Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bovenschriftuurlijke binding - een nieuw gevaar (1951)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bovenschriftuurlijke  binding - een nieuw gevaar
Afbeelding van Bovenschriftuurlijke  binding - een nieuw gevaarToon afbeelding van titelpagina van Bovenschriftuurlijke binding - een nieuw gevaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.81 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/pamflet-brochure
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bovenschriftuurlijke binding - een nieuw gevaar

(1951)–K. Schilder–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 42]
[p. 42]

§ 26. ‘Gezindheid’.

En nu kom ik op dat supralapsarisme terug. Mag ik de ambtelijke bediening van Gods genadewoord niet een aan de kerk bewezen genáde meer noemen? Ik vraag: aan de kérk? Is dát bedoeld?

Zoo ja, dán doe ik niet meer mee, op dit punt. Ik hoop daar niet aan te tornen, dat Gods evangeliever-kondiging (door een hoorbare én door een ‘zichtbare’ preek) een genadewerk is, waardoor Hij de kerk bouwt, al de eeuwen door haar vergaderende en versterkende. Ik noem dat genade. En toereiking van een genademiddel.

Dit verhindert mij natuurlijk niet, ‘neen’ te zeggen tegen Kalamazoo (die amerikaansche synode, met die ondoordachte, en b.v. den theoloog à Mastricht wat hij nimmer schreef toch maar in den mond leggende gemeene-gratie-conclusies). Deze toch beweerden, dat God jegens alle menschen een genadige GEZINDHEID had. Jegens hen allen individueel. Dat geloof ik niet. Ik ben noch supralapsariër, noch infralapsariër. Ik geloof, dat de almachtige, alwijze, zichzelf altijd bekende en doorschouwende, en ‘in handen hebbende’ God, die God, die zichzelf àl maar door met al het zijne (dus ook met denken, willen, besluiten, destineeren, praedestineeren) in gelijke intensiteit en volkomenheid in-bezit-heeft, Heer-van-zichzelf zijnde, iederen mensch, den uitverkorene en den niet-uitverkorene steeds aanziet met dezelfde, onveranderlijke primordiale en bij Hem dus ook ultimatieve gezindheid. Dat wil zeggen: Hij is jegens den één gezind als jegens den verworpene, dien Hij háát, niet qua kreatuur, doch qua bondsbreker, overtreder, tegenover den ander is Hij gezind als tegenover den verkorene, dien Hij liefheeft, als zijn gunsteling.

Maar ik geloof ook, dat Hij den verworpene, dien Hij in het verbond geboren liet worden, juist als te zwaarder schuld aanrekent, dat deze zijn genadewoord, dat hij aangehoord heeft, en waarin God zijn genadedienst verrichtte ter opbouwing van de kerk, en ter redding van hetgeen verloren was, verworpen heeft.

Zoodat ik wèl zeg, dat in den bondskring de verkondiging van Gods groote goedheid, en de bediening van zijn evangeliewoord, een genademiddel is, en ook een genadegeschenk, dat Hem (het is toch zeker Zijn wèrk?) verheerlijkt. En waarin Hij behagen heeft. Want ik weiger, met de krasse supralapsariërs te beweren, dat God voor zijn eigen werken, die aan de

[pagina 43]
[p. 43]

LAATSTE voorafgaan (dat zijn dus alle historische werken min de beide laatste van hemelontsluiting en heltoesluiting) slechts secundaire aandacht heeft, aandacht-van-den-tweeden-rang, attentie-van-den-tweeden-graad. Ik ken geen graadsverschillen in Gods attentie voor zichzelf en voor zijn werken; noch ken ik eerste-en-tweede-rangs-waardeering in God voor zijn eigen werken en in zijn architectonische bewondering ervan.

Maar ik zeg meteen: juist daarom, juist ómdat Gods zelfverheerlijking en zelfbewondering er is, en dan ten vòlle er is voor al zijn werk, ook voor dat van genadeverkondiging, juist dáárom is Gods toorn tegen den verworpene, dien Hij onder de klemmen des verbonds gelegd heeft, hetgeen ook naar vrije ‘verkiezing’ gebeurt (Dordtsche Leerregels, II, 5), des te meer brandend.

Zou ik b.v. niet meer mogen zeggen, dat Gods werk aan ‘het overblijfsel der verkiezing’, waarvan Jesaja's profetie zoo vol is, genadewerk is? Ik geloof het wel. Toch geloof ik niet, dat dit overblijfsel, gelijk het door Jesaja wordt opgevat, een optelsom van ten eeuwigen leven uitverkorenen is. Daar waren er weer bij, die op de zoo groote genade tenslotte toch weer geen acht gaven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken