Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Limburgse sermoenen (ca. 1300). De oudste preken in het Nederlands (2005)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Limburgse sermoenen (ca. 1300). De oudste preken in het Nederlands
Afbeelding van De Limburgse sermoenen (ca. 1300). De oudste preken in het NederlandsToon afbeelding van titelpagina van De Limburgse sermoenen (ca. 1300). De oudste preken in het Nederlands

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.42 MB)

Scans (37.78 MB)

ebook (5.26 MB)

XML (1.29 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Limburgse sermoenen (ca. 1300). De oudste preken in het Nederlands

(2005)–W.F. Scheepsma–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 7]
[p. 7]

Proloog

Wie zich professioneel met middeleeuwse preken bezighoudt, heeft in deze tijd van secularisatie wel wat uit te leggen. Het genre roept nu vooral associaties met saaiheid en moralisme op. Vanuit ons moderne standpunt is nauwelijks te begrijpen dat predikers in de Middeleeuwen bijzonder populair konden zijn. De legendarische franciscaan Berthold van Regensburg (ca. 1210-1272) zou volgens de - ongetwijfeld overdreven - overlevering soms honderdduizenden toehoorders hebben gehad. Hij preekte gewoonlijk buiten en stelde zijn katheder dan zo op dat de wind zijn stemgeluid over de scharen kon meevoeren. Trouwens, nog in de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw wisten predikanten als de roemruchte ds. Zelle - nogal vilein geportretteerd in Maarten 't Harts verhaal De neef van Mata Hari - volle kerken te trekken met preken over opzienbarende thema's als ‘Slappe Tinus in de pattattent’ of ‘Op de rand van het ledikant’. In het tijdperk waarin de televisie nog aan haar opmars moest beginnen en niemand nog van internet kon dromen, was een goede redenaar een grote attractie, of hij nu stichtelijke bedoelingen had of niet.

In de nog bijna volledig orale cultuur van de Middeleeuwen nam de preek een centrale plaats in het, maatschappelijk leven in. De theologische basis van deze traditie ligt natuurlijk in de opdracht van Christus aan zijn apostelen om Zijn woord over de hele wereld te verkondigen. Iedere priester die de kansel beklom, trad daarmee in de voetsporen van de eerste volgelingen van Jezus. Maar veel meer dan een apostel die het geloof verbreidde, was de middeleeuwse prediker een exegeet, die aan de mensen uitlegde wat de leer van Christus inhield en welke consequenties dat moest hebben voor hun gedrag. Veruit de meeste middeleeuwers waren voor het onderricht in hun eigen christelijk geloof vrijwel volledig op de mondelinge toespraken van predikers aangewezen, aangezien nog maar weinigen konden lezen en schrijven. Maar ook in geletterde kringen was de preek een veelbeoefend genre. In sommige kloosters werd meerdere keren per dag gepreekt en aan de jonge Europese universiteiten ontwikkelde de preek zich tot een belangrijk medium voor theologische gedachtewisselingen. Hoe hoog het ambt van prediker in aanzien stond, mag blijken uit de opmerkelijke keuze van Johannes Geiler van Kaysersberg, die in 1478 een positie als professor aan de universiteit van Freiburg verruilde voor de functie van stadsprediker van Straatsburg.

[pagina 8]
[p. 8]

Over al die preken die gedurende de Middeleeuwen in parochiekerken, stadspleinen, kapittelzalen en colleges gehouden zijn, valt uiteindelijk niet veel te zeggen. We spreken hier immers over een genre dat uit de aard der zaak vluchtig is. Toch is er nog heel wat materiaal voor de literatuurhistoricus overgebleven. Er bestaat een enorme, zeer pluriforme en nog nauwelijks in haar volle omvang bestudeerde middeleeuwse literatuur die op een of andere wijze met de preekpraktijk in verband staat. Het gaat om zeer uiteenlopende teksten, zoals artes praedicandi, waarin de retorica van de preek wordt belicht; boeken met modelpreken voor (wereld)priesters; homilieëncollecties van kerkvaders als Augustinus en Gregorius; schematische opzetjes van nog te houden preken; schriftelijke notities naar aanleiding van gepreekte preken, hetzij door de prediker zelf hetzij door geïnteresseerde toehoorders, enzovoort. Er bestaan bovendien heel wat teksten die als preken zijn vormgegeven, zonder dat ze ooit waren bedoeld als echte kanselredes.

Uit de omringende taalgebieden - Duits, Frans en Engels - zijn overblijfselen bewaard gebleven van zelfstandige volkstalige preektradities die tot voor het jaar 1000 teruggaan. Preken worden daar soms tot de paradepaardjes van de inheemse vernaculaire literaturen gerekend. In het Duitse taalgebied bijvoorbeeld gelden de mystieke preken van Meister Eckhart, die ontstonden aan het begin van de veertiende eeuw, als absolute hoogtepunten van Middelhoogduitse literatuur. Binnen de Middelnederlandse letterkunde legt de preek als literair genre veel minder gewicht in de schaal, zowel in omvang als in kwaliteit. Terwijl Meister Eckhart en andere dominicanen zich bij voorkeur in preken uitdrukten, werkte hun tijdgenoot Jan van Ruusbroec, eerst in Brussel en later in Groenendaal, aan een fraai oeuvre dat voornamelijk bestaat uit traktaten. Preken zijn van hem niet bekend en er zijn ook nauwelijks tijdgenoten uit de Nederlanden aanwijsbaar die preken hebben nagelaten. Pas in de vijftiende eeuw ontstond er zoiets als een eigen ‘Nederlandse’ preektraditie. Uit dit tijdvak stamt dan ook onze legendarische prediker: de franciscaan Jan Brugman (ca. 1400-1473), wiens retorische vaardigheden spreekwoordelijk zijn geworden.

Het is nog niet zo lang bekend dat de Middelnederlandse literatuur desondanks een belangrijk corpus van vroege volkstalige preken heeft voortgebracht, in de vorm van de Limburgse sermoenen. In 1987 publiceerde de Leidse codicoloog J.P. Gumbert een artikel waarin hij op grond van paleografische argumenten aantoonde dat het Haagse handschrift Koninklijke Bibliotheek, 70 e 5 moet worden gedateerd op het einde van de dertiende eeuw. Dit handschrift stond weliswaar al bekend als de oudste overleveringsgetuige van de Limburgse sermoenen, maar werd tot dan toe meestal in de late veertiende eeuw gedateerd. Door de herdatering van het Haagse handschrift wordt de vroege Middelneder-

[pagina 9]
[p. 9]

landse letterkunde uitgebreid met een omvangrijk prekencorpus, uit een tijdvak waarin proza in die taal nog uitermate schaars is. De datering van de Limburgse sermoenen-traditie in de dertiende eeuw vormt de directe aanleiding voor deze studie.

Dat de 48 Limburgse sermoenen voor tweederde bestaan uit vertalingen van de Middelhoogduitse Sankt Georgener Predigten was al in de negentiende eeuw vastgesteld. Maar het Middelnederlandse handschrift uit Den Haag behoort nu wel tot de alleroudste getuigen uit deze overleveringstraditie en verdient alleen al daarom bijzondere aandacht. Van de meeste andere Limburgse sermoenen mag nu worden aangenomen dat ze tot het oudste geestelijk proza van ons taalgebied horen. Onder deze toegevoegde teksten bevindt zich ook werk dat met Beatrijs van Nazareth en Hadewijch wordt verbonden, die gelden als de grootmeesteressen van de Brabantse mystiek van de dertiende eeuw. De overlevering van de werken van de beide mysticae komt echter pas in de veertiende eeuw op gang. Het Haagse handschrift voert die overlevering nu tot in de dertiende eeuw terug, hetgeen vraagt om een revisie van ons beeld van de vroege Middelnederlandse mystiek.

De herdatering van het oudste handschrift van de Limburgse sermoenen is niet de enige reden om het in deze studie centraal te stellen. Het gaat hier om een prachtige, vakkundig gemaakte codex, geschreven door ‘een van de mooiste, meest expressieve handen die ik ken’ (Gumbert). De oude Haagse codex roept allerhande vragen op. Wie waren de opdrachtgevers voor dit exclusieve boekwerk en wat waren de omstandigheden die hen, als eersten in het Nederlandse taalgebied, tot het verstrekken van deze unieke opdracht brachten? Niet minder interessant is de vraag naar degene die dit omvangrijke corpus van Middelnederlands geestelijk proza bijeenbracht, bewerkte en vertaalde. Wat waren zijn drijfveren? Hoe ging hij te werk bij het vertalen en het verzamelen van zijn materiaal? En wie waren de eerste lezers van de Limburgse sermoenen? Rechtstreekse antwoorden op dit soort vragen verschaft het Haagse handschrift niet of nauwelijks. De historische omstandigheden waaronder de oudste Middelnederlandse prekenverzameling totstandkwam, blijven daardoor troebel. Ik zal daarom heel wat zijpaden naar andere teksten en literaturen bewandelen, om door vergelijking meer reliëf aan de Limburgse sermoenen en het Haagse handschrift te geven. Door daaraan inhoudelijke en contextuele gegevens van uiteenlopende aard toe te voegen, kan een beeld worden opgebouwd van de omstandigheden waarin de Limburgse sermoenen werden geschreven en voor het eerst gelezen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken