Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Christus en cultuur (1948)

Informatie terzijde

Titelpagina van Christus en cultuur
Afbeelding van Christus en cultuurToon afbeelding van titelpagina van Christus en cultuur

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.60 MB)

XML (0.26 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Christus en cultuur

(1948)–K. Schilder–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

§ 29.

Onze zevende conclusie, tevens onze laatste, is dan ook, dat uit de ambtsgedachte onze christelijke cultuur-filosofie consequenter zal moeten gaan redeneeren.

Als christelijk cultuur-theoreticus neme men niet langer zijn standpunt in de ‘gemeene gratie’ in den boven afgewezen zin; de origineele roeping, de scheppingstaak, het oer-ambt, dàt blijve uitgangspunt, opdat noch cultuuroptimisme, noch cultuurverachting ons bedwelme.

Laat men deze gedachte los, dan komen zelfs de besten tot vergissingen.

Zoo geeft b.v. Dr. A. Kuyper (De Gemeene Gratie in Wetenschap en Kunst 1904, bladz. 44) aan Von Hartmann toe, dat ‘de religie’ in haar hoogsten vorm zich van het kunstkleed ontdoet. Wij

[pagina 116]
[p. 116]

vreezen, dat hier over ‘de’ religie eerder pantheistisch dan theistisch geredeneerd is; gelijk wij van oordeel zijn, dat de religie geen ‘kleed’ ‘zich’ aantrekt, maar haar profeten tot liturgen maakt, en hen niet alleen, en hun allen het amb tskleed aantrekt, waaraan óók de man der kunst mag weven. Hij óók, hij niet alleen, evenmin als iemand anders 't weefgestoelte exclusief bedienen mag. ‘Religie’ heeft dus nooit een kunstkleed aangehad, maar wel vele kunstkleeden van de signatuur van het ambt voorzien en ze zoo als ambtskleed uitgedeeld. Mits die signatuur bevestigd bleefen door den drager geduld werd. Een ambtskleed mag nimmer àfgelegd worden; het moet veeleer vooral zijn distinctieven steeds laten vernieuwen. Daarom zeiden wij ook, dat de dienst van God in het calvinisme tot eigen stijl op alle terrein zou moeten komen, voorzoover niet de boven besproken ‘weerhouding’ en ‘onthouding’ hierin belemmerend optreedt.

Wij zoeken voor het hier gestelde probleem óók niet ons standpunt in het ‘ingeschapen godsdienstig besef’, dat dan expressie zou moeten zoeken, en beleving, in religieuze cultuur. Want de mensch, ook de vrome mensch, moet zich niet ‘uitleven’, maar zijn ambt vervullen.

Ambtsbesef zal steeds, om de normen weer te leeren, uitdrijven tot de Woordopenbaring. De ‘natuur’, aenigmatisch, doceert niets, tenzij belicht uit de Schrift. Het permanente ambtsbesef, ook in betrekking tot de cultuur-taak, doet den christen als profeet naar het Woord steeds grijpen; als priester leert het hem ambtelijk-getempereerde levensliefde en cultuurvreugde als ‘agape’ nimmer te verwarren met een bloot natuurlijke functie van zijn eros, alsof daarmee aan Gods roeping voldaan ware - Pallieter is heidensch! -; en als koning laat het hem nooit grijpen naar het-leven-om-het-leven, doch naar zijn Schepper, wiens knecht èn repraesentant hij is.

Zoo ligt van dit vraagstuk de kern in het tweede antwoord van Zondag 12 van den heidelbergschen catechismus. Calvijn wordt

[pagina 117]
[p. 117]

in zijn leerlingen Ursinus en Olevianus daar, bij de gratie Gods, tot cultuurprofeet. Hij heeft het ambtsbesef gepredikt en verdiept en ons weer leeren verstaan, hoezeer in de cultuur de strijd van zonde en genade, van ongehoorzaamheid en gehoorzaamheid, albeheerschend is. Wie Calvijns school doorloopen heeft, zal nooit tot uitingen komen, als van hen die met een overigens verstaanbare huivering de techniek b.v. zich gigantisch zien ontwikkelen, om dan met emphase uit te roepen: de mensch heeft in de techniek getriumfeerd, maar hij heeft zich doodgetriumfeerd: ‘er hat gesiegt aber er hat sich tot gesiegt’ (H. Lilje). Dit kàn niet juist zijn. Wie dood neervalt op eenig cultuurterrein, heeft dien dood nooit te wijten aan een cultuurverrichting, maar alleen aan de ongehoorzaamheid, aan de trouwbreuk op het ambtsterrein. ‘Alle gave Gods is goed, en er is niets verwerpelijk, met dankzegging genomen zijnde’. Calvijns autarkie-begrip is anti-gnostisch.

Jezus Christus en de cultuur, thans voor het laatst.

Nu mogen de harten opengaan, en de monden, en de handen zich zetten aan het werk, en de voeten zich reppen tot dienst. De mensch, die Jezus Christus volgt, is prachtig en gezond voorzoover hij dat doet; overigens belijdt hij juist op zijn verzamelen zijn feestdag (immers aan de avondmaalstafel), dat hij midden in den dood ligt. Homo est, humani nihil a se alienum putat. Ook is hij zeer concreet geworden in zijn doen en laten en zijn praten. Novalis, de dichter van de romantiek, heeft eens gezegd (vertaling Verwey):

 
Waar de donkers zich verdichtten
 
Springt nieuw leven, stroomt nieuw bloed;
 
Dat Hij eeuwgen vrede ons stichte
 
Duikt Hij in den levensvloed;
 
Staat met volle handen in ons midden
 
Liefdevol te luisteren naar elks bidden.
[pagina 118]
[p. 118]

Naar elks bidden, ja zeker.

Maar ook: naar elks handelen. Het doelbewuste. Het handelen der nuchteren, want ‘die dronken zijn, zijn des nachts dronken; doch laat ons kinderen des dags zijn’, aldus zegt een stem uit het koor der bijbelschrijvers. Novalis, principieel romanticus, en dus pantheist, en panchristist, ziet het leven zich weer oprichten, waar ‘de donkers’ zich verdichtten, dat is: waar de tegenstellingen niet meer onderkend zijn, de eenheid der tegendeelen ‘beleefd’ wordt, en dus het doelbewuste, en aan principieele antithese indachtige handelen ontbreekt. Doch onze Christus kent geen soldaten dan die des (onderscheidenden) dags zijn. Niet maar een (naar stemmingsgebeden) luisterenden Christus hebben wij, maar één, die toeziet, hoe wij de schop hanteeren, en den hamer, en het boek, en de naald, en het penseel, en wat meer instrument mag zijn, om uit de wereld - óók dus uit ons zelf - te halen, wat God er in gelegd heeft. ‘Eschatologisch preeken’, roept er meer dan één. Eschatologisch naaien, zagen, vliegen, telegrafeeren, dat roepe ook een ander. Eschatologische ‘theologie’, vordert men ergens. Eschatologische cultuur, - overal, - dat is beter gesproken.

Daarom, als Novalis zegt:

 
Laat ons in den Godstuin, zwaar van zegen,
 
Trouw de knoppen en de bloemen plegen,

dan antwoorden wij, dat déze wereld niet een ‘Godstuin’, d.w.z. een ‘Eden’ meer is. ‘Eden’ komt terug. Doch nú is de wereld werkplaats, strijdperk, bouwterrein. En de plaats der ontmoetingen met God is, ànders dan blijkbaar Novalis bedoeld heeft, niet: een afgeschoten plekje, waar een romantisch aangelegde ziel ‘religie’ pleegt, in een aparte provincie van de ziel. En ook niet een in schemer gelegd ‘universum’, dat tusschen God en natuur geen grenzen stelt. Want het forum van God, dat is vandaag zijn

[pagina 119]
[p. 119]

werkplaats, en die is zoo groot als de wereld, en dáárin is er dan ònze werkplaats, ònze fabriek, de rookende oven, de studeerkamer, het atelier; kortom, elk gebiedsdeel, elk onmathematisch vlak, waar ‘de mensch Gods, tot alle goed werk volmaakt toegerust’, ‘trouw’, waar ze er zijn, ‘de knoppen en de bloemen pleegt’, maar ook de baggerlaarzen aan heeft.

En - het onkruid wiedt, de woestijn ontgint. Een ‘onbegonnen werk’? Ja zeker. Hij kent geen andere dan zulke ‘onbegonnen werken’, die ‘dwaas - in Christus’. Die andere zijn onbezonnen, vindt hij. En hij heeft gelijk.

Een ‘onbegonnen werk’, dat is inderdaad onze cultuurtaak achter Jezus Christus. Gezegend mijn verstandige wijkouderling, die goed huisbezoek doet: een cultuur-kracht, al weet hij 't waarschijnlijk zelf niet. Laat ze maar om hem lachen: ze weten niet wat ze doen - die cultuurslampampers van den overkant.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken