Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Sinjeur Semeyns (1897-1898)

Informatie terzijde

Titelpagina van Sinjeur Semeyns
Afbeelding van Sinjeur SemeynsToon afbeelding van titelpagina van Sinjeur Semeyns

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (16.49 MB)

Scans (28.44 MB)

ebook (18.10 MB)

XML (2.10 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Sinjeur Semeyns

(1897-1898)–H.J. Schimmel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]

Eerste boek I

WAARHEEN staarden de oogen van den jongen edelman, die voor het boogvenster stond van een der toren kamers in het slot Slichtenhorst? Toch niet naar het landschap, dat schoon mocht heten, zoodra de lente haar groen waas sloeg over het woud van olmen in het verschiet, of haar zoelen adem deed suizen over de breede gracht, die het slot omringde, of over de effen weide, door een houten staketsel afgeschut van de breede, donkere oprijlanen, welke naar de valbrug voerden van het eeuwenoud kasteel? De lente was nog niet gekomen. De winter zwaaide nog den scepter, schoon men reeds Februari schreef. Een kleed van sneeuw dekte weide en bosch, verborg de ijskorst, die de slotgracht bevloerde, en spreidde den doodsluier over de landstreek zoo ver de blik kon gaan.

Toch was er leven, zelfs in de nabijheid van den eenzame. Hoor, daar klinkt een vroolijke kreet, daar schatert een luid gelach, waarin zich het zwaar gebas van een paar honden mengde. Hij, dien wij straks waarnamen, huivert; schudt zich als ontwaakt hij uit een sluimering. Hij vaart met de hand over het voorhoofd, rekt dan den hals, drukt de slapen tegen de half bevroren in lood gekaste vensterruiten, en richt de thands vonkelende

[pagina 2]
[p. 2]

oogen naar de gracht, waar een vroolijk paar zichtbaar wordt, gevolgd door twee stoeiende honden.

Hij had straks niet gezien, niet gehoord, zoo zeer was hij bezig geweest met zijn droomen; thands echter zag en hoorde hij te meer! Op, Zweder van Linden, treed tusschen die beiden! Schei die stoeienden! Laat de deerne blozen voor den blik van dat zwarte oog, waarin bij wijlen een vuurgloed opglimt, en doe den jonker ginder het hoofd buigen, des noods door geweld! Maar hij, die hier staat, is niet meer dan de jongste zoon van het oud-adellijk geslacht; en hij, die daar buiten joolt en joelt met de schoone Geertruid, is de oudste, de eenige zoon der eerste vrouw, de erfgenaam van kasteel en heerlijkheid, de erfgenaam van den zetel in de Staten-Vergadering van Utrecht, en wat nog meer beteekent, als Heer van Kronenburg, eenmaal lid van de Ridderschap van Holland en West-Friesland!

Hoe dikwijls had hij zich dit in zijn kort leven reeds toegeroepen! Van dat hij zich zijner denkkracht bewust was geworden, had een stem in zijn binnenste hem reeds toegefluisterd: Otto is de meerdere, en.... ik verdiende dat te zijn. Niet alleen was hij van het laatste overtuigd geweest, zoo dikwerf hij, aan den voet zijner zwart gelokte moeder neergehukt, de donkere van liefde stralende oogen van deze op zich gevestigd zag; zoo dikwijls hij den zachten neep van den donzen arm om zijn kinderhals voelde, en hem de zoo verleidelijk zachte moederstem, verleidelijk juist om den vreemden tongval, toelispelde: ‘mijn Zweder, mijn eenige!’ maar ook, maar meer nog, wanneer hij, op de knie zijns vaders dansend, de lotgevallen van diens hoog geslacht, ook het zijne, vernam, en dien vader verrukte door zijn andwoorden, van geestdrift getuigende voor het voorgeslacht, een geestdrift, welke hem als waarborg gold voor eenmaal groote daden in de toekomst. ‘Hij behoeft niets van anderen te erven,’ dus had hij dan dikwerf van 's vaders lippen vernomen, ‘hij verovert, als een echte paladijn, zich zelven een koninkrijk.’

En de waarheid dier uitspraak werd bevestigd als hij met Wouter den jager of Govert den hofmeester op het binnenplein het musket of het zwaard hanteerde, of den nieuwen hengst beproefde, of met die beiden, door de bosschen en over de schier onafzienbare heiden dwalende, met nimmer moeden voet het haas opstiet uit zijn leger, den vos belegerde in zijn hol; terwijl broeder Otto in de logge boot de slotgracht rondvoer, en met schier slaperige kalmte een plekjen opzocht, waar hij baars of snoek dacht te kunnen verschalken, of met den jongen Reinier uit het geslacht der Bronckhorsten, een erfgenaam zoo als hij zelf maar ook even vleezig en spierloos, aan het werpbord zat in de groote zaal, de voeten zich warmend op de groote ijzeren plaat onder den breeden ver vooruitspringenden schoorsteenmantel.

[pagina 3]
[p. 3]

Dien Otto, hoe hij hem haatte, hem, met de zacht blauwe oogen, de lange blonde hairlokken, den goedigen trek om de dikke lippen, en aan den grooten, lompen wijsvinger den zwaren gouden ring met smaragd, waarin het geslachtswapen was gesneden zijner rijke moeder!

Hij kon zich wel niet herinneren, dat het scherpe woord, zijn gauwe tong maar te dikwijls ontsnapt, ooit door een gelijk woord van Otto was beloond; maar dat dit niet was geschied, had aan zijn haat nog de minachting doen toevoegen. Had de glimlach, waarmeê Otto 's broeders gramschap meest bejegende, slechts iets bits, iets snijdends te kennen gegeven als blijk, dat het schimpend woord doel had getroffen, dan zou hij zich voldaan hebben gerekend; maar neen, altijd diezelfde zachte, zoete uitdrukking, alsof er geen bloed, maar slechts water door die aderen vloot. En bij hem scheen dat bloed zelfs te zieden, - zeker een geschenk zijner Italiaansche moeder, - en zette het hem aan tot daden, waarover de koele reden zijns vaders, vooral in de laatste jaren, dikwijls een veroordeelend vonnis had geveld. Geen wonder, dat hij de hartstochten, die in hem brandden, niet wist te beheerschen, dat hij zijner zinnelijkheid, gevoed door een al te weelderige fantazie, den ruimen teugel vierde, en dat menige moeder in den omtrek met angst hem aan zag rennen, een angst te grooter, naar mate die harer dochter voor den schoonen, vurigen ruiter geringer was.

Want schoon was hij. De lange, ravenzwarte lokken voegden bij den bruinen gelaatstint, even als bij de zwarte oogen en de zuiver geboogde, zware wenkbrauwen. De neus had iets Romeinsch, en geleek op dien zijner moeder, de kin was gevuld en gerond, de mond zuiver gesneden en bezoomd met donkerroode, wel wat te donzige lippen; terwijl een zware, zwarte knevel het geheel eene uitdrukking van manhaftigheid gaf, wat door zijn fiere houding en vasten stap niet weersproken werd. En toch was in gelaat en gestalte iets, wat den fijnen beschouwer niet aangenaam aandeed. In zijn voorkomen viel een zekere voornaamheid, zelfs adel, niet te miskennen, maar dit was in oogenblikken van kalmte; zoodra de drift hem overheerde, lichtte er een onheilspellende gloed in het oog, trokken de gelaatszenuwen tot een afschuwelijken lach saâm, en werd de fiere stap slepend en sluipend.

‘Hoe jammer dat Zweder niet de oudste is!’ zei Wouter tot Govert dikwijls, en hij zou het ook nu weder gezegd hebben, als hij in het torenkamertjen den jongen edelman had kunnen zien, die, na den eersten aanval van drift overwonnen te hebben, het dolkmes in de schede terug stiet, den korten, rood fluweelen mantel over het geel zijden wambuis wierp, de muts met roode en geele pluimen op de dikke lokken wierp, en snel als de wind, zonder te denken aan de

[pagina 4]
[p. 4]

snerpende koude, de steenen torentrappen afrende, het binnenplein overholde, en langs de steenen wenteltrap naast de valbrug in volle vaart op het ijs van de gracht afgleed.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken