Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Fratilamur (1928)

Informatie terzijde

Titelpagina van Fratilamur
Afbeelding van FratilamurToon afbeelding van titelpagina van Fratilamur

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.29 MB)

Scans (1.68 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.06 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Fratilamur

(1928)–Arthur van Schendel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 43]
[p. 43]

[Hoofdstuk 5]

IK had hem vaker gezien, of liever zijn blik gevoeld, maar hij was mij altijd een vreemde gebleven, een zonderling zooals een ieder wel ontmoet die eenzame of ongewone wegen gaat en den voorbijganger aanziet. In Amsterdam begon ik te vermoeden dat hij een en dezelfde geest kan zijn die zich in verschillende gestalten had voorgedaan, vermoeden slechts, want ik had nog te veel vernuft, te weinig inzicht. Wie gelooft als hij negentien is aan een toovenaar? En zou een man die ieder keer in een anderen vorm verschijnt en met zijn voorganger niets gemeen heeft dan zijn oorsprong uit een ver land en de verlokking van zijn stem niet even onwaarschijnlijk zijn? Aan God geloofde ik, niet aan wonderen, en openbaringen uit de eeuwigheid hield ik voor sprookjes. Van den dag dat ik in de stad terugkeerde voelde ik zijn aanwezigheid en ik hoopte hem te ontmoeten; welk gelaat hij zou hebben wist ik niet, maar ik zou hem zeker herkennen.

Er was dien zomer veel vertier en vroolijkheid. De stad wemelde van menschen die er voor hun genoegen kwamen. Ik leerde velen kennen van wie sommigen mijn vrienden bleven en anderen weer gingen. Wij waren jong

[pagina 44]
[p. 44]

en hadden zooveel te zeggen om elkander te verstaan, dat de avond te kort was voor bewering en tegenspraak en wij gewoonlijk tot het daglicht zaten, waar anders dan in een gelagkamer waar een man, die vroeg op moet, niet komt. De ernstigste redetwisten eindigden in zotternij. Na den lach luisterde ik weer en wachtte.

Ik ging nooit voor het laatste woord gezegd was, de laatste groet gewisseld, ik liep altijd alleen naar huis. Hoe vaak heb ik stil gestaan op een gracht, waar niemand waakte en slechts een zwervende hond langs de boomen zocht; hoe vele gesloten vensters en deuren heb ik aangezien; hoe lang heb ik soms gestaard of er een voor mij zou open gaan.

Dien zomer heb ik gedanst tot men men mij weg joeg; gekust tot iemand zeide dat zij mij beminde; ik heb ook gezocht, wanneer Amsterdam sliep, naar oogen die mij helpen konden, tot ik de handen hief.

Op een middag vroeg iemand mij den weg, een lange man. Terwijl wij een eindweegs samengingen vertelde hij dat hij een Tasmaniër was, vuurwerkmaker van beroep. Dit verklaarde hij: hij had een fabriek in Manchester, waar vuurpijlen en donderbussen ge-

[pagina 45]
[p. 45]

maakt werden, voornamelijk voor Chineezen, die daar verzot op waren. Toen ik vroeg of er nog Tasmaniërs waren verging zijn vriendelijkheid, hij bleef met gesloten oogleden staan. Ik hoorde droefheid toen hij antwoordde:

Neen, allang niet meer, zij zijn allen vermoord. Wij zijn kolonisten. Maar als gij er ooit een ontmoeten mocht, wees op uw hoede, neem mijn raad.

Kort daarna boog hij en dankte voor verdere hulp.

Den volgenden dag, een feestdag, ontmoette ik een echten Tasmaniër, misschien den laatsten. Wij zaten alleen in een klein café, hij, zijn gezel en ik, maar ik herinner mij de plaats als een tuin waar buiten de schutting het oranje-boven werd gehost; hoewel ik weet dat het in de stad gebeurde zie ik hem, den derden en mijzelf in een omgeving van groene heesters, waar de gasten naar het rumoer waren gaan kijken.

Zijn metgezel riep, maar er kwam niemand; daar ik naast hem zat en bemerkte dat hij een vreemdeling was, riep ik ook. Het bleek dat hij een groot glas verlangde, omdat zijn handen beefden en hij den gelen drank niet uit

[pagina 46]
[p. 46]

een klein glas kon drinken. Het werd hem gebracht. Hij dankte met een neiging van het hoofd zoo hoffelijk en waardig als ik nog nooit had gezien. Hij had een lichtbruin aangezicht met een witten ringbaard. Toen hij zich tot mij keerde en zijn hoed afnam zag ik op zijn voorhoofd een ovaal figuur in blauwe lijntjes getatoueerd.

Gij zijt toch geen Engelschman? vroeg hij. Maar toch zeker ook geen Hollander.

Ik antwoordde dat ik dit was, hoewel niet in Holland geboren.

De andere stond aan den uitgang tusschen laurierboompjes te kijken. Later zag ik hem niet meer. De oude man sprak:

Men mist iets als men het land waar men geboren is verlaat. Ik kom uit een land dat door Hollanders ontdekt is, het heet Tasmania. Daar hebben onze moeders ons gedragen, maar er is er geen een meer van ons. Gij weet toch wat het is aan de zon te moeten denken die het eerst op ons scheen? aan de aarde waarop wij stonden en aan het water dat ons nat maakte? aan de lichamen die daar boven ons verrezen? Het is geen vreugde en ook geen pijn, een versmelting, een vertering, alleen door een zucht te noemen. Een ieder

[pagina 47]
[p. 47]

voelt het, vroeg of laat, het eerst zij die hun land niet meer hebben. Dan verlangt men altijd naar ginds, dan haat men niemand, zelfs hem niet die den broeder vermoord heeft, integendeel, men houdt van allen en men ziet geen slechtheid. Maar toch wordt men getrokken, toch moet men gaan. Ik ben er bij mijn geboorte mee gemerkt, gij hebt het merk medegebracht. Ik had in mijn land voldaan kunnen worden, gij zult het nergens zijn waar gij ook woont. Leer dit van mij die ouder ben: tracht niet te wonen, zoek geen plek voor de uwe, want gij hebt er geen, bemin zooveel menschen gij wilt, maar verwacht van geen een dat hij u bemint. Zwerf, verzadig u van zonlicht en van oogenlicht. Wij hebben broeders die ons roepen en als wij antwoorden willen en niet kunnen, geven zij ons hun stemmen. Gij hoort mij, maar ik ben het niet. Gij zult spreken, maar men zal ons hooren. Uw stem zal klinken zoodra een mond voor u geboren wordt.

Zijn oogen weken, hij liet mij alleen. Ik zat onder palmboomen bij de bruisende zee.

Sedert heb ik de rust gekend en meer geweten dan ik zeggen kon.

 

* * *


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken