Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De kapitein van de lijfgarde. Deel 2 (1888)

Informatie terzijde

Titelpagina van De kapitein van de lijfgarde. Deel 2
Afbeelding van De kapitein van de lijfgarde. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van De kapitein van de lijfgarde. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.24 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.45 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De kapitein van de lijfgarde. Deel 2

(1888)–H.J. Schimmel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]

Derde boek. (Vervolg.)

[pagina 3]
[p. 3]

XI.

Mijnheer van Citters scheen veel en zeer gewichtig nieuws te hebben aangebracht.

In den vroegen morgen in het Hoofdkwartier aangekomen, was hij dadelijk bij Zijn Hoogheid toegelaten, die daarop Bentinck en Mijnheer van Schomberg en daarna de aanzienlijkste Hollandsche Generaals bij zich ontboden had. Wat er verhandeld was geworden bleef natuurlijk een geheim; wat er echter de gevolgen van waren bleek spoedig en, dáarnaar te oordeelen, waren er groote dingen op handen.

Een veldslag misschien?

Het leger van Koning Jakob was om de stad Salisbury bijeen; dat Zijner Hoogheid naderde zonder weifelen maar ook zonder haast, diezelfde plaats. De Engelsche Edellieden en de Hollandsche Hoofd-officieren zagen verlangend naar een treffen uit, maar Zijn Hoogheid...? Deze liet nooit iets van zijn plannen verluiden en zorgde er wel voor dat men den moed miste er hem naar te vragen.

Maar de oude Maarschalk had zich eenige dagen geleden een woord laten ontvallen, dat de hoop der haastige en ongeduldige dapperen dreigde te verstoren.

[pagina 4]
[p. 4]

‘Dáar zal de veldslag geleverd worden,’ had Mijnheer van Ouwerkerke gezegd, terwijl hij wees op de vlakten bij Honiton. ‘Als wij dat verkiezen en den slag willen’ zoo had het toen gegeven andwoord geluid. ‘Wilde men dan den slag niet?’ vroeg het leger. Bij al den twijfel had men echter de zekerheid, dat men in het Hoofdkwartier wist wat men wilde en men er zeker goede redenen voor had, om te doen zooals men deed. Men was gewoon onder de leiding Zijner Hoogheid overdag nog niets te zien en bij het morgenkrieken van den volgenden dag alles tot in de kleinste bijzonderheden klaar te vinden.

Zou dit nu ook weer het geval zijn en was zulk een morgenkrieken aanstaande? De honderden Engelsche en Schotsche pairs, in het Hoofdkwartier reeds aanwezig, zagen zich door andere honderden versterkt. Geen uur verstreek zonder dat er nieuwe aanhangers zich aanmeldden, aanhangers van hoogen rang, ‘maar nog niet van den hoogsten’, zooals Zijn Hoogheid zich den vorigen dag na het avondmaal tegen Lord Seymour half binnen 's monds uitte.

Zou daar heden, na de aankomst van den Hollandschen Gezant, verandering in komen?

De trommen roffelden, de trompetten schetterden; de dragonders waren te paard, de musketiers gereed; de Gardes du corps voltallig bijeen, onder de vensters Zijner Hoogheid. De estafetten vlogen door de straten, de poorten uit in alle richtingen, de meeste naar het Noord-Oosten. Maarschalk van Schomburg was te paard gestegen; de

[pagina 5]
[p. 5]

Hollandsche generaals ontvingen de laatste orders, welke ze overbrachten aan hun Kolonels. Een regiment wachtte nog op zijn hoofd: dat van Bentinck. Waarom liet deze ditmaal zich wachten? Hij, altoos de laatste in de rust, en de eerste bij den arbeid! In gindsch portaal op de tweede verdieping stond hij nog altijd, den gelaarsden voet op de eerste trede van de steenen wenteltrap, welke naar beneden voerde, het hoofd half achterwaards gewend naar Zijn Hoogheid wiens hand de zijne gevat hield ‘Vergeet het niet, Jan Willem’ fluisterde de vriend, die nog niet van hem scheiden kon, ‘geen kroon van dorens, maar wel een narrekap moet hem opgezet, als we hem dan toch in handen moeten krijgen. Gij en niemant anders - geen der Engelschen kent mijn intentie geheel. Zend kaptein Semeyns vooruit. Die man heeft meer dan een paar armen en moet werk hebben dat hem afleidt - dáarom zond ik hem al naar de voorposten. Hij spreekt vlot Engelsch en kan naast u goed op zijn plaats zijn. Ik begin hartelijk naar het eind van het spel te verlangen...’

‘Zonder aderlating zal 't toch niet gaan!’ zei Bentinck.

‘Zeker wel. Geen bloed! Dat wordt zoo moeielijk uitgewischt. Ik heb 't Mary beloofd... 't Viel me niet moeielijk; het andere zou dom wezen; ik leî u dat uit, meer dan eens.’

‘Maar in de hitte van het gevecht...’ mompelde Bentinck.

‘Er zal geen gevecht zijn; daar zorgt “het staal” voor.’

‘Hoe durft die man zich “het staal” noemen; “het vergif” ware beter naam.’

‘St! St! Wie weet hoe hij zich later nog betitelt,

[pagina 6]
[p. 6]

maar voor 's hands is hij voor ons het staal, dat harder is dan dat van een onzer.. Ja, je kunt gaan’ voegde Zijne Hoogheid er met een glimlach bij, toen de kommandoos tot op marsch gaan tot hen doordrongen. ‘Neem je toch in Godsnaam in acht... voor verraad!’

‘Een vreemde vermaning van die lippen!’ riep Bentinck lachend, daarbij doelende op de roekelooze onverschilligheid Zijner Hoogheid bij alle moordaanslagen, reeds zoo dikwijls gesmeed en nu meer dan ooit te verwachten.

Zijn Hoogheid trad zijn kamer binnen, waar alles over hoop lag en een spoedig vertrek aanduidde. Over een uur moest alles opgeladen zijn. Het Hoofdkwartier werd van Exeter verplaatst naar Axminster, in de nabijheid van Warminster, waar, zooals de kondschap luidde, de voorposten stonden van Jakobs leger.

Het vroegere plan scheen wel geheel veranderd. Wat achterhoede was geweest werd voorhoede en omgekeerd. De Hollandsche regimenten rukten nu met de troep Fransche Hugenoten op naar het front: de Brandenburgers en Zweden formeerden den linker-, de Engelsche en Schotsche regimenten den rechtervleugel.

Het werd tegen den middag aan de voorposten bekend, dat het geheele leger zich in beweging had gesteld en tegen den avond kwam een goed deel der Hollandsche Regimenten daar reeds aan.

Tot verbazing van Semeyns werd den nieuw aangekomen soldaten slechts weinig rust gegund, want ze marcheerden spoedig door Axminster den weg op naar Warminster, waar

[pagina 7]
[p. 7]

de vijandelijke troepen in groot aantal lagen. Zijn wachtpost had nu weinig beteekenis meer. Zonder slaags te hebben kunnen worden, zonder in staat te zijn geweest zich te onderscheiden zonk hij weder tot de oude onbeduidendheid terug. Hij was al in een zeer slechte stemming, toen Maud hem uit de kamer, welke zij den geheelen dag niet had mogen verlaten, toeriep even bij haar te komen, en, toen hij dat gedaan had, hem zeide, dat ze naar beneden wou gaan en met hem wandelen nu de avond gevallen was.

‘Dat kan niet. Zie je nu wel in, hoe dwaas je gehandeld hebt...?’

‘'t Is wel eens goed dwaas te wezen... O, die vervelende braafheid. Vader David maakte me er al wee van.’

Semeyns wist niet wat hij hoorde. Hij kende eigenlijk nog maar weinig van het leven, nog weinig van de vrouw, al had hij ook den middelbaren leeftijd bereikt, al had hij ook tal van vreemde landen bezocht, al had hij ook een echtelijk leven van ruim zestien jaar achter zich.

‘Ik wil die taal niet hooren! Onnoozele!’ Hij wilde de rollen omkeeren en haar overtuigen van haar minderheid: ‘weet je wat je wacht als je herkend wordt? Weet je dat wel?’

‘Nu? Nu?’

‘Als een slechte deerne te worden weggejaagd.’

‘En als jij dat toeliet dan hadden ze gelijk me zoo te behandelen.’

[pagina 8]
[p. 8]

‘Hè?’

‘Want dan zou 't blijken, dat ik me al aan weinig bijzonders had gehecht.’

Ze had bij wijlen een logika, waarvoor hij zwichten moest. En al wat ze verder zeide getuigde van zulk een innige gehechtheid aan hem! Zijn wrevel was bedaard.

‘Als ik iets hards zeg’ zei hij dan ook met iets weeks in zijn stem, ‘dan is 't omdat ik het beste voor je wil... omdat ik het zoo goed met je meen...’

‘Ik wil 't gelooven als je 't me maar niet zoo dikwijls verzekert... Kijk me eens aan! Lach nu! Niet zoo gedwongen! Kom, gauw!’

En hij lachte werkelijk luide en van gantscher harte. ‘God, Maud, wees toch voorzichtig! Het heele leger komt hier!’

‘Hoe heerlijk, hoe heerlijk! Nu krijg ik zelfs Generaals te zien! Hoor ik daar niet muziek?’

Zij stiet het eenig venster van het vertrek open, wilde het hoofdjen er doorsteken, maar voelde de hand van Semeyns, die haar weerhield.

‘Doe maar zooveel moeite niet.... de Generaals zijn oude kaerels’ zei hij met eenige bitsheid.

‘Toch niet als zekere stokoude Kaptein, die er als een lentemorgen uitziet en 't toch om zich heen laat misten alsof hij een herfstnamiddag leek.’

‘Mis, mis! Hij is een lentemorgen.’

Een kus verzekerde het haar.

[pagina 9]
[p. 9]

‘Moet ik versch stroo voor je nachtleger gaan halen?’ vroeg ze, haar gezichtjen even van hem afwendend.

‘Onnoodig. Ik blijf waken... buiten bij mijn manschappen... dat is voorschrift’ zei hij, als of hij een soort van verklaring noodig vond. ‘Maud, je hair moet afgeknipt worden; het gevaar van ontdekking zal daardoor minder worden.’

‘Mijn hair?’ vroeg ze, terwijl ze de dikke lokken, die om haar schalksch kopjen neervielen en er zulk een schoone omlijsting aan gaven, met de kleine handtjens, welke er geheel in schuil gingen, doorwoelde.

‘Ja; je weet het wel handig onder de muts weg te stoppen, maar als deze afvalt dan worden ze gezien en herkend.’

‘Herkend?’

‘Als behoorende aan een heel aanvallig en verleidelijk meisjen.’

‘Mijn hair afknippen? Neen dat laat ik niet toe. 't Is 't mooiste wat ik heb.’

‘'t Is weer aangegroeid tegen den tijd, dat je weer het mooiste meisjen moogt zijn.’

‘Neen, neen! Vorder dát niet!’

Hij andwoordde niet, maar nam een schaar uit den lederen zak, die het noodzakelijkste voor ieder officier bij het leger te velde inhield. De zware lokken vielen in dikke krullen op den grond. Maud hield de lippen op elkaâr geklemd, de oogen dicht, de handtjens gebald. Zij had woorden tegenover woorden, maar niets tegen de

[pagina 10]
[p. 10]

brutale daad. Wat storm er echter in haar binnenste woedde werd naar buiten geopenbaard, toen hij, na den arbeid volbracht te hebben, haar de muts op het ontheisterde hoofd plaatste, den arm om haar hals sloeg en het van hem afgewende hoofdtjen naar zich toe wilde keeren. Zij rukte zich los en gaf hem met de kleine hand een slag in het gezicht.

‘Heb ik je zóoveel leed gedaan met dit te vorderen? Maud, hecht je je dan alleen aan wat uitwendig is?’

‘Och, je bent misschien een groote vechtersbaas, maar anders... niet veel!’ riep ze snerpend, zoo als hij dat nog nooit van haar gehoord had.

‘Was dan niet gekomen!’ beet hij haar in arren moede toe.

‘Neen, neen... niet zóo!’ kreet ze, de handtjens op zijn borst leggend en in tranen uitbarstend. Tegen zulk een berisping was ze niet bestand. Had hij haar om een lachjen, een enkel vriendelijk lachjen gevleid, ze zou gepruild en zich hebben laten bidden, maar nu hij dus zich toonde, erkende zij hem voor haar meerdere.

‘Je moet dat woord terug nemen’ snikte ze.

‘Wát graag!’ riep hij blijde uit.

Maud zag eensklaps in, dat ze dwaas had gehandeld met zich zoo spoedig te onderwerpen en dat de drift van den vechtersbaas, dien ze voor het eerst ruw had gevonden, wel op andere wijze te toomen ware geweest. Ze zou de ontvangen leering ter harte nemen.

Wie weet of ze niet reeds dadelijk getoond zou heb-

[pagina 11]
[p. 11]

ben dat gedaan te hebben, indien niet de deur zonder eenig gevraagd verlof geopend en een officier van hoogen rang op den drempel verschenen ware. Niet alleen de fijn blauw laken rok, het glinsterend kuras, dat dien rok gedeeltelijk op de borst dekte, de gouden versieringen aan de omgeslagen mouwen, de witte broek met breede gouden biezen teekenden den hoogen rang, maar ook het voornaam en toch vriendelijk gelaat, dat uit de onberispelijke pruik te voorschijn kwam, en het niet-afnemen van den met struisvederen rijk bepluimden grijs kastoren hoed. Semeyns had reeds bij den eersten blik op den binnentredende zich in postuur gesteld en den militairen groet gebracht, die den mindere tegenover den meerdere voegt.

‘Wie is die... knaap?’

De vraag werd in het Hollandsch gedaan, zoo dat Maud er niets van verstond.

‘Hij bewees mij goede diensten, Kolonel, toen er in London jacht op mij werd gemaakt.’

‘Hoe komt hij hier?’

De toon klonk scherp.

‘Hij kon het in zijn kring niet langer uithouden en was er niet veilig meer. Hij wist in het gevolg van Mijnheer van Citters....!

‘O zoo! Dat kan zoo zijn. Maak u gereed dadelijk met mij te gaan! Bij 't Regiment Mackay komt luitenant Campbell in uw plaats.... Tot dat ge in de Lijfgarde Zijner Hoogheid wordt opgenomen zijt ge bij mijn Regiment gedetacheerd. Ziehier de order.’

[pagina 12]
[p. 12]

‘Ik volg u, Kolonel! En deze?’ vroeg hij op Maud wijzend.

De Kolonel haalde de schouders op. ‘Wil hij bij ons dienst nemen?’

‘Hij is er nog te zwak voor...’

De Kolonel dacht een oogenblik na. De knaap, die misschien reeds goede diensten bewezen had, zou misschien nog voor iets beters te gebruiken zijn dan als soldaat. 's Kolonels rechtervinger raakte even de kin en tilde het hoofd van den jongen op. Deze sloeg de oogen neer en kleurde. ‘Hoe heet.... zij? vroeg hij in het Engelsch, en ter loops den blik vestigend op het op den grond liggend hair.

Semeyns rilde even.

‘Maud’ prevelde de ontmaskerde, die geloofde dat Semeyns alles reeds ontdekt had.

‘Je kunt haar medenemen naar de voorposten en haar dan in veiligheid laten gaan, ondersteld altijd, dat ze nog voor iets heeft te vreezen. U is een gratificatie van vijftig pond toegelegd!’ zei de Kolonel, waarna hij zich zonder verderen groet omkeerde en vertrok.

‘Is dat nu de Prins?’ vroeg Maud, die van eerbied zich onbehagelijk voelde.

‘Neen, maar zijn vertrouwdsten vriend: Kolonel Bentinck, zonder wien niets gebeurt.’

Hij zag Maud met eenigen wrevel aan; hij beschouwde haar thands als een hinderpaal voor zijn bevordering.

Niets als last had hij van dat meisjen, niets als last!

[pagina 13]
[p. 13]

‘Weet je waar die hooge Mijnheer mij een oogenblik aan deed denken? Aan Auntie.... mijn Auntie. Die kon ook zoo grauw uit de oogen zien als ze Sally of David de les las....

“De les las hij me niet! Dat laat ik me niet doen.... daar is ook nooit reden voor geweest.... Je praat over dingen waar je geen verstand van hebt” gromde Semeyns.

“Waarvoor is nu mijn hair afgeknipt, wijze Mijnheer?” Domme, domme man, die niet zag wat de ander dadelijk zag?’ Ze vleide zich tegen hem aan en hief de oogjens schalks tot hem omhoog. ‘Waarvoor dient het nu, dat ik er als een jongen uitzie?’

‘Maud, wie weet hoe 't mij benadeelen kan, maar scheiden doen we niet.’

‘Dat wist ik al lang.... Baas, hebt je voor je jongen ook nog iets te zeggen? Niet? dan heeft de jongen iets voor den baas. Die afgeknipte hairen kunnen hier niet blij ven liggen. Geef ze een plaats in dien zak.... We nemen ze meê.’

Lachend voldeed de baas aan het ontvangen bevel.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken