Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Americana (1942)

Informatie terzijde

Titelpagina van Americana
Afbeelding van AmericanaToon afbeelding van titelpagina van Americana

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.46 MB)

XML (0.16 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Americana

(1942)–K. Schilder–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

V. De pluriformiteit der kerk.

Het probleem van de kerk is een geloofsprobleem. Over de kerk kunnen we geen ander woord zeggen dan door het geloof. Het geloofbelijden aangaande de kerk vinden we reeds in de 12 artikelen. Geen enkele van die geloofsstukken in die 12 artikelen begrepen, durven we te bespreken zonder openbaring. Waarom zouden we dan met de kerk anders handelen? Spraken we over de drieëenheid, dan zeiden alle Gereformeerden: eerst geloven krachtens Gods Zelfopenbaring, daarna de vruchten door het geloof zien. Evenzo was het met Christus. Niemand gelooft het laatste oordeel, tenzij dan op grond van openbaring. Met name tegen de Ethischen hebben we steeds gezegd: denk eraan, zij schuiven de ervaring naar voren als kenbren. Maar feit is, dat men van Gereformeerde zijde steeds weer gezegd heeft tegen de Ethischen: de Schrift is de kenbron. Wanneer we daar allen mee instemmen, waarom zijn velen onder ons dan geneigd te zeggen inzake de kerk: de ervaring spreekt mee in het bepalen van het kerkbegrip? Het feit ligt er toch maar, dat de meeste mensen de kerk bespreken onder band aan het ervaringsleven. Bavinck en Kuyper zeiden: toen de belijdenis geschreven werd, geloofde men aan de eenheid der kerk. Desondanks heeft Kuyper een kerkbegrip voorgedragen, dat aan de belijdenis een interpredatie geeft, die van deze mening afwijkt. De pluriformiteit is aan het bewustzijn der kerk opgedrongen. De reformatie zou dan eenheid moeten maken om het instituut en zou verplichten de kerk te erkennen als pluraal.

Daarnaast zie je ook de gedachte opwerpen, die in dezelfde richting gaat, als het op de vraag aankomt, wat we met de kerk moeten aanvangen. Dat geldt ook voor de kerkelijke ethiek. B.v. wat je in de kerk verplicht bent en wat je roeping is tegenover andere instituten. Moeten wij jagen naar de eenheid van de kerk ofzijn verplicht te jagen naar een uitwendige eenheid in dien zin, dat allen die wij voor gelovigen houden, ook in één instituut opgenomen zijn? Ook in deze zegt men vaak, dat deze houding bepaald moet worden door het mogelijke. Wat onmogelijk is, behoeft geen wet te worden, als je er maar de scherpe tandjes afneemt.

[pagina 33]
[p. 33]

Opnieuw is de vraag, of men jagen mag naar kerkelijke eenheid, beantwoord naar aanleiding van wat men ziet in de ervaring.

De Farizeën hebben Gods gebod door menseninzetting zwak gemaakt. Ze zeiden: we moeten de mensen niet voorschrijven, wat ze toch niet kunnen doen. Daarom werd een Sabbathswet gemaakt om eigen zin door te drijven en toch aan Gods gebod te voldoen. Hillel maakte het wat makkelijker en Sjammai wat moeilijk. Christus zegt: noch het een, noch het ander. Hij vraagt niet wat mogelijk is; de wet is gegeven van den beginne, omdat God Zijn wil aan mensen oplegt. Zo mogen wij ook niet zeggen: het is onmogelijk Hervormden en Gereformeerden bij elkaar te krijgen. Ik kan dat pas voelen als ik de wet Gods erken, de eenheid der kerk wil. Die erkenning moet zijn de kenbron der kerkelijke ellende. Daaruit moeten we verlossing vragen door Christus Jezus en zo moeten we de wet niet langer alleen kenbron der ellende laten. Als ze gemoedelijk worden, zeggen ze: moet de Antichrist ons soms bij elkaar ranselen; nu is dat oratorie, tenzij men zelf gelooft dat de Antichrist ons inderdaad bijeen-ranselen zal. K.S. gelooft dat.

Nu is inzake de kerk een massa naar voren gebracht, waarbij de eis naar kerkelijke eenheid op de achtergrond gedrongen werd. Er is gewerkt met nader te beproeven distincties als zichtbaar en onzichtbaar. Deze onderscheiding heeft haar recht inzoverre er in de kerk iets zichtbaars en iets onzichtbaars is, maar menigeen gaat de onzichtbare kerk stellen tegenover de zichtbare. De onzichtbare wordt dan steeds kleiner en bevat de echte verkorenen of volgens een ander de gelovigen. De zichtbare sluit daar dan de verworpenen bij in. Anderen maken het zo, dat de onzichtbare de geestelijke, de zichtbare de vleselijke zijde der kerk omvat, een contrastering, waarbij de een fijn, de ander grof is. Dit is een scholastiek onderscheiden op verkeerde manier. Het geloof is in de kerk niet aan iemands neus te zien. Het kan soms zichtbaar zijn: een vreugdevol gelaat en ook in belijdenis en wandel wordt het geloof zichtbaar. Maar het zichtbare en onzichtbare in de kerk geeft geen recht van twee kerken te spreken. Er is geen enkele vereniging in de wereld, waar die term niet voor geldt. Je mag ze niet van elkaar scheiden. Neem een muziekvereniging. De muziek in aanleg is onzichtbaar. Je hebt zeer nuchter uitziende mensen, die zeer muzikaal zijn. Nu kun je niet zeggen: een vereniging met muzikale aanleg is de onzichtbare vereniging, de muziekvereniging met bv. pianospel, is de zichtbare. Want het wezen der vereniging moet de mensen zo samenbinden, dat er afvalt, wat er bij aanhangt. Anders bederft ze haar adeldom. Neem de onderscheiding van instituut en organisme. Wij zullen hier weglaten de zware bedenkingen tegen het woord organisme. Zie het referaat van Prof. RIDDERBOS over het begrip ‘organisch’. Afgedacht van die kwestie ontsnappen de termen ‘organisme’ en ‘instituut’ aan bepaalde moeilijkheden. Enerzijds zouden door het leven der gelovigen uit God de gelovigen organisch naar elkaar toe trekken. Daarnaast staat dan de kerk als instituut: de gelovigen gaan ambten instellen, nemen een vaste organisatie aan en worden een instituut. De kerk als organisme is dus het sooma tou Christou, onzichtbaar, gelegen in alle instituten, en daartegenover staat als het minder waardevolle ding het instituut, wat dan het in bepaalde vormen geredigeerde organisme is. Zo kan ik zeggen dat de kerk als organisme bij Gereformeerden, Hervormden èn Christelijke Gereformeerden is en als instituut is het dan de Gereformeerde kerk. Met ‘kerk’ wordt dan de eerste keer bedoeld de uitverkorenen, die God in Kampen heeft, en de tweede maal het Lutherse of het Gereformeerde instituut. Bedoeld is dus in de eerste zin van het woord de som der uitverkorenen, en in de tweede een groepje van die uitverkorenen met een massa niet-verkorenen. Tegen deze onderscheiding bestaat groot bezwaar, alsof n.l. het institueren niet zou behoren bij het organisch trekken van het geloof. Het woord organisch even overgenomen, wie geeft mij dan het recht het institueren niet te betrekken op het organisch trekken van het goloof? Bij het ambt der gelovigen hoort het samenkomen der gelovigen. Het ambt der gelovigen dringt aan op institueren in bizondere zin. Het hoort bij de roeping der gelovigen.

Neem de huwelijkskwestie: men zou dan kunnen zeggen: als twee jongelui van elkaar houden, is dat organisch. Gaan ze naar den burgemeester,

[pagina 34]
[p. 34]

dan is dat institutair. Mag je nu zeggen: het samenleven door liefde gedrongen, is huwelijk-als-organisme, en het naar-het-stadhuis-gaan is huwelijk-als-instituut, dan erken je de vrije liefde als huwelijk-als-organisme. Het huwelijk als zodanig is dan losgemaakt van de acte van den burgemeester. Toch zegt iedereen: bij het trouwen behoort het zich-verantwoorden-tegenover-de-mensen vanwege de rechtsverbanden. Nu ontkent geen mens, dat in de kerk organische trekkingen zijn. Wij erkennen wel, dat bij het organisme het ambtelijke behoort. Is ook de laatste tijd niet door sommige Gereformeerden de nadruk erop gelegd, dat het bizondere ambt opkomt uit het ambt der gelovigen?

 

Thans komen we tot de eigenlijke kwestie der pluriformiteit. Van pluriformiteit kan men spreken in tweeërlei zin. Er is een mening, die door velen wordt gedeeld, waarbij deze naam wordt gebruikt voor de pluraliteit, welke we aantreffen in een aantal instituten, die zich als kerk aandienen. Men vindt dit wel een ernstig kwaad, maar men troost zich met te zeggen, dat geen enkele kerk volmaakt is, noch in leeruiteenzetting, noch in kerkregering. Vergelijk hiervoor bv. Kuypers beeld van een diamant met zijn vele facetten.

Daarnaast bv. Greydanus in het ‘Friesch Kerkblad’, die van oordeel is, dat pluriformiteit er alleen is binnen de ware kerk. Wie Greydanus niet een quantité négligable acht, kan dus niet spreken over een gangbare mening.

Als de belijdenis spreekt van ware en valse kerk moet ieder, die haar ondertekend heeft en geen gravamina indient, zich houden aan de materiële inhoud en de probleemstelling, die zich biedt. Welnu, de eerste mening loopt groot gevaar zich van de belijdenis te verwijderen, de tweede houdt zich, ook in het stellen der problemen, aan de confessie Bovendien wordt dan het misbruik van het woord pluriformiteit vermeden. Dit woord toch kan spreken van een wezen, dat in verschillende vormen verschijnt. Dit nu is een vaak bedenkelijk, dikwijls zelfs onjuist schema. We zullen het echter voorlopig nog wel moeten gebruiken, want als de theologie moet wachten op een terminologie, die geapprobeerd is door een Gereformeerde wijsbegeerte, dan ziet het er moeilijk uit.

Maar wel rijst bij dit gebruik de vraag: Welke forma bedoelt men? Het kunnen zijn de formae der kerkregering. Dan is pluriformiteit der kerk niets anders dan dat er kerken zijn met verschillende vormen van kerkregering. Maar dan komen er moeilijkheden. Men kan b.v. vragen: Wat is de singularis naast de pluraliteit der formae? Dat kan niet zijn één vorm (desnoods één, die nog moet komen, Barth), welke in verschillende vormen uiteenvalt. Wie het zó zegt, spreekt over pluraliteit van formae, wat iets anders is dan dat een bepaald genus in verschillende vormen naar voren komt, waarin de eenheidsgedachte gegeven is. Ook kan gevraagd worden: Wat is dan die kerk? Er is dan weer een abstract wezen gedacht achter de instituten. Wat is het wezen van de kerk in singularis? Verdragen die vormen elkaar als vallende onder één genus?

Anderen letten bij het aangeven der vormen ook op het probleem van de waarheid en de waarheidsverkondiging. Zij willen het aldus construeren: Er is een sooma tou Christou; dat is iets onzichtbaars, dat zich openbaart in verschillende werelddelen. Het openbaart zich in verschillende vormen en zo krijgt men dan de Roomse, de Lutherse, de Gereformeerde vormen van dogma en kerkregering, waarin het éne lichaam van Christus openbaar wordt. Maar de vraag is: Hoe kunnen die vormen teruggaan op één wezen? Ze spreken elkaar tegen, ook op de punten waar het juist om gaat. Bij de opvattingen van Greydanus kunnen er alleen verschillen zijn, die voorafgaan aan dogmatische en kerkrechtelijke controversen. Dat is pluriformiteit. Maar ‘ja’ en ‘neen’ blijven voor God altijd contrasten. Die kunnen niet onder één wezen gebracht worden.

Gaat men nu zeggen; de ene kerk heeft dit stukje van de waarheid en de andere dát, dan dreigt het gevaar van de relativering der waarheid. Hier wordt het formele verschil van daarnet materiëel. Pluriformiteit der waarheidsinzichten is iets anders dan pluriformiteit der kerk. Bevat deze bewering waarheid, dan geldt ze niet alleen voor de kerk, maar evenzeer voor alle faculteiten b.v. Dan heeft Leiden gelijk en Groningen en Kampen, etc.

[pagina 35]
[p. 35]

Komende tot eigen mening, beginnen we te vragen: Wat is de kerk? Daarop antwoorden we: De kerk is de nieuwe mensheid, die aan God weer teruggeeft de oude mensheid. Ook zonder de val zou er verschil gekomen zijn. Ook in het paradijs zou een overheid (zonder zwaard) geweest zijn. Maar toch bleef dad bij alle verschil de éne mensheid. Daarin werd gezien de polupoikilasophia tou theou. De zonde maakte echter de verschillen tot disharmonieën, de onderscheidingen tot scheidingen, waardoor ontstaan rassenstrijd, klassenstrijd, etc. De kerk is nu kerk van Christus, waarin weer de onderscheidingen verhinderd zijn scheidingen te worden. Wanneer de kerk haar roeping verstaat, zal ze protesteren tegen elke verzoening van ‘ja’ en ‘neen’ en zal ze alle distinctie, die in de schepping is gegeven, weer bijeenbrengen in één huis.

De pluriformiteit is een prachtig ding, is Gods werk. Mag ik met die naam de zondige verscheurdheid aanduiden?

 

Wij hebben te maken met de dubbele faktor van: er staat geschreven, en: er is geschied. De geschiedenis is niet normatief, die ons bij wijze van wet regelen mag en moet. De historie normeert ons wel praktisch en beheert ons, de staatsvorm waarin ik opgroei, heeft een mij normerende kracht. Ik mag me niet losmaken van het historisch gewordene, anders pleeg ik revolutie en geen formatie. Ook zelfs de meest krasse revolutionair sluit zich nog bij het voorhandene aan. Normatief is alleen Gods geopenbaarde wil. Elk ogenblik van de geschiedenis is verleden, heden en toekomst. Aan de ene kant een neerslag van de tot nu toe verborgen wil Gods, maar ook oproep om in te grijpen met Gods geopenbaarde wil. Gods verborgen wil wordt hoe langer hoe meer openbaar. Wel moet men met deze onderscheiding voorzichtig zijn. Elk ogenblik wordt de wil Gods openbaar in de feiten. Ik moet in de historie meewerken en alle dingen wringen overeenkomstig wat ik zie als Gods wil. Ik moet reformerend inwerken op wat gebeurd is. Elke seconde van de tijd plaatst me voor complicaties, waarin goed en kwaad gemengd zijn. Ik kan, ofschoon de historie me normeert, niet aan haar de kracht toekennen van de weg Gods. Ik moet elke nieuwe situatie van de tijd bewerken met inachtheming van Gods geopenbaarde wil.

Wij aanvaarden de werkelijkheid van pluraliteit der kerk. We vinden veel kromme en goede dingen in de kerk. Wat goed blijkt achteraf, mozen we versterken en normeert ons met graagte. In de kerkelijke samenleving is ook veel gebrek. De kerkelijke eenheid is nog zeer gebrekkig. We zien ten eerste: een ingaan in het historisch gewordene tegen de goede pluriformiteit, verkeerde kerkvorming, verwaarlozing van de kerkelijke tucht en valse instituten. Dat geeft samenbindingen, die niet zijn naar Gods Woord. Ook is overal een nog niet volkomen zijn geworden van de goede pluriformiteit. Er is niet anders mogelijk. We moeten de kerkelijke eenheid niet zien als grootheid, die vandaag aanwezig is. Die is er niet en kan er ook nog niet zijn. We moeten zien, hoe de kerk geografisch gebonden is, dat God in de oude tijd rassen en volken veel meer gescheiden liet leven, en hoe God nu de kerk plaatselijk gaat vergaderen. God laat de vergadering van de kerk lopen langs de gewone wegen van cultuur en geschiedenis. Geen kerkenbond vóór een volkenbond. De kerk moet jagen naar een toekomst, dat de kerken elkaar oecumenisch vinden, niet van bovenaf opgelegd met verwaarlozing van de kerkelijke instituten.

De valse pluriformiteitstheorie erkent de valse pluriformiteit en stompt de prikkels af om als trouwe kerken samen te komen. Als ik het ja en neen, dat de kerken zeggen, relativeer door een valse pluriformiteitsgedachte, dan is de prikkel weg om de kerken op zuivere basis bij elkaar te brengen in zuiver kerkverband. Als de Gereformeerde kerken het zover brengen, dat het niet meer haar schuld is, dat er buiten haar gelovingen zijn, dan gaan ze zich openbaren als de kerk van Christus voor de hele wereld. Dan moet van die kerk getuigd worden, dat het niet haar schuld is, als mensen buiten haar verloren gaan. God laat de kerk groeien van onder op. Plaatselijk, klassikaal, synodaal: geen nieuw kerkrecht. De kerken zijn gediscloceerd en beginnen altijd plaatselijk. Voorzover wij de kerken zich plaatselijk en regionaal zien samenvoegen, zien wij God daardoor pas langzamerhand de goede

[pagina 36]
[p. 36]

pluriformiteit mogelijk maken. Ik mag de Lutheranen niet schuldig stellen vanwege Luthers zonden. Je mag de kinderen niet doen boeten voor de zonden der vaderen. K.S. zegt niet: daar is het niet in orde, dus weg ermee, maar daarentegen wel: laat de eis van Gods Woord niet vallen terwille van de praktijk. Geen pluriformiteit om van het gezanik af te zijn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken