Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De kapitein van de lijfgarde. Deel 2 (1888)

Informatie terzijde

Titelpagina van De kapitein van de lijfgarde. Deel 2
Afbeelding van De kapitein van de lijfgarde. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van De kapitein van de lijfgarde. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.24 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.45 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De kapitein van de lijfgarde. Deel 2

(1888)–H.J. Schimmel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 14]
[p. 14]

XII.

Van de tinne van het Bisschoppelijk paleis te Salisbury woei de koninklijke vlag van Engeland. Ze hing slap langs den steng. Hare banen waren nat van den regen en geen windvlaag stoof er langs, zweepte ze op of rekte ze uit.

Beter dat een orkaan het door het nat verzwaarde doek had uitgezwateld en aan flarden gescheurd, dan dit slap neerhangen; - beeld van kalmte uit onmacht, beeld misschien van den Koning, die in de schaduw dier vlag zoo veel groots had denken te scheppen en thands dankbaar mocht zijn, indien de slaap hem een oogenblik vergetelheid bracht.

Ja, Churchill had de weifeling Zijner Majesteit weten te overwinnen. Hij had het in de laatste dagen, dat hij vooral geraadpleegd werd, niet aan goede raadgevingen laten ontbreken; hij had aangespoord tot ontwikkeling van kracht tegenover de valsche Bisschoppen van de Engelsche kerk, tegenover den altijd murmureerenden Adel, tegenover het klein aantal uit allerlei naties bijeen gescharrelde soldaten, door zijn rebelleerenden schoonzoon,

[pagina 15]
[p. 15]

den waardigen echtgenoot van zijn ontaarde en in den ban gedane dochter, aangevoerd.

Die Bisschoppen met hun leerstuk van lijdelijkheid! De lijdelijke gehoorzaamheid was lijdelijk verzet geworden, toen het hun leven en hun aanzien raakte. Als ze bevelen ontvingen van hun gebieder, dan knielden ze oodmoedig; als hun gelast werd te gehoorzamen aan den Gezalfde des Heeren, dan knielden ze nog oodmoediger maar riepen, dat ze wel wilden gehoorzamen maar 't niet konden. De Lords waren een en al trouw en eerbied, maar knielden en huilden even als de Bisschoppen, en prevelden daarbij van een vrij Parlement. En een Parlement, een vrij nog wel, gaf de Koning bij de gratie Gods, nooit, zoo lang een vreemd leger op Engelands grond vertoefde, en wanneer dat leger verslagen was, ook nooit! Toen de mare aankwam van de vernietiging der Hollandsche vloot, had hij dadelijk al wat hij beloofd had willen terug trekken, had hij Sunderland - grooter fielt dan de Judas Iscariot, die zijn Meester en God verried! - willen doen ophangen, diens goederen verbeurd verklaren, al de Whigs van aanzien, die het leven na den vorigen opstand met hun vermogen hadden gekocht, door zijn teer geliefden Jeffreys op het blok laten brengen, maar Churchill had toen met groote welsprekendheid er op gewezen, dat dit een politieke fout zou zijn en een blijk tevens van zwakheid en vrees.

En Sunderland was bovendien uitgeweken met al zijn papieren, en de spion, dien hij beloofd had aan te wij-

[pagina 16]
[p. 16]

zen, altoos nog maar niet op te sporen. Sedert de landing en het oprukken van Oranje echter had Churchill niet meer tot beleidvol weifelen maar tot doortastend handelen geraden. Het leger, dat Lord Feversham heette te kommandeeren, maar dat Churchill had gevormd en bleef bezielen, wachtte slechts op éen moedig woord van den Koning, en de duizendtallen Zijner Majesteit zouden de honderdtallen van den indringer, die nog altijd in het open veld verslagen was, overweldigen en daardoor paal en perk stellen aan de vrome Jeremiades der Bisschoppen, aan de murmureerende ditoos der Pairs en aan het laffe verraad van gewetenlooze edelingen, die, naar het gerucht verzekerde, iederen dag in steeds grooter getale zich in het kamp Zijner Hoogheid aanmeldden.

Ja, Zijne Majesteit was op de hoogte gehouden... Hij kende de namen van al die verraders! Hij zou ze laten vierendeelen, ja kruisigen, indien hij niet bevreesd ware dat ze daardoor verheerlijkt zouden worden; hij zou die ontrouwen tot in hun derde geslacht doen boeten zoodra hij het ingedrongen leger verslagen had! Tot het doen opknoopen van eenige geruchtmakende belhamels in zijn goede stad Londen moest hij zich, helaas! voor 's hands bepalen. De raad van Churchill, dien hij tot Luitenant-Generaal bevorderd had, de raad vooral om zich aan 't hoofd van het leger te stellen, werd er te eer om gevolgd.

En nu was hij te midden van het deel van zijn leger dat uit Ieren bestond: de Engelsche Regimenten toch lagen rondom Warminster. Hij was met uitbundig eerbetoon

[pagina 17]
[p. 17]

ontvangen, maar had toch niet den smartelijken glimlach kunnen verwijderen, welke langs zijn lippen als verstijfd scheen. De afval van zijn neef Cornbury, die thands zich in het kamp van Oranje bevond, had hem meer pijn gedaan dan hij wilde doen blijken.

Het was echter een verzachtende balsem in de schrijnende wond geweest, dat de vader van den jongen verrader, de Graaf van Clarendon, in wanhoop over dat misdrijf zich voor hem veroodmoedigd en hem had toegeroepen: ‘neem alles wat ik heb als zoenoffer,’ maar sedert waren er zoo velen van hem heengegaan, waren de Graafschappen in Oost en Zuid tegen hem in opstand gekomen en was de schuld van Cornbury daardoor wel niet vergeten, maar toch op den achtergrond geraakt.

O, indien zijn leger, aangevoerd door een man als Churchill, den vijand eens versloeg! Hoe alles zou keeren, alle verzet verlamd zou zijn en de laatste privilegies konden worden verscheurd!

Met die heerlijke gedachten was hij den vorigen nacht ingesluimerd. Zijn kamerdienaar had hem in den nacht dikwijls den naam van Churchill hooren roepen en daarbij het woord voegen: ‘vooruit...!’ Maar toen hij een paar uur geleden wakker was geworden en naar de berichten had gegrepen, welke dien nacht waren aangekomen; toen hij ze gelezen had terwijl de trouwe dienaar hem aankleedde; toen hij had vernomen, dat de zeestad Plymouth zich voor den Prins van Oranje had verklaard en Portsmouth, waar de Koningin zich met den Prins van Wales

[pagina 18]
[p. 18]

bevond, mede niet te vertrouwen was, toen had hij zijn tranen niet kunnen bedwingen en waren de verwachtingen, den vorigen avond nog gekoesterd, gevloden.

Een Lady vroeg gehoor, dadelijk gehoor, zoo meldde de Lord van de Slaapkamer. Zij droeg een masker en wilde haar naam niet noemen, maar beweerde te komen spreken over Zijner Majesteits kind.

‘Sla mij een mantel om en leid de Lady binnen. Heilige Elisabeth, bid voor mij!’ fluisterde hij, zich devotelijk kruisende. Hij vreesde het ergste.

Maar hoe groot was zijn verbazing, toen hij, de voeten slechts ten halve met de kousen bedekt en in de kleppende muilen geschoten, een zwart kapjen op het kaal geschoren hoofd, in een eenvoudigen armstoel naast het haardvuur gezeten, een vrouw zag verschijnen, die op den drempel reeds den kamerdienaar een wenk gaf heen te gaan! Toen ze zich gehoorzaamd zag, had zij haar sluier weggetrokken en... Katherine Sedley, Gravin van Dorchester, stond voor hem in diepen rouw!

‘Kate!’ riep hij, onwillekeurig de armen naar haar uitstrekkende, maar ze dadelijk weer latende vallen. De bevelen der Heilige Kerk mochten in rampvolle tijden als deze wel stipt worden opgevolgd. ‘Ik mag niet met u spreken,’ stamerde hij, terwijl hij het hoofd van haar afwendde.

Wat stond zij, de verdreven favorite, in haar eenvoudig zwart reiskleed fier tegen over hém, den monarch bij de gratie Gods, met de voeten schuifelend in de onvaste muilen, welke telkens wegglipten.

[pagina 19]
[p. 19]

Een smadelijke lach had zich op haar gelaat vertoond bij die woorden, zoo schuw en zacht gesproken. ‘Gij moogt met mij niet spreken! En wie u dat verboden heeft kan zoo goed beoordeelen wat man en vrouw, wat ouders en kinderen verbindt! Moet ge dan de speelbal zijn van iedereen?’

‘De Heilige Kerk beveelt me....’

‘Waar haalt zij de stoutheid van daan dat te doen?’

‘Van God!’

‘Hoe weet ze dat?’

‘Van den Heiligen Geest, die in haar leeft en werkt!’

‘Hoe weet gij dat?’

‘Zij, de Kerk, door haar Bisschoppen van Christus sterven af onafgebroken vertegenwoordigd, zegt mij dat, en ze is onfeilbaar.’

‘Dus de Heilige Geest getuigt in het voordeel der Kerk en de Kerk in het voordeel van den Heiligen Geest. 't Is of Jakob Stuart van Koning Jakob II getuigt, dat deze een vader is van zijn volk en Koning Jacob II onder eede verklaart, dat de woorden van Jakob Stuart geloof verdienen.’

‘En úw geloof..!’ Zijn gelaat teekende minachting.

‘'t Is verloren gegaan met al de Gelooven, die zich voeden met het ongerijmde.’

Zoo twistten die twee, een oogenblik hun bekommernissen vergeten! Het kenschetst den tijd.

Jakob, in het nauw gebracht of het eerst onder den indruk teruggevoerd van de straks gevoelde vrees, gaf den kamp op.

[pagina 20]
[p. 20]

‘Je boodschap, Kate! Je weet iets van mijn kind? Is 't in handen van den Hollander?’

‘Ons kind is verdwenen, Jakob! De Koning moet den vader wreken. Geef mij volmacht tot handelen, volmacht om alle Sheriffs met hun constaples ter mijner beschikking te stellen! Ik wil mijn kind terug hebben!’

Haar stem klonk dreigend door het vertrek.

‘Kate, Kate, bedaar!’

‘Je deedt beter mij een stoel aan te bieden... Ik ben erg moê en tot op het been verkild.’

Hij was met moeite opgestaan en schuifelde naar een naastbij staanden zit, die met hard leer bekleed was en geen leuning had. Hij wilde haar dien geven maar zag, dat Kate, vrij en vermetel als altijd, in zijn armstoel zich reeds had neergevleid.

‘Neem jij dien zit en plaats hem daar!’ beval ze.

‘Ik dacht, dat je berichten hadt van den Prins van Wales, die te Portsmouth...!’

‘Wat gaat mij dat ondergeschoven kind aan!’

‘Durft je 't wagen mij dit te zeggen? Durf je 't wagen?’

‘Zoo als je merkt. Maar Maud is ons beider kind, werkelijk ons beider kind. Durf zeggen dat het niet waar is!’ Jakob zweeg. ‘Ik liet haar opvoeden op het land, verre van alle besmetting. Ik wilde, dat ons kind anders zou worden als de ouders. Ik heb haar lief.... zoo als een moeder dat alleen kan, en ik wantrouwde het bloed, dat ze in de aders heeft. Daarom besteedde ik haar uit bij eenvoudige lieden. Zij mocht nooit weten wie haar vader was....’

[pagina 21]
[p. 21]

‘Natuurlijk’ mompelde Jakob. ‘En wie haar grootvader van moeders zijde was zeker óok nìet.’

Om te begrijpen hoe lomp de zinspeling was, wete men, dat Mr. Sedley, de vriend van tooneelschrijvers en tooneelspelers, een der eerste fraaie vernuften van zijn tijd, alle losbandigen in schaamteloosheid en liederlijkheid had overtroffen en het feit, dat hij eens, geheel ontkleed, op het balkon van zijn koffijhuis zich aan de voorbijgaande menigte vertoonde, nog in de herinnering leefde.

Tegenover de vrouw, die niet alleen in vernuft maar ook in cynisme haar vader geleek, kon de vroegere minnaar een dergelijke zinspeling wagen zonder vrees van te verpletteren en te vernietigen.

Kate liet dan ook niets zien als een schamperen trek om haar lippen, niets anders hooren als de woorden: ‘Juist: ze mocht vader noch grootvader kennen en wel om dezelfde reden; ook haar moeder niet.’ De laatste woorden bracht zij met halve stem uit.

‘Waarom niet?’

‘Als je dat niet begrijpt zal ik het je niet uitleggen... Zoo ik het laatste echter deed zou ik er niet bij blozen... omdat jij alleen de uitlegging zoudt hooren! Maar niet verder gepraat..! Er moet gehandeld...! Dat je als Koning niet veel meer doet dan overleggen, mogen je raadslieden verandwoorden en gaat mij niet aan, maar dat je als vader anders zult doen, daarvoor zal ik zorgen.’

‘Ik ken dat kind niet en wil het niet kennen.’

[pagina 22]
[p. 22]

‘Braaf Christen! Ze was eens je lieveling in de eerste dagen dat ik met je woonde...’

‘Dat is zoo lang geleden en toen je haar liet opvoeden in de leer, die ik verafschuw...’

‘Dezelfde, die ik aanhing, en ik heb nooit gemerkt dat ik er je minder om was... Wees toch tegen je zelven waar; durf dat zijn! Maar daar had je nooit de kracht toe en dat was en dat is je ongeluk. In het slaapvertrek speelde de vrouw de baas; in het bidvertrek de priester en in de raadkamer herinnerde je je de bevelen van beiden! Ik wist dat - ik weet dat...! Maar toen ik gebied voerde over je - ik deed het niet altijd, want je trouw was even zeker als de eeden aan je volk - dreef ik je toch dikwijls er toe, om Koning te zijn, niet priesterslaaf, niet kind onder toezicht van gunstelingen. Ik was je altijd aangenaam; ik was je dikwijls nuttig.’

Zij had zich ontsluierd; zij had den kanten halsdoek verwijderd en gaf den nog altoos prachtigen hals en boezem aan Jakobs oogen prijs, die er eerst op staarden, maar er al spoedig zich aan schenen te hechten en er zich te vermeien.

‘Ik kan je misschien wéer nuttig zijn. Ik kan misschien je nogmaals de oogen openen. Ik deed je het eerst van allen Sunderland kennen; ik joeg hem op de vlucht. Ik kan je wellicht nu het hoofd van de geheele samenzweering aanwijzen, want alles om je heen is éen samenzweering.’

‘Spreek, Kate! Lieve Kate, mijn schutsengel! Ja, ik voel dat ik verraden word... De grond zakt onder mijn

[pagina 23]
[p. 23]

voeten weg... Wat doe je? Neen, raak dát niet aan...! Dat wil ik niet... dat mág ik niet willen.’

Die laatste woorden werden hem ontlokt door een handbeweging van Kate naar het op de tafel staande ebbenhout kistjen, waarvan het deksel het wapen vertoonde van Engeland, in onyxsteen meesterlijk gesneden door den Delvenaar Stevens. Dat kistjen bevatte het Groote Rijkszegel, waaraan door Jakob de grootste waarde, de verwonderlijkste kracht, verwonderlijker en meer afdoende nog dan een zijner vele amuletten, werd toegekend.

En niet geheel ten onrechte!

De rechtsleer toch had ingang gevonden, dat elk besluit, elk bevel, waarop het Groote Rijkszegel was gedrukt, gehoorzaamd moest worden al was dat zegel ook door diefstal of bedrog of overmacht er op gezet; slechts een wet, door Commons, Lords en Koning gemaakt, kon de gevolgen van het gepleegd bedrog te niet doen.

‘Wees maar niet bang! Ik zal 't niet gebruiken. Ik wilde het kistjen maar openen, om je dichter bij het Zegel te brengen, dat je er uit zult nemen, dat je op dit bevelschrift zult afdrukken.’

‘Maar heb je dan eenig spoor ontdekt? anders baat dat alles toch niet! En al vond je het spoor en heb je mijn stempel, dan vindt je in iederen burger van Londen een heeler van het gestolene. Ik kon in de laatste tijden geen enkel spion vinden, geen enkele geheime drukkerij... en ze waren er toch in menigte...! Zelfs dien spion niet, die in de nabijheid van White-hall, van White-hall! werd

[pagina 24]
[p. 24]

verborgen door dien Judas, die God vervloeke en verderve! dien Hij mij in banden spele en ik bouw Hem in Londen een Kathedraal, waarbij de St. Paul een nietige Kapel zal zijn!’

‘De tijd dringt... Laat mij begaan... zegel het bevelschrift...!’

‘Maar Kate... als de magistraten je den rug toekeeren dan beleedigen zij niet jou, maar mij... Denk eens... die spion verbleef dagen bij Sunderland.’

‘Ik wil 't gelooven, maar wat verscheelt dit mij, die in doodsangst verkeer...! Bovendien er wordt je zoo veel voorgelogen!’

‘Maar Churchill verzekerde het mij ernstig, heel ernstig, en die liegt nooit!’

‘Groote God, als je je maar het spreekwoord wildet herinneren: zoo als de waard is vertrouwt hij zijn gasten, zou je niemant gelooven.’

Deze cynische uitspraak was een vergelding: ze overtrof nog de zijne van straks. Zoo was 't altijd gegaan in beider omgang: harer altijd de zegepraal! Met drift vervolgde zij: ‘'t Is om alle geduld te verliezen met een man, die blind is en beter denkt te kunnen zien dan de scherpst gebrilde. Churchill liegt nooit! roep je uit met oogen, die een goedig kalf eer zouden aandoen, en hij is... neen, eerst zul je mij de middelen verschaffen om Maud weder machtig te worden. Als je gevoelen kondet wat ik lijd bij de gedachte, dat ieder minuut vertragens het lijden, de oneer misschien, van mijn kind vermeerdert...!

[pagina 25]
[p. 25]

Teeken dit bevelschrift! druk er je zegel op af... en ik zal... je weer nuttig zijn.’ Ze had zijn hand gegrepen, en naar het kistjen gevoerd. Hij bood geen weerstand meer; hij liet zich leiden. Het bevelschrift, geteekend en gezegeld, was in haar hand.

‘Spreek nu, Kate!’ zei hij biddend. Wat zou hij nu weer hooren? Was 't maar niet beter...? Maar als hij eens in éen slag het verraad vernietigen kon...!

‘Luister... Ik had Maud uitbesteed op het land, even buiten London... Dikwijls bezocht ik haar. Hoe ik haar onschuldig zag opgroeien...! Wat was ze lief... mooi, maar niet te mooi..! Wat wilde ik nu ook zeggen...? Ja, ik ben er. Drie dagen geleden ging ik weer daarheen. Ik vond de woning verbrand; het spoor van de vrouw, die er gehuisd had in London... half gek van den schrik... Maud en zij waren gered door een Hollander, die er gehuisvest was. Op zekeren nacht was ze verdwenen...’

‘En die Hollander....?’

‘Was er door Churchills kamerdienaar gebracht...’

‘Wat?’ Jakob was opgesprongen. ‘De bewijzen.... de bewijzen....! Zoete Jezus! Heilige Maria!’

‘Een Iersche waschvrouw vond ik onder een boom op de kniën, toen ik nogmaals naar den puinhoop van de beide huizen was gegaan... alsof ik daar nog iets zou kunnen vinden! 't Was een ingeving van boven, zouden de Kerkelijke huichelaars zeggen, en misschien nooit met meer schijn van recht. Die vrouw had den spion - dat was hij: vermoedelijk zelfs een Hollandsch officier -

[pagina 26]
[p. 26]

aangegeven aan de Paleiswacht. In den nacht was hij bij vergissing tot háar gebracht. Een van zijn geleiders herkende zij, toen zij dien ontmoette op een harer laatste tochten naar de knechtskamers van White-Hall; zij vroeg daar of men wist wie dat was: Berkley, de kamerdienaar van Lord Churchill, zei men.’

‘Nu begrijp ik alles - álles!’ riep Jakob uit, waarna hij zijn hoofd met beide handen omklemde, oprees en haastelijk, als had hij een besluit genomen, naar de deur wilde gaan. De voeten echter stonden zóo onvast in de muilen en de eikenhouten vloer was zóo glad, dat hij dreigde uit te glippen en neer te glijden.

Kate greep hem nog bij tijds. ‘Wat ga je doen?’

‘Straffen... Ik laat hem opknoopen zonder eenigen vorm van proces.... Ik wil mij ontslaan van die onzichtbare vijanden. Het is alsof me overal webben omfladderen waarin loerende spinnen zitten... Heere Jezus, wat benauwdheden! Maar voor elke minuut van die benauwdheden een verraderskop..! Ik ga... den Kaptein van mijn Iersche lijfwacht roepen...!’

Hij schelde: een oogenblik later had hij er berouw van. Op zijn schellen zou een zijner Lords binnen komen; hij zou hem kunnen bevelen de wacht te roepen, maar honderd tegen een dat hij niet gehoorzaamd zou worden.

‘Ik zal den Kaptein dien ge bedoelt gaan roepen.’

‘Best, Kate! Had ik je maar altijd bij me!’

Daar klonk een voetstap in het portaal en ging de deur open.

[pagina 27]
[p. 27]

‘Ik heb je niet noodig Mylord! of ja, zend me Newman om mij aan te kleeden.’

‘Had Uw Majesteit doen roepen? Dat hadden wij niet gehoord. Ik kwam Uw Majesteit voor Luitenant-generaal Churchill een oogenblik gehoor vragen. Zijn Excellentie zei dat er haast bij was.’

Jakob zag Kate aan, die toestemmend knikte, en hem een veelbeteekenenden blik toewierp, terwijl ze langzaam naar de deur trad en door deze verdween.

Het woord: Kate! bestierf hem op de lippen. Hij had haar zoo gaarne willen houden; hij voelde zich nu zoo alleen; hij keek naar den wand tegenover zijn rustbed, waar een groot kruisbeeld hing. De doornenkroon van den grooten lijder was met bloed bedropen... hij huiverde.

‘Moet ik Lord Churchill...?’

‘Laat hem binnen komen. Zeg hem, dat hij hartelijk welkom zal wezen.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken