Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
'Ons aller moeder' anno domini 1935 (1935)

Informatie terzijde

Titelpagina van 'Ons aller moeder' anno domini 1935
Afbeelding van 'Ons aller moeder' anno domini 1935Toon afbeelding van titelpagina van 'Ons aller moeder' anno domini 1935

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.54 MB)

Scans (4.85 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

'Ons aller moeder' anno domini 1935

(1935)–K. Schilder–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

§ 10. Metropool. - Hemelsche hiërarchie. Moeder bóven.

Het zijn uiterst eenvoudige, nuchtere opmerkingen, die we hierboven deden. Ieder is in staat, ze te doen. De ongerijmdheden, die we als liggende in de lijn der afgewezen redeneermethode, aanwezen, kan ieder constateeren.

Is het daarom geen tijd, dat men zich weer eens eraan gewenne, het beeld van de ‘moeder’ te laten staan zóó, als het in Galaten 4 bedoeld wordt? Want daar in Galaten wordt niet aan eenig instituut, dat beneden aanwijsbaar is, ‘fix und fertig,’ de naam van ‘moeder’ vergeven. De tijd, waarin dat mógelijk was, is voorbij: het was de periode van het Oude Testament, toen het ‘beneden-Jeruzalem’ de kinderen der verbondsgemeenschap in zich besloot. Toen

[pagina 51]
[p. 51]

‘moeder’-kèrk nog hetzelfde adres had als ‘vader’-stáát. En toen nog van boven-af alles voor de geloovigen ‘gemassregelt’ werd. Maar thans - we lazen het in Galaten 4 - thàns hebben we in het N.T. een ‘moeder’ hierbóven. Niet het beneden-Jeruzalem, maar het boven-Jeruzalem is onze ‘moeder’. Dàt baart ons: Christus zendt zijn Woord en Geest van boven; we worden wedergeboren ‘van boven’, zegt de Schrift. Dat regeert ons: Christus bestuurt en ‘ordineert’ de kerk van boven: Hij geeft zijn ambtsdragers, stelt de kerken-ordening boven vast, en geeft ze ons bekend in de Schrift, waarin Hij spreekt ‘van boven’. Ook vroeger (onder het O.T.) regeerde en sprak God ‘van boven’, in zekeren zin. Maar Hij deed het door menschen-en-middelaars-van-beneden (Mozes b.v.). Thans doet Hij het door den middelaar-hierboven (Christus, meer-dan-Mozes). Vroeger sprak Hij orakelen hier beneden (Hebr. 12:25), thans geeft Hij orakels van boven (ibidem).Ga naar voetnoot1)

Het is dus niet een beneden-Jeruzalem, met een aardsche hiërarchie, maar een boven-Jeruzalem, met een ‘hemelsche hiërarchie’, een ‘coelestis hiërarchia’. Maar deze laatste wordt dan in heel anderen zin bedoeld, dan wanneer Dionysius Areopagita, of een andere mysticus-neoplatonicus van dat slag, aan dat thema eener ‘hemelsche hiërarchie’ zijn pen verslijt. Het wil zeggen, dat onze Profeet, Priester en Koning, hierboven is. En dat Hij nu vandaar ons vergadert, ons baart, ons tot een ‘stad Gods’ door den ‘staf Gods’ ‘saam’ doet ‘komen’. En alleen aan dat boven-Jeruzalem mag de naam ‘moeder’ worden gegeven. Niet aan de Hervormde Kerk. Niet aan de Gereformeerde Kerken. Niet aan eenige andere. Maar aan die hemel-hiërarchie alleen, waar of van waar Christus, rechtstreeks voor den Vader getreden, de zaken van zijn kerk uitricht, haar bestuur in handen houdt, openbaringen aan haar geeft, b.v. op Patmos, apostelen in zijn naam zendt, en voorts zijn burgers beveelt, dat zij, krachtens de in Galaten 4 afgekondigde ‘vrijheid’, die hen van elke beneden-hiërarchie

[pagina 52]
[p. 52]

fundamenteel bevrijdt, ‘zich’ zullen ‘laten bouwen op het fundament der apostelen en profeten’, d.w.z. op de door dezen gegeven leer en kerkinrichting. Waar dàt gebeurt, dààr kunnen de aldus vergaderden (coetus, in vrijheid, en congregatio, in onderwerping aan Hem)Ga naar voetnoot1) zeggen: onze ‘moeder’ is boven; zie, hoe de hemelsche hiërarchie, niet van een aardsch adres, een beneden-Jeruzalem, of een ministerkabinet in Den Haag, of een synodale hiërarchie, doch van haar eigen ‘Ort’ uit, van den hemel uit, ons ‘baart’, bijeenvergadert, voedt, en onderhoudt. En overal waar dat niet gebeurt, daar zegt die hemelsche hiërarchie: wat speelt gij met namen? Wat speelt gij met den ‘moeder’-naam, die thans een privilege van de hemel-hiërarchie geworden is? Uw moeder? Moeder? Uw metro-pool is in den hemel. Nergens anders. En vandaar uit, d.w.z. uit den Vader (God), die zijn kerk (als zijn vrouw) zich in Christus ondertrouwd heeft, moet alle ‘moeder’-zorg, en ‘moeder’-geboorte hier op aarde genoemd worden. Wie aan een ‘all-round’, een ‘gegeven’, een ‘aardsch-gemonteerd’ instituut den naam van metropool geeft, en dan verder die metropool gaat regeeren naar een wet, die niet ontleend is aan de ‘metropolis coelestis’, aan de ‘hierarchia coelestis’, die is gelijk aan een Venizelos onder de Hellenen, die is opstandig onder den Hemelkoning, bouwer naar eigen maaksel; die wil het moederschap niet ‘noemen’ laten uit ‘den Vader’, die als Man-en-Maker alleen recht heeft tot ‘benoeming’ van het moederschap der kerk.

En wie zoo handelt, moest nu eens niet langer met Karl Barth fraterniseeren. Want hij doet wat Barth - in dit opzicht terecht sprekende - zoo heel sterk veroordeeld heeft, en wat al veel eerder door Paulus is afgewezen als zonde van hybris: die benoemt ‘de’ hemelsche Metropool naar een aardsche; maar het moet juist omgekeerd gebeuren: de aardsche metropool moet benoemd worden naar de hemelsche. ‘Alle vaderschap’, zegt Paulus, althans volgens de Statenvertaling van Ef. 3:15, alle ‘patria’

[pagina 53]
[p. 53]

moet naar den Vader hierboven worden benoemd. Die tekst is in de laatste jaren door heel de theologische litteratuur heengewandeld, verminkt, of onverminkt. We laten de exegese rusten,Ga naar voetnoot1) maar naar analogie van de redeneeringen, die men in de genoemde litteratuur telkens aantreffen kan, zeggen we op onze beurt: alle ‘moederschap’ op aarde moet naar het hemelsche benoemd worden: men moet de dingen niet op zijn kop zetten, men moet niet aan hybris zich bezondigen, men moet niet den hemel en de hemel-metropool ‘maken’ naar het ‘type’, dat ons hier in het dal, in beneden-Jeruzalem, of in Den Haag, of in Assen, getoond wordt. Moet men dat nog zeggen aan redacteuren en radio-redenaars, die zoo vaak zich met Barthiaansche redenen den volke hebben voorgesteld?

Moeten wij het nog duidelijker maken? Welnu, dan herinneren we aan het woord, dat Paulus op een andere plaats zegt: ‘onze wandel’, d.w.z. ons politeuma, is in den hemel. Prof. Dr S. Greijdanus vertaalt het aldus: ‘de staat, waarvan wij burgers zijn, is in den hemel’. Onlangs hebben wij eldersGa naar voetnoot2) daarover geschreven, onder den titel: ‘Kolonisten

[pagina 54]
[p. 54]

of emigranten’; we betoogden, dat de Schrift in dezen tekst ons als kolonisten ziet, als burgers, die wel vèr van het ‘moeder’-land verblijf houden, maar toch hun burgerrecht daaraan ontleenen, en door dat rècht eraan verbonden blijven.

En daaraan blijve men nu bij de exegese steeds indachtig. Een gegeven kerk-instituut beneden mag zijn ‘kinderen’, d.w.z. de rijksburgers, slechts organiseeren, en institueeren, naar die wet, welke in het boven-Jeruzalem, in den ‘staat’, waarvan wij burgers zijn, en het burgerrecht hebben, ‘in het moederland’, gegeven is. En wat niet naar deze wet van het boven-Jeruzalem hier beneden is geïnstitueerd, heeft op den moedernaam geen recht meer. Evenmin als een kolonie, die ‘zich’ anders institueert dan het ‘moederland’, heel ver weg, bevolen, en zelf gedaan heeft.

Dit alles legt nu heel het kerkelijk leven onder een bizonder beslag. Het zegt ons niets, of men al wijst naar een bepaald instituut, dat, op een willekeurigen kalender-

[pagina 55]
[p. 55]

datum, ergens ‘gegeven’ is, en of men dan zegt: ‘daar is nog wat goeds voor de ziel, ziedaar dus “een” moeder’. ‘Een’ moeder, - maar zoo te spreken (‘'n moeder’) is al ongeoorloofd, volgens Galaten 4. Want er is maar één moeder. Het zegt ons niets, ook niet wanneer men het bloot-formeele schema van deze redeneer-methode hanteeren zou voor een pleidooi ten bate van, laat ons zeggen: de Gereformeerde Kerken in Nederland. Het beeld van de moeder - we toonden dit reeds aan - wijst in de Schrift naar het baren ‘in vrijheid’ en ‘tot vrijheid’. Een ‘vrijheid’ echter, die, gelijk onmiddellijk er op volgt, nimmer gebruikt mag worden tot een oorzaak voor de boosheid. Ook niet tot een oorzaak voor die boosheid, waardoor de getrouwde vrouw, die tot het eigenlijke werk der vrouw (baren) onwillig is, of zichzelf ertoe verhinderd heeft, met onbeschaamd gelaat zou durven zeggen (zie boven): heb ik niet een maaltijd opgediend, ben ik dus geen vrouw

[pagina 56]
[p. 56]

voor u, en geen moeder voor de kinderen hier in huis? baren (door mijn eigenlijksten dienst) kan ik voor u niet, maar bakeren wel, ben ik geen vrouw, geen moeder? De Kurios der kerk antwoordt: bakeren - dat kunnen alle secten ook; om haar baker-diensten worden ze juist gezocht; maar gij: aanschouw het (huwelijks)verbond, en doe die excuses weg, als b.v.: dat gij ‘nog’ zooveel goeds hebt te geven, gij, in uw aan de Metropolis Coelestis niet meer onderworpen kerk-polis van beneden.

Indien dus maar de band aan de Hemelsche Metropool, en de eisch, dat wij vandaar uit ons zullen laten regeeren en institueeren, wordt vastgehouden, zal tegelijk gebleken zijn, dat wij alleen op deze wijze een theorie en een practijk kunnen breken, welke de eenheid van het instituut hier beneden zou prijs geven aan de willekeur.

Sommigen duchten daarbij willekeur; volgens hen komt deze steeds weer mee in het gevolg van de massa, die immers leeft bij den regel: zooveel hoofden, zooveel ambtsdragers-in-vrijheid (ambt der geloovigen!). Maar wie zóó vreezen, vergissen zich. Want de wàre vrijheid is die der Metropool; ze is door genade gegeven, is dus een totaal andere dan die der zooveel-hoofden-zooveel-zinnen-massa. Deze laatste is eo ipso onchristelijk. Christelijk evenwel is de saamvergadering (‘coetus’ en ‘congregatie’) der massa, die door den band aan de hemel-metropool van één gevoelen en van één zin is. En die dus dat ééne gevoelen, en dien éénen zin beleeft ook in het institueeren (zooveel het aan haar ligt), van de kerk in haar zichtbare eenheid. Het groote verschil tusschen de eene (de afgewezene) en de andere beschouwing loopt dan ook niet over de vraag: zal de eenheid der kerk afhankelijk zijn van een hiërarchie, een opgelegd bestuur? Maar het loopt over deze kwestie: zal die eenheid worden geconstrueerd onder inwerking van een oud-testamentisch moederbeeld, waartegen Galaten 4 zoo scherp opponeert, - of.... zal de eenheid van de kerk ook in het zichtbare opgebouwd worden uit de vrije daad van het ambt der geloovigen, en zich schikken naar de hemelhiërarchie?

Want Jeruzalem-bóven is onze moeder. Ook ons politeuma,

[pagina 57]
[p. 57]

de staat, welks burgerrecht wij hebben, is in den hemel.

En uit den band aan dien Christus die in den hemel is, verwerpen wij dus principiëel elk bestuur, dat ons knechten zou of zelfs maar beknotten in de groot-burgerrechten van onze vrijheid. Maar anderzijds aanvaarden wij den hemelschen oproep, die ons in uiterste spanning zet, om n.l. niet de vrijheid te gebruiken tot een oorzaak der boosheid, en dus niet de eenheid der kerk te laten breken door menschelijke grillen en nukken. Noch door die der vreemden, noch door die van - ons zelf.

voetnoot1)
De Statenvertaling heeft hier: ‘die van de hemelen (is).’ Betere exegese leest: ‘die van (uit) de hemelen (spreekt), orakels geeft’; hetzelfde praedicaat, dat reeds gebruikt is.
voetnoot1)
Zinspeling: op artikel 27 der Ned. Geloofsbelijdenis, waar de kerk coetus heet (samen-komst, door eigen daad) en congregatio (saam-vergadering, als een door den herder bijeengebrachte en bijeengehouden kudde).
voetnoot1)
Meestentijds wordt de tekst misbruikt. ‘Patria’ (vertaald door ‘vaderschap’) beteekent: klasse, soort, groep van schepselen, stam, geslacht. Alle geslacht in hemel (b.v. de engelen) en op aarde (b.v. de dieren, de menschen) wordt genoemd, of ook: ‘geroepen’ uit God. De tekst heeft, mits goed geëxegetiseerd, niets te maken met een archetype-ectype-schema, welk schema trouwens wèl in de lijn van neoplatoni-seerende mystiek, maar niet in de lijn der H. Schrift en der gereformeerde gedachte ligt.
voetnoot2)
Tot recht verstand van de zaak, waar het hier over gaat, laten we, met eenige wijziging, dat artikel hier volgen (‘De Reformatie’ 1-3-'35):
KOLONISTEN OF EMIGRANTEN?
In ‘Opbouw’, ‘weekblad voor Humanistisch Christendom’, staat elke week een ‘Woord van de Week’. In een der laatste nummers is het een uitspraak van Emil Brunner. Wij drukken ze hier af:
De eerste christelijke eisch is niet de verbinding met den staat, maar het bewaren van een afstand, het inzicht van de christelijke gemeente en der geloovigen afzonderlijk, dat zij vreemdelingen zijn in het geheel van deze zondige wereld, welker machtigste gestalte de staat is. Zij zijn zich bewust zoowel van hun tegenstelling tot het wezen van den staat als van hun verbondenheid met den staat. De blijde dankbaarheid voor den staat is alleen christelijk op grond van den afschuw en het leed over het feit, dat er ondanks Gods macht een staat moet zijn. Want als lid van het lichaam van Christus behoort men in wezen tot de nieuwe orde der uit geloof en hoop geboren liefde en slechts als oude rest tot de orde van wet en dwang. Geestdrift voor den staat is een volstrekt heidensch verschijnsel.
Emil Brunner.
Blijkbaar vinden óók bij de vrijzinnigen Brunners beschouwingen ingang. Maar daartegenover staat de gereformeerde gedachte. De staat is volgens haar één van de vele organisatievormen van het menschelijk leven. Door Brunner wordt hij hier gezien als een uiting van de ‘zondige’ wereld, en dan wel nader als de machtigste ‘gestalte’ daarvan. Die macht is echter, voor wie principiëel toetsen wil, bijzaak; want tenslotte komt het voor de principiëele kwalificatie van een ding er niet op aan, hoe gróóte macht het heeft. M.a.w. in principe past eenzelfde houding tegenover den staat, als tegenover andere levenskringen, andere ‘gestalten’, waarin de wereld optreedt, ons voegt. Tegenover Brunners beschouwing stelt dus het gereformeerde denken deze gedachte, dat een lid van het lichaam van Christus niet behoort tot een nieuwe orde, doch door genade is hersteld in de oude orde. Dat hij dus niet ‘afstand’ moet ‘nemen’ van deze wereld, maar God daarin moet dienen met geheel zijn kracht, en dit groote gebod volbrengen moet op het eenige terrein, dat hier en nu hem openstaat, dat is: déze wereld.
Brunner zegt in zijn Religions-philosophie: onze Politeia is in den hemel. En dan volgt daar een tirade van dezen inhoud: dat wij dus geen Politeia (staat van Plato, of van zijn navolgers) kunnen aanvaarden, omdat zij, volgens Brunner, een illusie is, en evenals de kerkstaat en de kerkelijk geleide cultuur, een project van bijgeloof is. Zoo spreekt de meester. En de leerlingen oordeelen insgelijks. Jammer echter voor Brunner, dat er in Philippenzen 3:20, op welken tekst hij blijkbaar zinspeelt, niet staat ‘politeia’, maar ‘politeuma’. Prof. Greijdanus vertaalt dien tekst aldus: ‘Want de staat waarvan wij burgers zijn is in de hemelen’, d.w.z.: ‘de plaats waar wij ons tehuis, ons burgerrecht hebben, is van nature of oorspronkelijk, vgl. 2:6, in de hemelen, omhoog, zoodat wij ook zoeken en bedenken moeten, wat boven is, niet wat op aarde is, d.w.z. niet aangenaamheid en aanzien onder de menschen, maar Godes eere, de gemeenschap met Christus, hoe wij Hem zullen behagen en dienen.’ Maar dan: Hem dienen hier in dit leven, o.m. óók in den staat, de cultuur, de kerk, het gezin, elken levenskring.
M.a.w., wij zijn niet, om het met een bekend modewoord uit te drukken, emigranten, die in een land verkeeren, waar wij eigenlijk geen enkelen dag thuishooren, maar wij zijn kolonisten. Wij weten, dat onze regeering in een ver gelegen plaats resideert (hier boven); vandaar krijgen wij de bevelen. Maar in déze wereld van vandaag zijn wij vandaag op onze plaats. En wij mogen niet eens er uit weg. En wij mogen geen ‘afstand’ er van ‘nemen’.
Wie over het verschil van ‘emigranten’ en ‘kolonisten’ een kwartier lang nadenkt, ziet op dit punt de gereformeerde lijn zich scherp afteekenen tegen de lijn van Brunner.
En hij is weer gewaarschuwd.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken