Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Fratilamur (1928)

Informatie terzijde

Titelpagina van Fratilamur
Afbeelding van FratilamurToon afbeelding van titelpagina van Fratilamur

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.29 MB)

Scans (1.68 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.06 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Fratilamur

(1928)–Arthur van Schendel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 51]
[p. 51]

[Hoofdstuk 7]

EEN jeugd had ik in verlangen, droom en mijmering verloren toen ik verstond dat ik geen behoefte had en leerde dat ik slechts gehoorzamen moest en aanvaarden. Toen ik mijn wil bij het werk moest gebruiken deed ik het zoo goed ik kon om het brood te verdienen. De dagen werden dor en hadden niets meer dat bekoorde. Maar ik voelde mij sterk en bereid. Ik nam afscheid van de ontgoochelingen en teleurstellingen die mij nog volgden, ik voelde mij als een jonge monnik die begint te lezen.

Op een dag dat ik niets te doen had schreef ik een verhaal. Het had een rhythme en een geluid die nieuw waren voor mijn ooren, maar die ik toch herkende en, ofschoon het overigens niets bevatte, was het mij daarom dierbaar. De woorden hadden nauwelijks beteekenis voor het verstand, slechts maat en klank hadden een bekoring voor mij. Het was of iemand dien ik beminde door mijn mond sprak en vaarwel riep aan wat niet had kunnen zijn, met mijn stem bad en dankte voor een zegen. Zonder een fijn gehoor en zonder een open hart had ik het zeker niet kunnen onderscheiden, want geluid, rhythme en stem waren wel de mijne,

[pagina 52]
[p. 52]

maar samengevloeid met een ander geluid, een ander rhythme, een andere stem, en het beste, het liefste, het edelste daarin, door de woorden aangeduid, was niet van mij. Die stem, herkend ook in gedichten die ik weder las, was mij zoo vertrouwd dat het mij niet verwonderde haar te hooren in poëzie eeuwen her geschreven. Soms klonk zij harder, soms lieflijker. Het kwam voor bij het lezen van een gedicht dat ik wist, dat ik het geschreven zou hebben als ik daar of daar gezeten had met die of die pen in mijn hand, en enkele dichters kwamen met die stem zoo nabij dat vrienden naast mij zaten.

Voor poëzie echter had ik weinig tijd, want het werk beval en ik gehoorzaamde met ijver. En intusschen verwachtte ik. Eens, temidden der inspanningen, had ik een boek hooren fluisteren voor mij alleen dat mij het allerliefste zou gebeuren.

Jaren gingen, tot ik in een zomer met liefde werd gezegend. Eerst in de nieuwe wereld waarin ik toen gevoerd werd vielen de nevelen weg tusschen mij die hem riep en hem die mij zocht. Ik woonde aan de zee tegenover een stoere rots recht voor mij aan de kust. In het westen lag een eiland.

[pagina 53]
[p. 53]

Wanneer de hemel rood werd hoorde ik hem over de stille zee achter dat eiland. Hij zong zooals een verlatene of een schipbreukeling die gelooft dat geen sterfelijk oor hem kan hooren en dat hij nooit meer hoeft te zwijgen. Hij wist dat er een was die luisterde. Ik hoorde hem schoone namen roepen en bij iederen naam zag ik wien hij riep. Het waren menschen die in hun aangezicht ook iets van den hemel, van de zee en van de aarde hadden, wezens die nog niet bestonden.

Ofschoon het spel der letteren mij niet boeide zette ik mij op een avond toen ik had geluisterd voor een blad papier. Ik wist ook niet wat ik schrijven zou, want behalve van mijn zegen, waarover ik niet hoefde te spreken, had ik niets te zeggen. Ik ging zitten en koos een pen omdat ik gehoorzaamde.

Toen herkende ik die stem, nu dicht bij mij, dezelfde die ik al in mijn kindertijd had gehoord, en ik zag de oogen van hem dien ik vaak ontmoet had recht voor mij. Zijn stem en zijn oogen waren zijn geheele aanwezigheid. Ieder der woorden die ik schreef had zijn geluid, zijn blik, de kreet van een vogel, het breken van een golf, de roep van een eenzame, de toon van een harp. Het was de stem

[pagina 54]
[p. 54]

van een zeevaarder die op den zang van de fee Morgane antwoord geeft, ja, dit vooral, de diepe, klare, teedere stem van een zeeman die met vaste oogen naar den dageraad tuurt. Toen ik de woorden herlas bemerkte ik dat zij geen zin hadden en ik verscheurde het papier. Hij die ze gesproken had bleef.

Bij al wat ik deed luisterde ik naar hem, in ieder woord dat ik schreef sprak hij. Toen ik dit besefte verscheurde ik niet.

Anderen kennen hem ook, want ik hoor hem dikwijls in een boek of een brief. Bij dezen spreekt hij duidelijk of hard, bij genen zacht of ver, maar niemand zegt iets dat ik kan verstaan of het is met zijn rhythme en zijn stem.

 

EINDE


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken