Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
'Ons aller moeder' anno domini 1935 (1935)

Informatie terzijde

Titelpagina van 'Ons aller moeder' anno domini 1935
Afbeelding van 'Ons aller moeder' anno domini 1935Toon afbeelding van titelpagina van 'Ons aller moeder' anno domini 1935

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.54 MB)

Scans (4.85 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

'Ons aller moeder' anno domini 1935

(1935)–K. Schilder–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

§ 17. ‘Geen belijdenis op den troon’. Maar het belijden de weg tot den troon. Rusten in een ‘gegeven-heid’.

We hebben gehandeld over de ‘middelpunt’-bespiegelingen, gelijk ze in de leidsche redevoeringen gegeven werden. En we zagen, hoe men daarmee in het slop zitten blijft: men komt er niet verder mee.

Hieraan laat zich gereedelijk vastknoopen, wat wij nu verder zeggen willen. Immers: we hoorden ons verzekeren, dat niet wij op den ‘troon’ mochten zitten, doch alleen Christus. Wij mochten het niet; we mochten óók niet op den troon der ‘belijdenis’ ‘gaan zitten’.

Ieder is geneigd, daarop dadelijk ‘amen’ te zeggen. De belijdenis mag toch nimmer een ‘troon’ zijn, waarop men ‘zit’. Integendeel, zij is een daad van gehoorzaamheid, en ook een verklaring omtrent het bepaalde werk en den bepaalden weg der gehoorzaamheid. En - gehoorzaamheids-verrichtingen zijn, al evenmin als gehoorzaamheids-teekenen of -verklaringen, ‘tronen’, waarop men ‘zit’. Zéker niet, zoolang het nog de dag is om als knecht te werken.

Indien dan ook door de leidsche redenaars bedoeld mocht zijn, dat men de belijdenis steeds toetsen moet aan de Schrift, dat men haar nimmer als een onfeilbare gegevenheid zou mogen hanteeren, doch elk oogenblik bereid moet

[pagina 79]
[p. 79]

zijn, Schrift-getrouwe bedenkingen tegen haar inhoud metterdaad te doen gelden, dan zouden wij zulk een betoog van harte ondersteunen; want dat is altijd ook zóó gezegd door de belijdenis zelf.

Alleen maar - zóó wordt het blijkbaar niet bedoeld.

En dat ligt aan de verbonds-beschouwing, gelijk we die in konkrete waardeeringsoordeelen aan het woord hoorden komen bij den eersten redenaar.

Legt men immers de middelpunt-theorieën van den tweeden naast de verbonds-opvatting van den eersten spreker, dan komt men tot de conclusie,

a) dat terecht verboden wordt, de belijdenis als een ‘ten troon’ geheven gegeven-heid te beschouwen en te handelen, alsof men dan vandaar had uit te gaan in het stellen en handhaven van kerkelijke in- en uitsluitings-decreten;

b) dat daarentegen een bestaand kerk-instituut, in casu dat der Hervormde Kerk, wél wordt aanvaard als een ‘ten troon’ geheven gegeven-heid, een gegeven ding, van welks bestaan men uit mag gaan om te eischen, dat men zich daarbij voege.

Niet de belijdenis dus, maar wel het instituut wordt op die manier onwillekeurig als een ‘troon’ beschouwd, waarop men ‘zitten’ kan.

Laat ons dit even nagaan.

 

* * *

 

ad a) Wat het eerst genoemde betreft: men mag de belijdenis niet misbruiken als een troon, zoo lezen we: ‘Onze hervormdheid of gereformeerdheid redt ons niet, die vereenigt niet, maar verdeelt.’ ‘Wij van den troon, ook van een als troon misbruikte belijdenis, - wij aan het kruis, wij met Christus gekruist en wij leven, doch niet meer wij. Hij leeft in ons en maakt nog gelijk vroeger Joden en Grieken, zoo nu Hervormden en Gereformeerden tot “één man” in Hem.’

ad b). Daarnaast echter treft het, dat de sprekers de gegeven Hervormde Kerk hier te lande als de kerk des verbonds zien; zij heeft het recht, op te roepen tot de ééne

[pagina 80]
[p. 80]

avondmaalstafel, en mag niet worden verlaten, omdat God ze niet verliet; wij spraken reeds hierover (§ 6, 9). Deze gedachte, hoewel ze speciaal door den eersten redenaar werd uitgewerkt, heeft toch ook van den tweeden spreker de instemming. Immers, hij meent, dat de ‘nationale historische Hervormde Kerk’ een ‘bijzonder recht’ heeft ‘als hoedster der eenheid.’

Hier wordt dus de Hervormde Kerk als gegevenheid - afgedacht van haar niet het ‘wezen’ rakende (§ 3) organisatie - genomen als uitgangspunt voor een daarna volgende redeneering over wat te doen staat. Er wordt daarbij heengeloopen over de belangrijke vraag, of de Hervormde Kerk soms haar plicht als hoedster der eenheid verzaakt heeft, toen zij ophield, de belijdenis te handhaven. Geen wonder, dat men deze kardinale kwestie passeert: dat is geen booze listigheid, doch het ligt aan de oud-testamentische redeneerwijze, de verbondsopvatting, de moeder- en de middelpunt-theorieën, welke alle reeds besproken zijn. En toch ligt hier de quintessence van heel het probleem. Om het bepaalde gegeven instituut als een ‘troon’ te kunnen handhaven, wordt op het gebruiken van de ‘belijdenis’ ‘als’ ‘troon’ critiek geoefend.

Maar dat loopt scheef.

Want ook het ‘instituut’ is geen gegeven-heid, welke zich abstraheeren laat van de vraag, wat er concreet gedaan wordt, en gedaan kan worden voor en door en ten behoeve van de belijdenis.

 

* * *

 

Het belijden immers behoort tot de taak van het instituut; ja, nog krasser: het belijden institueert. Is al de belijdenis geen troon, het belijden is wel waarlijk de weg tot onzen troon. Tot den troon, waarop eenmaal de profeten van God zitten zullen, oordeelende engelen en menschen.

We denken hier aan een uitspraak van ds S.G. de Graaf, die nog pas voor een kring van reunisten van N.D.D.D. een referaat heeft gegeven over ‘Kerk en kerk’. Ds de Graaf heeft reeds in 1925 over de kerk en het kerkelijk besef

[pagina 81]
[p. 81]

geschreven. ‘Om een voorbeeld te geven’, zoo schreef toen dr J.C. de Moor (Heraut, no. 2498) in zijn recensie van ds S.G. de Graafs brochure (Kerkelijk Besef, Ons Arsenaal) ‘van de pakkende, diepzinnige opmerkingen’, die ds de Graaf in deze brochure ten beste gaf, citeerde dr de Moor dezen - ons in dit verband zeer toesprekenden - passus van ds de Graaf: ‘slechts zij, die den strijd opgaven en verzoening prediken, verzaakten de worsteling om de eenheid. Ook deze eenheid kan alleen in de worsteling om de waarheid verkregen worden’. ‘Dit ziet’ - aldus dr de Moor in zijn recensie - ‘op de quaestie van de eenheid en pluriformiteit’ (Heraut, 6 Dec. 1925). We meenen, dat het óók verband houdt met de in deze brochure besproken kwesties, want we kunnen het nu zóó zeggen: slechts zij, die den strijd der thetische en antithetische praeciseering in het belijden opgaven en teruggang tot de inmiddels mythologisch geworden figuur eener ‘kern-belijdenis’ prediken, verzaakten de worsteling om te komen tot den troon der profeten-in-eenheid, den troon, die beloofd is aan de gemeenschap der voltooide profeten. Ook deze troon der eenheidsprofetie en -profeten kan alleen in de worsteling om de waarheid verkregen worden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken