Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dictaat 'Credo' (1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dictaat 'Credo'
Afbeelding van Dictaat 'Credo'Toon afbeelding van titelpagina van Dictaat 'Credo'

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.72 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dictaat 'Credo'

(1946)–K. Schilder–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Behandeling der 12 artikelen in verband met ‘Credo’ van Karl Barth


Vorige Volgende

Ten derden dage...opgestaan.

1

a) Barth onderscheidt tusschen een ‘eerste’ en een ‘tweede’ tijd van Christus; de eerste is die der vernedering, de andere die der verhooging. De wonderen heeft hij verklaard als anticipatie op de verhooging ( zie pag.15) .Maar Christus treedt historisch op (God anticipeert nooit) en doet in den tijd zijn ambswerk. het ontrowen van de skeuè van den sterke.

b) Barth stelt de opstanding ook onder de openbaring, en pareert daarmee het verwijt, dat hij te weinig zou spreken over de opstanding, want openbaring sluit volgens hem in; de vleeschwording. Zie prolegomena II van Barth, over das Wort Gottes allereerst als Entscheidung an pas darna als Geschichte; daar volgt Barth feitelijknde lijn van Tillich, om die zelfstandig uit te werken.

Hiervan is Barth uitgegaan om zijn stelling over den eersten en tweeden tijd te poneeren. God gaat eigenlijk in, tot ons zaakje, ons zoodje en dit komen Gods is door zijn Entscheidung-brengen historisch De opstandingsgebeurtenis is echter een wonder, en dit hoort volgens Barth niet in de dogmatiek besproken te worden.

c) Voor ons is de opstanding niet slechts een teeken maar ook een feit. De leer echter van het zweideutige in de geschiedenis maakt Christus als Middelaar onmogelijk! In elk geval maakt de Middelaar werken in onze geschiedenis, en zijn daden daarin d.h.w. ingekleed. Denk verder aan het forensisch optreden Gods : dit gebeurt in de voorzienigheid en kan dus nooit a-historisch zijn. We moeten Christus zien als den tweedan Adam. Wie de twee ‘tijden’ uit elkaar rukt, kan dit niet doen. Christus en Adam zijn beide menschen, zijn forensich en historisch. ingekleed.

[pagina 18]
[p. 18]

Het woord Adam kennen we niet transponeeren naar een wereld van niet Adamiten; en alleen zóó kunnen we de relatie zien tusschen eersten en tweeden Adam. Darmee hoeven we de eeuwigheidsgedachte nog niet uit te schakelen ook de eerste Adam zou bij gehoorzaamheid gekomen zijn tot een geheel anderen modus quo van hot leven. Christus moet daarom de scala enze vernedering tot het einde aandurven, want in deze wereld is slecht in te dragen de daad der schuld en de daad er verlossing. De betaling wordt genoemd apodosis, d.i. het betalen van schuld (suum cuique, de rechtsregel van den eersten rang). Bij de opstanding ontving Christus een heerlijk lichaam, zooals ook Adam er een zou gekregen hebben. Het lichaam is pneumtisch, d.i. staat geheel ten dienste van de pneuma. Dit geschiedt ook in den tijd: de apodosis kan slechts geschieden in hetzelfde raam als de dodis.

Wij moeten de opstanding daarom niet slechts zien als een factum louter als daad van God zonder meer, maar als opodosis, als loon op Christus' arbeid.

d. Wij zeggen dat de opstanding allereerst Christus betreft als mensch (Adam) en eerst daarna als deuteros Adam. Barth ziet echter de opstanding als een tegenstelling tot de incarnatie. De Zoon wordt hierin door den Vader geopenbaard, zegt hij. Maar voor ons wordt hier niet de zoon als Zoon van God openbaar, maar als triumfeerende Broedermensch. Barth's meening gaat uit van 1) een verkeerd incarnatie-begrip 2) een verkeerd triniteitsbegrip; 3) een woordenspel met ‘wonder’ en ‘geheimenis’. Hij noemt het ledige graf een wonder, en de overwinning Gods een geheimenis. Dat wonder is dus weer een Hinweis, en wordt door Barth buiten de Dogmatiek geplaatst. Maar voor ons is juist dit wonder de inhoud der dogmatiek, al is het niet zoo, dat de Godsman hier zegt: Boeren, burgers en buitenlui, komt op Gods tooneel en ziet achter het gordijn. Hier triumfeert de mensch Jezus Christus, Gods zoon.

e. Barth heeft neiging om te zeggen, dat er maar één mysterie bestaat: de keerzijde der vernedering is de opstanding. Intusschen is het woord verhoogen in de Schrift niet allereerst een tot hooge rang verheffen, maar een demonstratie, waarbij God iets publiek maakt, Gods zoon is zoo aan het kruis verhoogd - in zijn vernedering. God heeft hem vernederd, en hem daarom (dio) uitermate verhoogd. Hier wordt voor de wereld publiek gemaakt, dat Adam, de tweede Adam, levend is; en pas daarna komt het eeuwige leven der verhooging, een publieke demonstratie van het ingaan der kinderen van Adam in het eeuwige leven. Christus' verhooging is even historisch als het schreien van een klein kind ergens in de wieg op dit oogenblik, of de aanteekeningen die U op dit moment maakt, of de vacantie die wij nu ingaan.

2

Op dit punt gekomen, zien we eerst recht de groote kloof tusschen Barth en ons. In Christus ziet de Schrift niet alleen Gods, komende tot den mensch (zooals Barth doet), maar ook den mensch komende tot God! Hij is Gods Zoon, maar nog meer dan dat: ook de zoon des menschen, de tweede Adam (dit is geen spitsvondige onderscheiding). Hij moet Adams werk doen dat programma ligt in zijn naam. En wie Adam zegt, zegt mensch. Voorzoover hij mensch is, is hij niet Gods zoon. Zijn die nendewerkzaamheid in een bepaald historisch contiruum is niet maar iets bijkomtigs en van significatieve beteekenis (Barth!) maar de eigenlijken res en materie: als dit er niet was, kon Hij ons niet verlossen.

1) Bij Barth verdwijnt de eigenlijke verzoensgedachte. Christus vervulde zoowel het z.g. werkverbond als de verlossingswerkzaamheden voor wat de eerste Adam bedorven had. Barth noemt alle komen van God tot den mensch verzoening. Wij echter zien de verzoening volgend op een breuk,) die in de reeds bestaande schepping geslagen is. Gods verzoeningswerk is niet slechts het slaan van een brug tot den mensch maar het herstellen van de opgeblazen, vernielde brug, uit louter genade, geheel tegen datgene in wat ons van nature toekomt!

2. Barth ziet de ambtsgedachte evenmin; dat is te begrijpen, want het ambt behoort bij het schepsel: God heeft dat nooit. In verband

[pagina 19]
[p. 19]

daarmee is het begrip apodosis bij Barth zoek.

Didomi is geven, cadeau-doen; apodidomi brengt ons echter op het plan van Gods gerachtigheid. Onze theologen zien dit apodidomi dan ook als een zaak van ‘ieder het zijne geven’. Gerechtigheid is echter verbondszaak. Door Gods monopleurisch-gegeven beschikking is de eerste Adam in een verbondsverhouding tot God gezet-en pas daarom de tweede Adam. Bij Barth echter wordt Gods souvereiniteit over het (‘verbonds’-) paard getiteld. Hij maakt het los van de verbondsgedachte, en kan niet inzien, dat God door zijn souverein-gegeven verbondsbelofte verplicht is te geven. Voor iemand die 't verbond miskent, is dit woord apodosis, op God toegepast, raaskallende onzin. Maar God verplich zich tot apodosis, en alle Adam is daarna óók verplicht tot apodosis. Daarom kan het spreken over het dipleurisch verbond nooit verkeerd zijn, wanneer het monopleurisch verbond vooropgesteld is! Het spreken over 't verbond is dan de eenig-mogelijke prediking.

In het werkverbond nu, was Adam bestemd tot een steeds groeien en opwassen i den weg van (niet : door!) gehoorzaamheid. God belooft vrijwillig hem geschenken van zaligheid uit te keeren; deed Hij dit niet, dan zou Hij volgens het verbondsstatuut onrechtvaardig zijn. (Hierop ziet het mooie catechismuswoord: betaling). Daarom is nu ook, krachtens het verbond, Adams gehoorzaamheid een apodosis ann God.

Na den val moet nu Christus' werk niet slechts als van historische beteekenis gezien worden, maar ook als ambtsdienst. apodosis, ook in zijn wonderen-doen (en niet, zooals Barth zegt, als het opvoeren daarin van een spel Zijner toekomstige heerlijkheid!) als dienst van den knecht des Heeren. En ook in zijn schulddragen is die apodosis. Dat God nu dien Zoon opwekt en in den hemel opneemt, is alles loonuitkeering, apodosis van God. Het zou onrechtvaardig zijn geweest, wanneer God niet reeds op Goede Vrijdag Hem in het paradijs had opgenomen. Zie commentaar van Greijdanus op Op. 12:5.

Nu ligt het heele veld weer vlak, en berijpen we Paulus' woord in Fil. 2: omdat Christus vernederd is, daarom (dio) heeft God Hem uitermate verhoogd! (dit is een locus classicus).

3. Vandaar is nu te begrijpen, wat Barth zegt in zijn spreken over een verberging der openbaringsglorie en een uiteindelijke Gods-overwinning daarna, in de opstanding.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken