op een rij en je geeft ze lasso's om je koeien te vangen, en als je genoeg hebt ga je weg. Waarom ben je niet gekomen toen er niets te geven of te nemen was? Je zou zelf je pijp gemaakt hebben en in den kring kunnen zitten. Ja, er wordt nog wel gezucht om menschen die zien en hooren wat in de anderen is, maar niemand gelooft er meer aan. Wij hebben te lang vergeefs gewacht. En ik moet weer voort, hoe eerder ik hier vandaan kom, hoe beter. Als je geld wilt maken ga dan naar Amerika, maar praat niet van menschenliefde.

Hij was verdwenen eer ik hem kon nazien. Ik stond te beven, zwak van de vernedering. Hij kende mij niet en wist niet van mijn ongeboren liefde.

Terwijl ik huiswaarts keerde werd ik getroost door een herinnering en een kind dat ik nooit gezien had lachte mij toe. Het was in een nachtkroeg bij een orgel. Vrouwen zaten bij ons, de eene tenger, bleek, misschien achttien jaar. Toen zij mij zeide dat zij een kind had zag ik sneeuw en bloed en hoorde krijten,

[pagina 42]
[p. 42]

zoo dat ook zij zag en hoorde. Toen ik heenging volgde zij buiten de deur en uit haar geheven hand lachte het kind of het van mij was.

Die tot haat mishandelde Mexicaan was blind geworden. Toch bleven zijn woorden, eerst als een vloek, later als een redding.

Ik kon niet wachten, het geld kwam en ik vertrok. Toen ik in den trein stapte bemerkte ik dat ik ziek was, mijn hoop viel en ik minachtte mijzelf. In koorts liggende las ik den naam van de boot die heen was gevaren. Maar toen in de kamer naast mij menschen lachten luisterde ik en ik genas door dit geluid.

Toch besefte ik niet hoe ik weerhouden was om te gaan naar bitterheid en haat. Zooals een kind dat zijn zin niet gehad heeft bleef ik turen over de zee. Ik liep in den wind langs de kaden om te monsteren voor matroos, onverschillig waarheen zoo het voorbij den horizon was. Ik verzweeg wat ik wilde, maar zij zagen dat ik loog en niet deugde. Toen moest ik wel blijven.

 

* * *


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken