Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
'Ons aller moeder' anno domini 1935 (1935)

Informatie terzijde

Titelpagina van 'Ons aller moeder' anno domini 1935
Afbeelding van 'Ons aller moeder' anno domini 1935Toon afbeelding van titelpagina van 'Ons aller moeder' anno domini 1935

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.54 MB)

Scans (4.85 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

'Ons aller moeder' anno domini 1935

(1935)–K. Schilder–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 40]
[p. 40]

§ 8. ‘Moeder’-geschiedenis. Voorloopige bepaling van het begrip ‘moeder’.

Ook inzake dat motief van den scheidbrief moet men voorts ter dege blijven letten op het verschil tusschen Oud en Nieuw Testament, waarover we nog niet uitgesproken zijn.

Want wanneer, hetzij Jesaja, hetzij Jeremia, tot ‘Sion’ zeggen, dat het terugkomen mag, omdat de Heere het niet geheel heeft losgelaten, ook al zou Sion dat meenen, (Prof. Ridderbos), dan is in hun tijd dat volk Israël de ‘Una Sancta’ van toen. De ééne heilige kerk (‘una sancta’) was toen nog een volk, een natie. Want in dat ééne volk, met zijn vólksbestand, was de kerk begrepen. Zoolang de Messias nog niet gekomen was, moest, vóór het groote Pinksterfeest, Jacob's vleeschelijk kroost in zijn volkseenheid als kerk bewaard blijven, en moest de stroom des heils door déze bedding loopen.

Maar dit is sedert veranderd.

Wij zijn thans in het Nieuwe Testament. D.w.z. de ‘Una Sancta’ is in geheel ánderen zin ‘moeder’ - met of zonder scheidbrief, dat doet er thans niet toe - dan zulks onder Israël het geval was.

‘Moeder’, zeiden we daar.

Naar een zeer bekenden spreektrant immers, waaraan ook zeer velen in andere kringen zich nog maar al te vaak bezondigen, wordt door de leidsche radio-redenaars de ‘vaderlandsche kerk’, het bekende instituut, waaraan men zelf toebehoort, genoemd: ‘onze moeder’.

Men moet dit beeld van de moeder, precies gelijk de andere beeldspraak van ‘Sion’, van den ‘tempel’, en wat dies meer zij, lezen naar de orde van de openbarings- en de heilsgeschiedenis. ‘Moeder’ heeft haar geschiedenis, dat vergete niemand.

Wij zullen wel niet de plank misslaan, wanneer wij het vermoeden uitspreken, dat de meeste menschen bij dat beeld van de kerk als ‘onze moeder’ zinspelen op Galaten 4:26.

Maar juist dit feit bevat voor de velen, die in den trant

[pagina 41]
[p. 41]

der leidsche redenaars blijven spreken over ‘hun’ bepaalde kerk als moeder, een klemmende waarschuwing. Juist in de omgeving van Galaten 4:26 toch spitst weer alles zich toe om de tegenstelling tusschen Oud en Nieuw Testament. Het begrip: ‘onze moeder’ - Paulus bezweert zijn lezers, dat ze op dit punt toch scherp luisteren zullen - het begrip ‘onze moeder’ màg men zich niet meer indenken op oud-testamentische, doch alleen op nieuwtestamentische wijze. De ‘moeder’, die in oud-testamentische kategorieën gedacht wordt, is Hagar; en deze baart tot dienstbaarheid. Maar de dienstbare moet worden uitgeworpen. Geen enkel kerkinstituut mag sedert Pinksterfeest meer een analogon zijn van het Jeruzalem-van-beneden. Dat wil zeggen: geen enkel instituut late zich wringen in, of knechten ònder staatsverband, gelijk vroeger de kerk in het nationaal bestand van het vleeschelijk Israël was ingeweven. Zoodra een kerkelijk instituut zich daartoe laat verleiden, vindt het in het Jeruzalem-van-beneden zijn symbool, verbeurt het in zóóverre zijn eerenaam van ‘moeder’, gooit het zijn Sara's-eer weg voor Hagar's-dienst, en onttrekt het zijn ‘moederschap’ aan de van den Man in het huwelijk gestelde ‘gelegenheid des tijds’. Dit is dan weer echtbreuk; en zoo komt er weer een scheiding, door de ontrouwe ‘vrouw’ den ‘Man’ harerzijds opgedrongen, en door Hem in zijn boeken geratifiëerd. Een uiterlijke, lichamelijk-zichtbare eenheid in een hiërarchisch-gecentraliseerd gezag is er niet meer. Want thans - in het Nieuwe Verbond - hebben wij als onze moeder te eeren het Jeruzalem-daar-boven. En dàt is vrij. Dàt alleen bepaalt ons hier beneden al-of-niet-deelen in haar vrijheid. De dienstmaagd-moeder móet worden uitworpen; de moeder-in-vrijheid is vandaag de eenige, die den moedernaam verdient, en het recht heeft, kinderen te baren in vrijheid voor den ‘Man’, en deze kinderen Hem als de zijne op te dragen.

Kinderen baren in vrijheid.

Welke vrijheid?

De vrijheid, ‘waarmee Christus ons vrijgemaakt heeft’. Ons, d.w.z. geleerden en eenvoudigen. Ons, d.w.z. mannen en

[pagina 42]
[p. 42]

vrouwen, de asschepoesters en de vrachtrijders. Ons, die voor het over-, overgroote deel niet in een synode zitten, en die principieel een synodaal ‘bestuur’ verwerpen. Ons, die misschien hoogstens een ingezonden stuk in de krant schrijven, of die mogelijk niet eens dàt klaarspelen. Ons, die publiek of in de eenzaamheid tobben over het vraagstuk van de kerk. Ons àllen, hetzij wij een speciaal ambt hebben, of niet. Ons àllen heeft Christus vrij gemaakt, d.w.z. Hij heeft ons een ambt geschonken, en zulks dan nieuw-testamentisch: het ambt der geloovigen. We zijn dus vrij van de hiërarchie, van àlle juk. En zijn dus vrij tot den dienst van 't koninklijk priesterdom. Vrij tot het zelf ter hand nemen van de zaken-van-den-staat-van-God (d.w.z. ons ‘boven-Jeruzalem’.)

Ja, dat ambt der geloovigen, dat in de roerige dagen der Afscheiding telkens weer zijn réchten hardop noemen en nemen durfde, het viert enkel reeds daardoor de overwinning, die het nieuw-testamentisch kerkbegrip op het oud-testamentische behaald heeft. Dat ambt aller geloovigen, - dat is vandaag de eenige manier, om ‘contemporain’ te spreken over ‘moeder’. Als ‘moeder’ 70 jaar geworden is, moeten de kinderen haar niet behandelen, als ware ze nog een meisje. Men moet de geschiedenis van ‘moeder’ bijhouden; dan pas viert men goed haar jubilea.

Dat oud-testamentische kerkbegrip, - is het wonder, dat het telkens weer den kop opsteekt juist in de kerk-apologetische reden van Hervormde zijde? Van deze zijde wordt telkens van ‘onze’ kerk als ‘onze moeder’ gesproken: ook in Leiden is dit zeer bepaalde instituut ‘onze moeder in geestelijk opzicht’ genaamd. Hoe men dat bedoelt, blijft vrij onhelder. Maar in elk geval is één ding klaar als de dag: in de vorming van zijn kerkbegrip laat hier het doolgeraakte denken zich in oud-testamentische richting afdrijven. Precies als bij de Roomschen. Het nieuw-testamentisch kerkbegrip daarentegen weet, dat Jeruzalem-bóven onze moeder is. Dat wij gebaard zijn tot de vrijheid. Dat daarom niet een opgelegd instituut van boven af ‘Moedertje Kerk’ over ons spelen kan, zooals de staat, volgens een valsch staatsbegrip, ‘Vadertje Staat’ over ons spelen wil,

[pagina 43]
[p. 43]

maar dat, omgekeerd, wij, als vrije zonen, vrij zijn tot het institueeren, als onze daad. Wij zijn niet afhankelijk van een gegeven instituut, ingekleed naar hiërarchisch model, doch wij zijn vrij tot het institueeren der kerk, door de vrijheid, die wij in Christus hebben, en die ons nu niet alleen het ‘recht’, maar ook als vrije zonen den plicht oplegt, in eigen verantwoordelijkheid de kerk te institueeren.

Het oud-testamentisch kerkbegrip stelt voortdurend de gegevenheid van een bepaald instituut in 't midden, het nieuw-testamentische daarentegen brengt de spanning mee van het onafgebroken God dienen in het vrij en onafhankelijk institueeren der kerk door het ambt der geloovigen.

Dit oud-testamentisch opgebouwde kerkbegrip is dan ook meermalen het drijvende principe in vele kerkelijke apologieën, waarin de auteur den indruk wekt, alsof die ‘moeder’ wat anders is dan de ‘kinderen’. En vandaar komen dan al die gemakkelijke zelfvertroostingen. We krijgen dan b.v. het voorbeeld ons voorgehouden van die brave zonen, die àl maar door klagen, dat die arme, zieke ‘moeder’ er zoo slecht aan toe is.... maar kijk, ze lééft toch nog, en nu loopen de brave kinderen niet van het ziekbed weg.

De situatie zou voor deze oppassende oppas-kinderen vleiend zijn.... als we inderdaad zulk een moeder hadden. Maar zoo staat het niet. Het eene beeld - we herhalen het - wil gelezen worden in samenhang met het andere. En daarom worde de volle nieuw-testamentische werkelijkheid erkend: die moeder, dat is de uit den hemel geregeerde gemeenschap der kinderen zelf; het is niet een macht, die buiten de kinderen staat. Het lokkende tafereeltje van de brave jongens bij ‘moeders’ ziekbed is al te zoet. Gij zijt die moeder; - een enkel punt van vergelijking moet men niet tot een veel-vlak-van-vergelijking maken; er is nog altijd een zekere Aristoteles.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken