Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het aandeel der Minderbroeders in onze middeleeuwse literatuur (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het aandeel der Minderbroeders in onze middeleeuwse literatuur
Afbeelding van Het aandeel der Minderbroeders in onze middeleeuwse literatuurToon afbeelding van titelpagina van Het aandeel der Minderbroeders in onze middeleeuwse literatuur

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.48 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het aandeel der Minderbroeders in onze middeleeuwse literatuur

(1936)–Wolfgang Schmitz–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Inleiding tot een bibliografie der Nederlandse Franciscanen


Vorige Volgende
[pagina 4]
[p. 4]

Hoofdstuk I
Eerste optreden van Nederlandse minderbroeders in de Latijnse literatuur

Spoedig na de stichting heeft de Orde der Minderbroeders haar intrede gedaan in de Nederlanden: tussen de dood van Franciscus en de vestiging van de eerste Broeders binnen onze grenzen ligt een tijdsverloop van nauwelijks twee jaar. Franciscus stierf in 1226; nog tijdens zijn leven waren zijn volgelingen naar het Noorden getrokken; de eerste om zijn naïef enthousiasme niet onvermakelijke tocht van 1217, en de tweede, beter georganiseerde onder leiding van Caesarius van Spiers zijn voldoende bekend. Dan, in 1228 begint de voorspoed: stichtingen verrijzen ook in de dietse landen: Leuven, Brussel, Diest, 's Hertogenbosch krijgen een klooster. Binnen de stadsmuren: dát was de bedoeling. Met opzet waren de huizen, in tegenstelling met die van oudere orden, daarom niet te groot. In de volgende jaren groeit het aantal kloosters sterk: S. Truiden, Mechelen, Maastricht, Utrecht, Middelburg, Groningen, Dordrecht, Tienen komen achtereenvolgens aan de beurt, zodat we kunnen zeggen, dat, nog geen vijftig jaar na de komst van de eerste Minderbroeders, de Orde in de Nederlanden regelmatig, en in wijde vertakkingen, gevestigd wasGa naar voetnoot1).

[pagina 5]
[p. 5]

Dus omstreeks 1270: als, in onze literatuur, de eerste groten - Jacob van Maerlant en Hadewych - juist verschenen zijn.

Welnu: in dezelfde tijd ook zien we de eerste sporen van nederlandse Minderbroeders in de literatuur. Niet aanstonds in de nog schaarse nederlandse literatuur, maar wel daar, waar, in die tijd, het centrale punt ligt van de wetenschap: aan de Universiteit van Parijs. Deze, reeds in 1200, gelijk bekend, zo goed als volledig uitgegroeid, had in 1250 zijn Sorbonne gekregen, de roemrijke stichting van Lodewijks hofkapelaan Robert SorbonGa naar voetnoot1). Drie grote nederlandse Minderbroeders hebben daar niet slechts een voorname plaats bekleed, maar ook belangrijke literair werk geleverd: het zijn Willem van Baarlo, Walter van Brugge en Gilbert van Doornik.

 

Willem van Baarlo - er is nog kwestie of hij afkomstig is van 't Limburgse dan wel van 't Gelderse dorpje - was leerling van de grote Bonaventura, Kardinaal en Kerkleraar, die van 1248-1257 te Parijs theologie doceerde. In 1266 werd deze Willem, thans zelf Magister Theologiae, hoofd van het Minderbroederscollege aldaar, en als zodanig schreef hij zijn theologisch werk:

QuodlibetaGa naar voetnoot2),
Questiones disputatae Gulielmi BaglionisGa naar voetnoot3),
Sermo in Dominica 1a Adventus, op naam van Gulielmus de Vaglon magistriGa naar voetnoot4).

Van een Commentaar in libros Sententiarum, die hij, ook reeds als kind van zijn tijd, zeker moet geschreven hebben, wil Glorieux niet weten.

[pagina 6]
[p. 6]

Men ziet, dat tengevolge van varianten in de naam, er enige twijfel bestaat aan de identiteit van de auteur: maar de meesten nemen aan dat het deze Willem is die, onder enigszins afwisselende naam, vele werken vervaardigdeGa naar voetnoot1). En dat het meest oorpronkelijke document als juiste naam Baslo zou geven in plaats van Baarlo, is een nieuwe veronderstelling, die zó strijdig is met een lange traditie, dat men daaraan niet veel te hechten heeft, voordat een onderzoek-in-meerdere-richtingen haar als zeker zal hebben bewezenGa naar voetnoot2).

Veel méér bekend in de geschiedenis is zijn opvolger als regens studii Walter van Brugge; een véél beschreven, véél geprezen, véél bestreden figuur. Geboren in 1225 te Zande (of mogelijk in Brugge zelf) treedt deze, jong nog, in de Orde van de Minderbroeders, en studeert ook weldra in Parijs. Na een gardianaat in Poitiers, wordt hij in 1272 tot provinciaal van de franse provincie gekozen, waartoe destijds óók de custodie van Vlaanderen en die van Luik behoorden. Van zijn verdere levensloop is, dank zij de historische rol die hij gespeeld heeft, vrij veel bekend: in 1274 woont hij het concilie van Lyon bij, als Magister Theologiae, en vijf jaar later behoort hij tot de zes geleerden, die de voor de gehele Franciscanen-beweging zo belangrijke constitutie ‘Exiit qui seminat’ samenstellen. Paus Nicolaas III benoemt hem tot bisschop van Poitiers; als zodanig abdiceert hij in 1306 en sterft reeds het jaar daarop. Zijn nagedachtenis is in Frankrijk in ere gebleven; wel werd hij nooit gecanoniseerd, doch, als zovele anderen, heeft ook hij een spontane cultus gekregen. Lang immers heeft men in de kathedraal van Poitiers op 22 Januari het Officie van S. Walterus gebeden; zijn graf draagt het opschrift ‘Ci-gît Saint Gautier’, en ook nu vindt men hem hier en daar nog vermeld

[pagina 7]
[p. 7]

als heiligeGa naar voetnoot1). Een historisch misverstand was de oorzaak, dat in 1855 zijn cultus in de Orde der Franciscanen werd geschorst: daar men meende, dat Walter door Clemens V was afgezet: wat sindsdien onjuist en onhoudbaar is geblekenGa naar voetnoot2). Er bestaat een zeer uitgebreide literatuur over zijn persoon, waarbij men bedenken moet, dat Walter van den Zande (Sande), Gautier de Bruges en Galterus andere namen zijn voor dezelfde figuurGa naar voetnoot3).

Zijn werk is over 't algemeen theologisch. Allereerst een Commentaar in libr. Sententiarum, waarvan binnenkort een uitgave bezorgd zal worden door de Minderbroeders van QuaracchiGa naar voetnoot4). Dan de:

Quaestiones disputatae, uitgave LongpréGa naar voetnoot5),
Quaestiones de correptione fraternaGa naar voetnoot6),
Instructiones circa div. officiumGa naar voetnoot7),
Tabula originalumGa naar voetnoot8),
[pagina 8]
[p. 8]
Sermo in Nat. DominiGa naar voetnoot1),
Constitutiones SynodalesGa naar voetnoot2).

Verder, op ander terrein, is nog van hem bekend een adres aan de Koning tegen misbruiken in 't legerGa naar voetnoot3). Twijfelachtig is het, of ook de Excerptiones XXII auctorum van hem zijn. En van de Quodlibeta en De Penitentia spreekt Glorieux in 't geheel nietGa naar voetnoot4).

De derde grotere figuur op dit literair-theologisch gebied, als auteur tevens de meest vruchtbare van de drie, is Gilbert van Doornik, ook wel Guibert en Wibert genoemd. Zijn oeuvre is omvangrijk. Wanneer hij ter wereld kwam, is niet met zekerheid te zeggen: wel dat het gebeurde in Moriel-Porte. In ieder geval kwam hij omstreeks 1240 in de Orde en genoot weldra grote vermaardheid als leraar, maar vooral als schrijver en predikant. Vriend van Lodewijk de Heilige, trok hij met deze mee naar Palestina tijdens de tocht van 1269, en was zelfs diens gezant bij de Tartaren. In 1284 zou hij gestorven zijnGa naar voetnoot5).

Van zijn werk, dat dogmatisch of moraliserend is, volgt hier eerst wat in druk verscheen:

De officio episcopali et ecclesiae ceremoniisGa naar voetnoot6),
Eruditio regum et principumGa naar voetnoot7),
Sermones dominicales et de sanctisGa naar voetnoot8),
Vita S. EleutheriiGa naar voetnoot9),
Rudimentum doctrinae christianaeGa naar voetnoot10),
[pagina 9]
[p. 9]
De modo addiscendiGa naar voetnoot1),
Sermones ad varios statusGa naar voetnoot2),
Tractatus de VirginitateGa naar voetnoot3),
De pace et tranquillitate animiGa naar voetnoot4),
Sermo in Cinerum,
De morte non timendaGa naar voetnoot5),
De VII verbis Domini nostri in Cruce sermones XIGa naar voetnoot6),
De locis mundisGa naar voetnoot7),
Sermones X in laudem Nominis JesuGa naar voetnoot8).

Tot zover kan aan de authenticiteit niet getwijfeld worden.

Maar een gehele serie van werken is er nog, die slechts min of meer waarschijnlijk van Gilbert zijn, en waarover dus nog gestreden wordt.

Allereerst verschillende Sermones: de Incarnatione, de Natali Domini, de Annuntiatione, uitgegeven onder de naam van EleutheriusGa naar voetnoot9).

Vervolgens Miraculorum S. Blasii libri II en Hodoeporicum primae profectionis Ludovici Galliae regis in SyriamGa naar voetnoot10), een werk in de geschiedenis van groot belang, daar het een beschrijving is van Lodewijk's Kruistocht door een tijd- en tochtgenoot in 1269.

 

Als minder zeker nog vinden we vermeld:

PharetraGa naar voetnoot11),
Quodlibetum,
Comment. in IV libros Sent.,
[pagina 10]
[p. 10]
Postillae in epistolas S. PauliGa naar voetnoot1).
Comment. in Cantica CanticorumGa naar voetnoot2).
Collectio de scandalis ecclesiaeGa naar voetnoot3).

 

Een respectabel oeuvre is het dus wel: aan werklust heeft het Gilbert zeker niet ontbrokenGa naar voetnoot4).

Hiermede zijn de drie grote scriptores genoemd. Een aantal van mindere rang kan hier nog worden bijgevoegd: doch van hun werk is bitter weinig tot ons gekomen. Een is er nog van belang: Jan van Diest, niet zozeer om zijn nalatenschap, StatutenGa naar voetnoot5), als wel, omdat er zo'n interessant bewijs van zijn nederlanderschap tot ons is gekomen: Jan, hofkapelaan van Willem II en tevens eerste nederlandse bisschop van de Minderbroedersorde, kreeg nm. van de Paus de opdracht om de Kruistocht te prediken tegen Frederik II ‘in illis Flandriae partibus in quibus Teutonicum idioma in generali usu esse dicitur’Ga naar voetnoot6).

Van zijn ‘Statuten’, voor een congregatie van melaatsenzusters geschreven, is een opmerkelijke bijzonderheid, dat zij reeds in 1260 het latere Don Bosco-princiep willen toegepast zien: patienten door patienten laten verplegen. In de geschiedenis staat hij ook bekend als Jan Teutonicus, bisschop van Sambia en (later) Lubeck - tevens coöperator van Hendrik van Vianden.

Waarschijnlijk - maar niet zeker - is hij ook de auteur van de Meditationes circa mysteria passionis dominicae: die door de meeste geschiedschrijvers als van Willem II zelf afkomstig worden genoemd. Het lijkt echter weinig geloofwaar-

[pagina 11]
[p. 11]

dig, dat Holland's krijgshaftige graaf zich erg diep in geestelijke overpeinzingen gedompeld zou hebben: en daar 'n enkele historicus ook schrijft, dat dit werk ‘ten zijnen dienste stond’, lijkt dit, ook in 't nederlands vertaalde werk, eerder vervaardigd door zijn hofkapelaanGa naar voetnoot1).

Even later, toch nog in de aanvang van de veertiende eeuw, verschijnt nòg een Minderbroeder met vermaardheid: ook van ras-echte nederlandse stam. We bedoelen Jan van Tongeren, eveneens genoemd naar zijn geboorteplaats. Eerst Norbertijn, en als zodanig in 1301 tot abt van Vicogne gekozen, treedt hij twee jaar later in het Franciscanenklooster, maar is niet làng Minderbroeder geweest, daar hij reeds in 1312 sterftGa naar voetnoot2). Paquot getuigt van hem, dat hij zeer geleerd en ook wel heilig was, maar toch nu juist niet heeft uitgemunt in de deugd van zuinigheid - in zover we die als deugd mogen kwalificerenGa naar voetnoot3). Ook hij is theoloog; van hem bezitten wij:

Commentaria in III libr. Sent.,
Quodlibeta,
Quaestiones,

waarbij nog vermeld mag worden een tractaat van twijfelachtige authenticiteit: Super Pater Noster.

Ten slotte: deze is een ander dan Jan Prischesius O.F.M. van Tongeren, die óók in Parijs doceerde, óók rondom 1310, maar die niet met zekerheid als auteur van bepaalde werken kan genoemd wordenGa naar voetnoot4). Van een zekere Rutger is nog een Formula honestae vitae bekend: zijn figuur is echter zó vaag, dat we zelfs nog in onzekerheid zijn, of hij tot de dertiende dan

[pagina 12]
[p. 12]

wel tot de veertiende eeuw moet gerekend wordenGa naar voetnoot1). Ook bestaat er nog in handschrift een commentaar op de Libri Sententiarum van Henricus van Werle, provinciaal van 1432-61 en lector in KeulenGa naar voetnoot2); dan nog Quaestiones quodlibetales van Eustachius van AtrechtGa naar voetnoot3): ofschoon sommigen van wat latere tijd zijn, noemen wij deze (overigens onbelangrijke) figuren hier reeds, daar hun werk nog een uitloper is van deze literatuursoort.

 

Een grote bundel latijnse preken - althans in die vorm op schrift gesteld - kennen we van Joannes Contractus of Jan de Corte. 't Enige, wat wij van hem weten, is, dat hij Zuid-Nederlander was, tot de keulse Provincie behoorde en zijn werk schreef rond 1370. Een eeuw later wordt het gedruktGa naar voetnoot4), in een thans kostbare incunabel. Het boek bestaat uit een collectie van ± 150 preken, over Tijd-Eigen en Heiligen van het gehele jaar; een tabula materiarum van Johannes de Mirica gaat er aan vooraf.

 

Ook op gebied van geschiedschrijving hebben de Minderbroeders zich reeds heel vroeg verdiensten verworven. Wij kennen twee, om hun werk, heel belangrijke figuren: Jacob van Guyse en Fulco Borluut.

De eerste is de auteur van de Annalen van Henegouwen. Hij werd geboren te Mons, in de 14e eeuw, stamde uit een oud Henegouws geslacht. In de orde getreden, werd hij spoedig doctor in de Theologie en was jaren lang lector; hij stierf te Valenciennes in 1399. Zijn machtig werk, opgedragen aan de graaf van Henegouwen, vormt een volledige geschiedenis van zijn land, van af het begin der tijden tot 1390. De schrijver

[pagina 13]
[p. 13]

heeft voor dat doel vele kloosterbibliotheken en archieven doorzocht. Reeds Filips de Goede liet door een zekere Jean Lessabé het werk in 't frans vertalenGa naar voetnoot1); in de jongere tijd verschenen, naast elkaar, de volledige latijnse tekst en een nieuwe franse vertalingGa naar voetnoot2).

De tweede historicus is Fulco Borluut. Want, na de publicaties van Kervijn de Lettenhove en Albanus HeysseGa naar voetnoot3) mogen we nu met zekerheid hèm noemen als schrijver van de zeer belangrijke Gentse Annalen. Deze behandelen slechts een kleine, maar historisch hoogst gewichtige periode: de tijd van 1296 tot 1310. Het werkje is zuiver in annalen-vorm geschreven. Dat het gewaardeerd is, blijkt al uit de vele uitgaven: alleen reeds in de 19e eeuw vier verschillendeGa naar voetnoot4)!

De schrijver leefde rond 1310 te Gent in 't klooster, dat toen in de provincie zeer bekend was door z'n groot aantal religieuzen. Hij stierf niet vóór 1337: mogelijk nog eerst later.

Intussen zijn wij genaderd tot het tijdstip, waarop ook de Minderbroeders de nederlandse taal in hun geschriften gaan gebruiken.

voetnoot1)
Over Franciscus en zijn orden zie: Patricius Schlager O.F.M., Handbuch der Geschichte des Franziskanerordens. Freiburg i. Br., 1909. - Een populaire kleinere beschouwing, Fidentius ` Borne O.F.M. De H. Franciscus en de Minderbroedersorde. Weert 1926. - Over de eerste vestiging vgl. Beda Verbeek O.F.M., De komst der Minderbroeders in het Hertogdom Brabant en hun vestiging te 's Hertogenbosch (1228) in Coll. Franc. Neerl. dl. II blz. 61-131; voor de studie over dat onderwerp, Literaire bronnen voor de geschiedenis der Provincie Germania Inferior, Coll. Franc. Neerl. dl. II blz. 1-60.
voetnoot1)
Over de Sorbonne H. Denifle - A. Chatelain, Chartularium Universitatis Parisiensis. Parijs 1889, speciaal de Introductio.
voetnoot2)
Handschrift in Florence Bibl. Naz.
voetnoot3)
Deze Quaestiones werden niet lang geleden teruggevonden te Florence Bibl. Naz. F. Delorme bereidt een uitgave voor.
voetnoot4)
Het handschrift berust in de Ambrosiana te Milaan.
voetnoot1)
Voor de middeleeuwse scholastiek kan men het best raadplegen M. Grabmann, Mittelalterliches Geistesleben, München 1926. Zie verder over Willem van Baarlo AFH passim; vooral t. XXI 1928. - HT dl. V blz. 149vv.; Denifle - Chatelain, Chartularium Universitatis Parisiensis I no. 416. - P. Glorieux, Répertoir des maîtres en théologique de Paris au XIII siècle, Paris 1934.
voetnoot2)
AFH t. XXVII blz. 547.
voetnoot1)
M. Grabmann, Mittelalt. Geistesleben, München 1926 blz. 69.
voetnoot2)
HT dl. V 1926, blz. 152.
voetnoot3)
We noemen slechts het volgende, waarbij men een niet onvolledig overzicht krijgt van geheel zijn persoon: HT dl. V 1926, blz. 151vv. Over zijn episcopaat, RHF t. III 1926, blz. 373-385. - Over zijn heiligheid AFH t. IX 1916, blz. 91-98 - Over zijn verhouding tot Filips de Schone t. VI 1913, blz. 491-514. - Over zijn z.g. bul van Clemens V tegen Walter t. VIII 1915, blz. 667-672 en t. XVI 1923, blz. 34-56. - Over zijn cultus id. t. V 1912, blz. 494-519. - Over zijn leerstellig systeem M. de Wulf, Histoire de la Philosophie en Belgique, Brussel-Parijs 1910, blz. 60-68, E. Longpre, Gauthier de Bruges O.F.M. et l'Augustinisme (in: Miscellanea Ehrle, Rome 1924, blz. 190-218.); de inleiding van de uitgave Longpré 1928. - Ook AFH t. XVIII 1925 blz. 295-298. Naessen, Franc. Vlaand. blz. 395vv. La France franciscaine 1913, blz. 164-193 en 1925, blz. 189-204. Vooral P. Callebaut heeft zich zeer veel moeite gegeven en zich verdienstelijk gemaakt in dezen.
voetnoot4)
Quaracchi, dicht bij Florence gelegen, is het internationale wetenschappelijke centrum van de Orde, met eigen drukkerij. - De handschriften van deze commentaar berusten: in Ium, Florence Bibl. Naz.; in IIum, Parijs B.N.; in IVum, Rome, Vat. - Er is nog enige kwestie over de authenticiteit, zie Grabmann l.c.
voetnoot5)
Leuven 1928.
voetnoot6)
ibid.
voetnoot7)
De Poorter, in Sicieté d'Emulation de Bruges XII 1911.
voetnoot8)
Handschrift Parijs BN.
voetnoot1)
Handschrift Turijn B.N.
voetnoot2)
Handschrift niet bekend.
voetnoot3)
AFH t. VI 1913, blz. 493-499.
voetnoot4)
Dirks, blz. XII. - Handschrift Excerptiones te Parijs B.N.
voetnoot5)
Althans ik vond dit jaartal in OGE dl. 3 1929, blz. 93. De onzekerheid blijkt wel uit feit, dat drie bladzijden verder, (96) 1270 als sterfjaar wordt gegeven door dezelfde auteur.
voetnoot6)
Keulen 1571.
voetnoot7)
Uitgeg. door A. de Poorter als t. IX van ‘Les philosophes Belges’, Leuven 1914. - Gilbert richtte dit schrijven tot Lodewijk.
voetnoot8)
Parijs 1518.
voetnoot9)
Acta Sanctorum, t. III blz. 196-206.
voetnoot10)
Handschrift Parijs B.N.
voetnoot1)
Dit is het derde deel van Rudimentum. - Geschreven voor Jan, zoon van Guy v. Dampierre, graaf van Vlaanderen. - Handschrift Parijs B.N.
voetnoot2)
Leuven 1473.
voetnoot3)
Revue d'ascetique et mystique 1931, XII.
voetnoot4)
Quaracchi 1925.
voetnoot5)
Beide handschriften Parijs B.N.
voetnoot6)
Uitgave Arn. de Bonneval, Atigne PL bnd. 189, Kol. 1677.
voetnoot7)
Handschrift Luik, B.v.h. Bisdom.
voetnoot8)
In de uitgave van S. Bonaventura, Lyon 1506.
voetnoot9)
In de Max. Bibl. Patr. (Lyon) VIII 1127-29.
voetnoot10)
Alleen Dirks XI.
voetnoot11)
Onder de naam van Bonaventura. Uitgave Opera Quaracchi t. VIII.
voetnoot1)
Deze drie alleen in Dirks, XI.
voetnoot2)
Migne, PL 184 11-258.
voetnoot3)
Döllinger, Beiträge zur Potlitischen Kirchlichen und Kultur-Geschichte, III blz. 433-466. - Weenen 1882.
voetnoot4)
Literatuur over Gilbert van Doornik: RHLF t. XIX, blz. 138-142; RHF t. V 1926, blz. 23-61. - AFH t. XXIII 1930 passim, en t. XXIV 1931 blz. 33-62; HT dl. V 1926, blz. 153vv.; OGE dl. 3 1929, blz. 93-98; de Wulf blz. 125vv.; werken ook Hain 8. 332.
voetnoot5)
Schlager, Beiträge blz. 255.
voetnoot6)
Sbaralea, Supplem. 362.
voetnoot1)
Zie over Jan van Diest BGBH 1926, blz. 299-312, Uitg. Meditationes Colonia 1849. - Vertaald als Het lievelingsbeeld der Vromen C.v. Langenhuysen, z.j. en z.p. volgens Nuyens, Alg. Gesch. des Ned. Volks, A'dam 1871, dl. III blz. 77. - J. Meerman, Gesch. van Gr. Willem v. Holland, 's Gravenhage 1794, dl. II blz. 304. - Schoutens, Martyrologium 30 Januari.
voetnoot2)
Over hem RHLF t. XXVII blz. 160vv. - La France Franciscaine t. I 1912, blz. 213vv. - HT dl. V 1926, blz. 155vv. - Zijn werken Glorieux, Répert. dl. II blz. 202 en de Wulf, Hist. Phil. blz. 129.
voetnoot3)
Paquot, Mémoires, Louvain 1769, t. 16 blz. 65.
voetnoot4)
de Wulf, Hist. Phil. blz. 129.
voetnoot1)
Handschrift te Trier. Over al deze zie ook HT dl. V 1926, blz. 149-162.
voetnoot2)
Handschrift te München; zijn portret in Keulen, in de kloosterkerk der Minderbroeders.
voetnoot3)
Zie over hem Ueberweg-Gayer, De Humanae cognitationis ratione anecdota blz. XVII-XIX en Landgraf, Das Wesen der läszlichen Sünde, Bamberg 1923, blz. 297-343, waar Quaestiones quodlibetales (handschrift de Dôle 81) en Quodlibet (Cod. Vat. Borghes. 139) te vinden zijn.
voetnoot4)
Door Jan Koelhof v. Lubeck, Keulen. - Exemplaar den Haag, KB.
voetnoot1)
Werd later gedrukt: Parijs 1531-32; exemplaar in Antwerpen, Minderbroedersklooster. - De latijnse tekst staat slechts gedeeltelijk er naast.
voetnoot2)
Parijs-Brussel 1826, in 22 vol. uitgegeven door Markies Fortia d'Urban. - Over Guyse zie Paquot, Mém. t. I blz. 389; Dirks, XII-XIV, met 'n kleine onjuistheid.
voetnoot3)
In resp. Histoire de Flandre, Brussel 1847 blz. 407, noot 3, en AFH IV, 1911, blz. 644-655.
voetnoot4)
Door Hartmann, in Index Scholarum, Hamburg 1823. - Door de Smet, in Corpus Chronicorum, Brussel 1837. - Door Lappenberg, in Mon. Germ. Hist. Script. t. XVI, 1859. - Door Funck - Brentano, in Collection de textes, Parijs 1896. - De laatste geeft uitvoerige inleiding: I over handschriften en uitgaven, II over de Minderbroeder en zijn werk, III over de historische zijde.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken