Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De kapitein van de lijfgarde. Deel 2 (1888)

Informatie terzijde

Titelpagina van De kapitein van de lijfgarde. Deel 2
Afbeelding van De kapitein van de lijfgarde. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van De kapitein van de lijfgarde. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.24 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.45 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De kapitein van de lijfgarde. Deel 2

(1888)–H.J. Schimmel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 147]
[p. 147]

VI.

‘Eindelijk gevonden!’ zeide Auntie, toen de hartstochtelijke liefkozingen een oogenblik werden gestaakt. ‘Hoe heb ik je gezocht maanden, maanden lang! Maud, laat ik je eens goed aanzien...! Je ziet er veel krachtiger, veel beter uit... of neen... beter niet, sterker wel.’

Maud keerde even het hoofdtjen af. 't Bleek der andere niet ontsnapt te zijn. Deze nam toch het blozend gezichtjen tusschen beide handen en keek het nogmaals lang en doordringend aan.

‘Maud, heb je Stevens' huis vrijwillig verlaten?’

‘Zeker; dwingen laat ik me nooit!’

Auntie trilde; die toon was haar vreemd. De inwendige ontwikkeling had zeker gelijken tred gehouden met de uitwendige. Auntie had te veel levenswijsheid en ervaring om nog een oogenhlik te kunnen twijfelen.

‘Kind! kind! moet ik je zóo terugvinden!’ kreet ze met diepe smart.

Maud was bewogen; die stem herinnerde haar hare kindschheid, en die kindschheid, ze gevoelde 't donker, had iets gehad wat nu werd gemist.

[pagina 148]
[p. 148]

‘Auntie....! U moet niet zóo tot me spreken.... Wat deed ik dan voor kwaad?’

‘Als je in den eenvoud van vroeger die vraag doet, dan... ben je mijn lieveling gebleven, al zondigde je ook tegen de vormen der...’ eerbaarheid wilde ze zeggen, maar het woord kwam niet over haar lippen, ‘al overtradt je ook de wetten der welvoegelijkheid. Waarom ben je van Stevens weggegaan?’

‘Omdat de jongen van ouden David mij geen rust liet.’

‘Waagde die vileyn...? Mijn stalzweep zal hem er voor straffen..! Maud je deedt braaf; je handelde zooals ik, ware ik tegenwoordig geweest, gewild zou hebben dat je deedt.’

‘Ik had een afkeer van dien jongen en had den Hollander lief, dien ik bij vader David had leeren kennen.’

‘En je volgde hem..? en je bleeft bij hem? O!’

Bij dien uitroep was ze van de rustbank opgesprongen en liep ze gejaagd het vertrek rond.

‘Het vreeselijkste is dus waar! Het heeft mij getroffen...! De ellendeling, die misbruik heeft gemaakt van de argeloosheid van een kind - want een rein onschuldig kind was ze: dáarvoor toch zorgde ik! Macht! Macht!’ kreet ze met gedempte stem, ‘macht om hém te kunnen straffen, te kunnen pijnigen, die mij pijnigt..! Maar welke macht zou dát wel kunnen! Hij, daar boven zeker niet, die maar alles toelaat!’

Maud had haar eerst verwonderd, toen wel wat geërgerd aangestaard. Aunties eerst zoo vriendelijk gelaat had een

[pagina 149]
[p. 149]

uitdrukking van terugstootende hardheid aangenomen. Maud had eerst nog oog gehad voor de paerels in het glanzende zwarte hoofdhair en voor den gouden band aan den arm, maar al heel spoedig alleen acht moeten geven op den toorn, welke van zooveel minachting jegens haar getuigde. Ja, van minachting! Was haar hand, straks nog zoo teder gevat en gedrukt, niet heel ruw weg geslingerd? Had haar voet niet een schop gevoeld, dien de puntige hak van het schoentjen, plotseling neergezet bij het opspringen der doldriftige, haar had toegebracht? Auntie, met moeite gaf ze haar nog dien naam, had nooit zoo snerpend tegen haar gesproken.

Maar Mauds verbazing, Mauds ergernis zou nog klimmen, want daar klonk het hard en bevelend:

‘Werp een overkleed om, en volg me! Je neemt niets meê van wat hier is, al werd het je ook geschonken. Zelfs de kleeren, die je aan hebt, zal ik hem terug doen zenden. Hoor je niet wat ik zeg?’

Maud bleef haar aanzien, maar bleef dat zittende doen.

‘Ben je doof? Ik wil dat je dadelijk met mij gaat. Je zult me niet meer verlaten De tijd is gekomen waarvan ik vroeger sprak.’

‘Waarheen wil u me voeren?’

‘Heel ver van hier... waar niemant je kent; waar men licht vergeet en vergeten wordt. We hebben geen tijd te verliezen... Mijn draagkoets wacht.’

‘Ik kan niet met u gaan.’

‘Je moet; je hebt een reinigings-bad noodig... en een

[pagina 150]
[p. 150]

andere lucht. Ergens in de bergen zal er wel een plek zijn waar frisch water is en een zuivere lucht ook.’

‘Ik dank u... Ik heb mijn eigen weg moeten zoeken en ik vond dien, Aunt!’

‘Noem je dat een eigen weg? Een mestvaalt!’

‘Goed! Maar ik blijf er op zitten. 't Bevalt er me heel goed....’

De andere sidderde. 't Was of zij zelve zoo iets wel eens had gezegd of 't zou hebben kunnen zeggen.

‘Ontzettend!’ klonk het heftig. ‘Kon ik maar denken dat ze gek was! Beter in het dolhuis dan hier...!’ Ze wendde zich hooghartig tot Maud: ‘Ik heb het recht je verblijf te bepalen... Je werdt mij toevertrouwd.’

‘Ik geloof er niets meer van. Nog eens: ik ga mijn eigen weg.’

‘Maud, ga meê..! Het is tot je best!’

De dreiging werd prijsgegeven voor de oodmoedige bede.

Maar Maud bleef ontkennend het hoofdtjen schudden.

‘Ik heb de tederste rechten op je!’ riep de andere nu in radelooze angst. Zij greep Mauds hand, boog zich tot haar over, stokte, maar riep eindelijk: ‘ik ben... ik ben je moeder... Maud!’

‘Dan heb ik er nu twee!’ werd er stug geandwoord. ‘Sally is afgedankt en het werd tijd; die begon ook te kommandeeren!’

‘Kind, ik ben je moeder, geen pleegmoeder. Ik liet je groot brengen...’

‘Bij boeren, bij het kroos in de sloten, midden onder

[pagina 151]
[p. 151]

konijnen, honden en kippen... natuurlijk dat ik van hen leerde...’

‘Ik betaalde ruim voor je; niets mocht je ontbreken... rein moest je opgroeien...’

‘Kon ik dat dan niet bij u? Of... schaamde u je over mij? Ja, dat zal wel zoo zijn. De Kaptein zei 't me eens, toen ik nog dacht dat hij jong was... en ik ben 't gaan gelooven...’

‘Voel je dan niet de inspraak van het bloed...?’

‘Voelde ú dat? Waarom mij daar dan uitbesteed?’

Auntie sloeg de hand aan het klamme voorhoofd. Welk een smaad wierp dat koude kind haar tegen!

‘Ik zal je redden... tegen je wil dan! Ik ben nog bijtijds gekomen! Je bent nog minderjarig... De wet geeft mij rechten... O, dat ik zoo tegen mijn kind moet spreken, het liefste, het eenig lieve dat ik had! Maud, dat ik je verre van mij liet opgroeien, het was zelfopoffering - het was een grievende smart voor mij, maar 't was goed! 't was noodig voor je, mijn aangebedene!’

Zij was bij haar neêrgeknield en strookte haar de wangen.

‘Als u je niet over mij schaamde, waarom heeft u me dan niet bij u gehouden? Waarom mij dan voorgelogen dat mijn ouders dood waren? Waarom deed u dat?’ klonk het koud.

Dat niet te kunnen zeggen, het was vreeselijk! Kate liep zwijgend het vertrek op en neer. Zou ze alles bekennen? Maar dan zou dat eenzijdig verstandige kind op

[pagina 152]
[p. 152]

rijzen en haar rechter zijn! dan zou ze alle heerschappij over haar verliezen... dan zou ze moeten vluchten en alléen en voor altijd! Wat te doen? Hoe te spreken om gehoord en verhoord te worden?

De trap kraakte onder een haastigen en zwaren voetstap. Maud herkende dien. Semeyns was veel vroeger dan hij gezegd had, terug gekomen... Uit wantrouwen? 't Zij: tóch was hij welkom. Het ergste dat ze zich dit oogenblik kon voorstellen was de bevelende Auntie te moeten volgen naar den eenzamen top van een berg.

Semeyns stond in de kamer. ‘Is er een brief...?’

De vraag bestierf hem op de lippen toen hij zag wie bij zijn Maud zich ophield.

‘Gravin van Dorchester!’ stamerde hij.

Het andwoord, dat Kate Sedley aan haar kind niet kon geven, had daar van onverwachte zijde geklonken. Kate had een stoel gegrepen om niet neer te vallen; gelukkig dat ze den rug toekeerde aan Maud, die op de rustbank zat, roerloos, als versteend, met wijd geopende oogen.

‘Ha, ha, ha!’ lachte deze eindelijk, ‘dat is nu mijn moeder!’

Die lach snerpte door de lucht en tegelijk scheen wel een giftige angel de beide anderen in het hart te treffen.

Kate Sedley had zoo iets óok kunnen zeggen! Zij moest het in dat vreeselijk oogenblik zich zelve bekennen, en dat ze dat moest verzwaarde nog de folterende pijn. De overmacht van deze bracht haar evenwel te spoediger tot haar zelve terug.

[pagina 153]
[p. 153]

‘Ik kom mijn kind opeischen’ klonk het hoog. ‘Van een belooning voor den liefderijken verzorger spreken wij later.’

Semeyns sloeg de oogen neder voor den basilisken-blik, die hem tegenvonkte.

‘Toen ik nog niet wist hoe zij heette, zei ik al dat ik niet met haar meê zou gaan!’ Met deze woorden rees Maud op, trad naar Semeyns toe, en lei haar hand op zijn arm. ‘Waarheen je wilt hebben dat ik ga, zal ik gaan. Mijn moeder wil me ergens in de bergen brengen en bij me wezen om me te reinigen... ik moet vergeten worden... Ik geloof dat ik er heel gauw alleen zou zitten...! Dáar ook bij me te blijven als men in Londen een vierspan heeft...!’

‘Niet meer! Niet meer!’ hikte haar moeder. ‘Mijn rijkdom is de uwe... ga met mij naar Dorchesterhouse - blijf daar dan bij mij...’

Semeyns' arm drukte dien van Maud.

‘Wees maar niet bang dat ik je verlaten zal,’ zei Maud tot hem. ‘Ik blijf bij mijn huisdieren - 't zijn dezelfde wel niet, die Mylady mij voor haar geld jaren lang bezorgde...!’

‘Maud, hoe kun je zoo spreken, in zulke oogenblikken!’ riep Mylady.

‘Weer een les! En ik kon de vroegere al zoo moeielijk verdragen hoewel ik toen nog niet wist hoe de schoolmaitres heette...’ Marmerbleek werd eensklaps haar wang; haar lippen verstijfden; had Semeyns haar niet met de armen omvangen, ze zou neergeslagen zijn.

[pagina 154]
[p. 154]

‘Een dokter!’ riep Mylady.

‘Geen opschudding!’ klonk het ernstig van Semeyns' lippen. ‘Ik zal u spoedig laten weten hoe ze gestemd is, als ze weer tot bewustzijn komt...’

't Was een beleefde wenk om te vertrekken. Alsof hij dien nog niet duidelijk genoeg achtte, opende hij, na Maud op de rustbank gelegd te hebben, de deur en leidde hij Mylady de trap af.

Zwijgend en verslagen volgde zij hem. Onder den zijden doek, dien zij over het hoofd had geworpen, werd een ingehouden snikken gehoord. Op den dorpel der buitendeur fluisterde hij: ‘ik heb medelijden met u.’ Een enkele blik slechts ving hij op; maar die blik deed hem huiveren en tevens zich beschaamd afwenden.

Toen hij zijn woning weder binnen was gegaan en juist de deur wilde sluiten hoorde hij terzijde van den draagstoel fluisteren. Hij stak door een kier even het hoofd naar buiten. De blonde melkmuil scheen Kate Sedley te kennen - geen wonder waarlijk! - en haar iets gezegd te hebben wat juist niet aangenaam scheen geweest te zijn, want het zijden gordijntjen werd met een driftigen ruk dicht geschoven en de dragers ontvingen een norsch bevel om voort te gaan.

De aanstaande Lord Fitz Gérald had toch alleen maar aan Kate gevraagd: ‘hoe ze zijn duifjen zoo gauw had gevonden?’ Hij had geen andwoord ontvangen. Hoe lomp! Begon zoo'n kreatuur ook al preutsch te worden? Wat het ongeluk al niet doen kan! Ah bah! hij zou het duif-

[pagina 155]
[p. 155]

jen eens vertellen, dat Kate voor het oogenblik altans geen goed gezelschap voor haar was. Hij wendde zich om en zag naar boven: de gordijntjens waren dicht geschoven; 't was het afgesproken signaal om binnen te komen. Hij liet den klopper zacht vallen. De deur ging schielijk open en Semeyns - hij vermoedde ten minste dat die 't was, want goed aangezien had hij hem nooit - stond voor hem.

‘Duizend maal verschooning, Sir!’ zei hij, den innerlijken schrik verbergend met een zelfbeheersching, tot welke hij door weinigen in staat werd geacht. ‘Ik vergiste mij: ik moet hier naast zijn. De draagstoel van Lady Dorchester bracht mij in de war...’

Semeyns had weinig van de verontschuldiging gehoord; hij smeet de deur dicht en holde naar boven. Maud scheen reeds tot bewustzijn gekomen en had een harer handen aan de oogen gebracht. Een zenuwachtig nokken getuigde alleen nog van den schok. dien zij ontvangen had. Hij gunde haar gaarne de rust, waaraan zij behoefte had. Zijn oogen zwierven in het rond en vonden het straks op de tafel neergeworpen stuksken papier. Op weg naar Holland-house was hij een zijner luitenants tegen gekomen, die hem had medegedeeld, dat een brief uit Holland, na lang te hebben omgezworven, eindelijk aan een der kazernes vertoond, dáar aangenomen en dadelijk naar Kingstreet was bezorgd.

Een brief uit Holland!

De grond scheen onder Semeyns' voeten weg te deinen. De Luitenant deed den voorslag voor hem dienst te doen

[pagina 156]
[p. 156]

en verlof daartoe van den Kolonel te gaan vragen. Hoe daarin van gantscher harte werd toegestemd!

Dat verfomfaaide stuksken papier was zeker de brief. Waarom draalde hij er naar te grijpen? Een brief van de zijnen! Het was of dat papier een aura omgolfde, die de zijne afstiet. Hij stak de hand uit, en 't was hem of ze terug werd geduwd. In geen weken had hij iets uit Amsterdam vernomen... De laatst ontvangen brief was bijna het lezen niet waard geweest en had alleen de mededeeling ingehouden van den stand der kas, die vrij bevredigend was, van aller gezondheid, van de vroolijkheid der kinderen, vooral van Ernst, maar had geen spoor getoond van een verlangen naar zijn terugkeer! Die vrouw had hem nooit liefgehad, had nooit haar hooge afkomst kunnen vergeten..! had hem genomen uit spijt over het niet-spreken van een of ander hooggeplaatste voor wien zij liefde koesterde... uit de zucht misschien om een reputatie te herwinnen, die op weg was verloren te gaan...! Foei, dat zulke gedachten weder bij hem opkwamen en juist nu... ten aanschouwe van dien brief! Nog erger! Daar rees in het diepst zijns harten nogmaals de vraag: ‘is 't ooit liefde geweest wat ik voelde? Dreef de eerzucht me niet tot de Admiraalsdochter en voltooide toen de jaloezy niet wat de eerzucht begonnen was? Maar de kinderen dan die ik heette lief te hebben meer dan mij zelven? Maar Brechtjen, het lieve edele kind, met den lichtkrans der reinheid om het zoo vriendelijk schoone hoofdtjen?’ Hij bracht de hand aan het hart en ademde moeielijk. Had hij

[pagina 157]
[p. 157]

de laatste maanden meer zulke oogenblikken doorleefd als deze, dan was 't voorwaar niet vreemd, dat zijn gelaat een uitdrukking van matheid vertoonde, dat de droefgeestigheid haar stempel op zijn geheele wezen had gedrukt!

Weg, weg, neerdrukkende, afmattende, vernietigende gedachten! Het leven bij oogenblikken genoten! In den roes van den hartstocht, die zulke heerlijke lusthoven kon tooveren, voortgeslempt en voortgedroomd!

Maar nog altijd ligt daar die ongeopende brief! Onmannelijke vrees!

Daar heeft hij het papier in de hand, wier trillingen hij niet meester kan worden!

Hij leest: ‘Kaptein Semeyns in 't leger Zijner Hoogheid bij Exeter of ergens anders in Engeland.’ Het schrift was niet dat zijner vrouw. Zijn hand greep den rieten arm van zijn stoel vast. Hij beefde! Hoe de brief open kwam wist hij niet, maar hij kon er in zien.... ‘Uw Brechtjen!’ zoo luidde de onderteekening. Zijn oogen zwierven eerst over de regels zonder te zien, maar verslonden die weldra.

‘Lieve vader! wij zijn zoo in angst... moeder is zwaar ziek... ik geloof dat ze te veel voor ons heeft gewerkt. De Juffer van den aptheker helpt ons oppassen; als moeder u maar zag dan zou ze wel gauw beter wezen, geloof ik vast; moeder kan gelukkig niet lezen dat ik dit schrijf, want ze zei altijd dat UEd. het best wist wat goed was...’

[pagina 158]
[p. 158]

Hij kon niet meer. Hij boog het hoofd: hij borst in snikken los.

Maud hief het hoofd even op. Ze was geheel tot zich zelve gekomen door de wonderlijke handelwijze van den Kaptein.

‘Karel!’ lispelde zij op den liefelijken toon, die vroeger zoo dikwijls gebleken had onweerstaanbaar te zijn. ‘Karel, ik ben vast besloten - ik ga nooit met haar wonen. Heb je me zóo lief? Nooit zag ik nog tranen in je oogen..! Heb je er misschien verdriet van dat zij mijn moeder is? Dat heb ik ook... Had ik 't maar niet bijgewoond dat ze uitgejouwd werd! Zoo heel veel kwaad heeft ze toch niet gedaan, wel? Lijk ik niet wat op haar? Zeg? Maar zij rijdt dan toch maar in een vierspan en heeft geld genoeg om menigen bepluimden hoed omlaag te doen gaan. Karel, kom naast me zitten! Als je me alleen laat’ - zij zag hem naar zijn hoed grijpen - ‘en ze komt weer hier, dan zal ze me dwingen met haar te gaan... Karel, ik kan niet buiten je leven!’ riep ze toen hij de deur had geopend.

Zonder iets te zeggen rende hij voort, de trap af, het huis uit.

Wat wilde hij? Hij wist het niet. Waarheen ging de tocht? 't Was hem onbekend. In zijn brein dwarrelden de gedachten als spattende gloeiende vonken! ‘Vader wist altijd het best wat goed was!’ ‘Karel, kom naast me zitten...’ ‘Als moeder u maar zag, dan zou ze beter worden....’ ‘Karel, ik kan niet buiten je leven!’

Voort tuimelde hij, stegen in, straten door!

[pagina 159]
[p. 159]

‘Weer een Hollander die topzwaar is!’ meesmuilde een voorbijganger.

‘Hoe eer de laatste van het soort weer de zee over gaat, des te eer branden we weer een vreugdevuurtjen! 't Zijn rauwe klanten, die om God, noch Zijn gebod geven maar alleen om hun Prins...!’

‘En die weet ook, dat hij heel gauw de biezen had te pakken als hij ze niet meer om zich heen had!’

De Kaptein was den politizeerenden tinnegieters reeds lang uit het gezicht! Hij holde maar voort, tot hij gelukkig twee officieren van het Marcowitsche dragonderregiment ontmoette, die hem onder den arm namen en hem in het veel door de Hollanders bezocht chocoladehuis in de nabijheid deden neêrzitten en tot rusten drongen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken