Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het aandeel der Minderbroeders in onze middeleeuwse literatuur (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het aandeel der Minderbroeders in onze middeleeuwse literatuur
Afbeelding van Het aandeel der Minderbroeders in onze middeleeuwse literatuurToon afbeelding van titelpagina van Het aandeel der Minderbroeders in onze middeleeuwse literatuur

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.48 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het aandeel der Minderbroeders in onze middeleeuwse literatuur

(1936)–Wolfgang Schmitz–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Inleiding tot een bibliografie der Nederlandse Franciscanen


Vorige Volgende
[pagina 14]
[p. 14]

Hoofdstuk II
Het schuchter begin in de Nederlandse letteren

Een eerste spoor van een nederlands schrijvend Minderbroeder vinden wij in een tractaat over Natuur- en Sterrekunde, waarop een artikel van de Vooys opnieuw de aandacht vestigdeGa naar voetnoot1). Het stamt uit het eerste begin van de veertiende eeuw, omstreeks ± 1320, en is bewaard in het Utrechtse handschrift van de Natuurkunde des GeheelalsGa naar voetnoot2). De schrijver noemt zichzelf ‘brueder Aernt, lesemeyster der minrebrueder t' Utrecht’. Hij was dus lector in het Franciscanenklooster aldaar, dat in 1240 gesticht wasGa naar voetnoot3). Met voldoende zekerheid mogen we de schrijver dus noemen Aernt van Utrecht. Zijn werk is, volgens zijn eigen mededeling, een vertaling van een boek, door ‘brueder Thomas’ gemaakt ‘int iaer ons heren dusent drie hondert’. Wie die Thomas nu geweest is, we kunnen het slechts gissen. Een lekebroeder bij de Utrechtse franciscanen lijkt niet waarschijnlijk om meerdere redenen: studie was ook in die tijd niet de aangewezen taak der lekebroeders, en latinisten zullen er onder hen weinig geweest zijn. Aernt heeft vertaald: doch is zo vrij geweest, hier en daar een opmerking bij te voegen - gelukkig, want anders hadden we zelfs niet geweten wie die vertaler wel kon zijn!

[pagina 15]
[p. 15]

‘Ic brueder Geraert een minderbroeder.

Met deze woorden dient zich bescheiden een voor ons heel belangrijke figuur aan; een figuur, die sinds jaren reeds in onze algemene letterkunde bekend staat onder de naam van Broeder Gerard. De kampioen, die vooral voor deze figuur in 't krijt is getreden, is de Luikse professor Bormans; omstreeks 1850 heeft deze geleerde zich veel moeite gegeven, Nederland en de nederlandse literatuur te wijzen op de grote betekenis van deze vertaler.

Wie was Broeder Gerard?

In een van zijn beide werken deelt de auteur zelf ons slechts een schaarse biezonderheid mee: allereerst draagt hij het werk op aan de abdij van Mielen van de Orde van Citeaux; dan noemt hij zich ‘(ic) brueder Geraert een minderbroeder’Ga naar voetnoot1) en zegt ons ten slotte nog dat hij in voornoemde abdij een zuster en verscheidene kennissen heeft. Maar daarmee is het met zijn mededeelzaamheid dan ook gedaan. Bormans veronderstelde eerst, dat broeder Gerard identiek zou zijn met Gerard van Lienhout of Linchout, dichter van een Natuurkunde van het GeheelalGa naar voetnoot2); maar trok zelf deze gissing later weer in.

DirksGa naar voetnoot3) wil hem indentificeren met Gerardus a Pomerio, die in 1304 voorkomt op de lijst van de keulse provinciaals. Pomerio = van linchout; 't oud-vlaamse linc = grens; linchout samen = a pomerio! Dat de hypothese, indien bevestigd, belangrijke gevolgen zou hebben, is duidelijk: daar het werk dan immers terug zou gaan op ongeveer 1300.

BäumkerGa naar voetnoot4) ten slotte meent een aanwijzing te vinden in een hoogst interessante codex, welke beschreven staat in Pohl's

[pagina 16]
[p. 16]

toelichtingen op zijn Thomas à Kempis-uitgave; een codex met 47 hollandse verzen, waarin o.a. deze regel voorkomt: ‘Helpt broeder geriit trouwelic’Ga naar voetnoot1). Knuttel meent echter, dat Gerriit geen dichter was, en wil van deze veronderstellingen niets weten.

Vooralsnog zal identificering wel moeilijk zijn. Het weinige, dat we weten, staat vast: en waarschijnlijk is ook wel, dat Gerard tot het convent van S. Truyen behoord heeft; in het eind van de veertiende eeuw.

Zijn Werk.

Hij is dus de vertaler van twee heiligenlevens, in het latijn door Thomas van Cantimpré O.P. opgesteld. Deze ThomasGa naar voetnoot2) - een zeer bekende figuur in de nederlandse letteren - schreef het Leven van S. Christina in 1232 en van S. Lutgard iets later: met een tamelijk succes: immers er verschenen vertalingen in 't nederlands, frans, spaans en italiaans. Bij ons kennen we een vertaling van S. Lutgard door Willem v. Afflighem: van S. Christina bestaat een uitgave bezorgd door een zekere OuwerxGa naar voetnoot3).

Leven van Christina.

Zij werd omstreeks 1150 bij Luik geboren, en zou in 1224 gestorven zijn; om het vele wonderbare in haar leven, wordt

[pagina 17]
[p. 17]

zij consequent de Wonderbare betiteld. Gerard's vertaling is zeer vrij. Niet alleen blijkt dit reeds uit de enkele medegedeelde tekst, maar ook (en uiteraard) omdat hij het latijnse proza in nederlandse poëzie omzette.

Na een prologus begint ‘Sinte Kerstinen heilighe leven’. Verdeeld in talloze (hoofd)stukken. ‘Wie dat si doet was. Wiedewijs dat si was gepijnd in den viere. Wiedewijs dat si langhe lach ind water’. En zo verder.

Het geheel - bijna 2000 verzen, er is echter iets verloren - is wel zéér, zéér wonderbaar. Bijna fakir-achtig. 'n Pracht staaltje van middeleeuwse naïeviteit, die Görres in zijn werk over de mystiekGa naar voetnoot1) tracht te verdedigen als ‘uit haar innerlijke toestand voortkomend’, maar die ons toch wat al te vreemd lijkt. Overigens, we ontmoeten datzelfde verschijnsel in andere middeleeuwse uitingen, als S. Patricius' Vagevuur, of Tondalus' Visioen: en kunnen we déze, met enig indenken, nog genoegzaam waarderen, dan zal óók onze achting voor Kerstine, door al dat wonderbare, niet dalenGa naar voetnoot2)!

Leven van Lutgardis.

Geboren in 1182 te Tongeren, en opgevoed in 'n klooster, raakte zij toch op gepaste leeftijd verliefd. Maar een verschijning van Christus doet haar besluiten, te verzaken aan die voorbijgaande vreugden en zij wordt kloosterzuster, eerst Benedictines, dan Cistercienserin. Zij sterft in 1246. Aanstonds gaat haar biograaf aan 't werk. Reeds hij verdeelt zijn werk in drie boeken; volgens de drie staten of graden van het ascetisch leven: begin, voortgang, volmaaktheid. De vertaling van Gerard is in zeer gehavende toestand tot ons gekomen; toch is het vrij duidelijk, dat hij Thomas' indeling heeft behouden.

[pagina 18]
[p. 18]

1e Boek. Van haar geboorte tot haar intrede in de ‘grauwe ordene’.
2e Boek. Van de mislukte abdis-keuze tot het begin van haar lijden.
3e Boek. Van haar blindheid tot haar dood en mirakelen.

Het geheel sluit solemneel met een ‘Nu zegt allen Amen’Ga naar voetnoot1).

Ook dit werk heeft een respectabele omvang. En ik geloof niet dat waar is, wat Bormans zegt: dat Lutgard minder volmaakt zou zijn dan Kerstine. In ieder geval is haar levensbeschrijving minder zonderling in avonturen. En taal en rhytme doen niet onder voor die van Kerstine. Dat Bormans sommige ontbrekende stukken heeft trachten aan te vullen door eigen vertaling, is niet zijn grootste verdienste.

Wat er verder van zij: het grote cultureel belangrijke feit, dat we een vroeg-dietse tekst hebben van de hand van een Minderbroeder, zal niemand ontgaan.

voetnoot1)
TNTL XXXVII 1918, blz. 271-277. - Een uitgave van 1840 door L.G. Visscher wordt door de schrijver in 't zelfde artikel geheel en al gedesavoueerd.
voetnoot2)
UB Cat. codicum 1328.
voetnoot3)
Voor remisnicenties zie de straatnamen en 'n stuk van de bouw zelf, in 't complex achter het Donders-standbeeld. Het archief is jammer genoeg verloren gegaan.
voetnoot1)
Leven van Christina vers 65.
voetnoot2)
Handschrift in Brussel KB; zie ook TNTL dl. XI 1892, blz. 63: HT dl. V 1926, blz. 161vv. Een exemplaar van deze uitgave Leiden 1847 (door J. Clarisse) in den Haag KB. - Bormans, blz. XII en LXXI noot 1 van zijn uitgave, Gent 1850.
voetnoot3)
blz. XIII - Schlager, Beiträge blz. 150.
voetnoot4)
Niederl. Geistliche Lieder aus Handschriften des XV Jahrhunderts in: Vierteljahrschrift für Musikwissenschaft, Leipzig 1888, blz. 152-154 en 287-350.
voetnoot1)
Polh, IV blz. 515. Waaruit het volgende: Cod. 7970 K. und K. Familien-Fidei Kommis Bibliothek in: Die Sammlungen der vereinten Familien- und Privat-Bibliothek Sr. M. des Kaisers. Erster Band, Wien, Finsterbeck, 1873 inter manuscripta ecclesiastica col. VI a Becker hisce adumbratus: ‘Liber Precum Cod. membr. saec. XV fol. 169, lingua belgica cum cantibus, 7970’. Zoals gezegd staan er 47 hollandse verzen in. Fol. LII begint ‘God gruet u suuer maecht margriet’ waarvan het derde vers spreekt van geriit. - Daaronder ook aardige spreuken, als het bekende:
Heylicheit en leyt niet in den schijn,
mer heilicheit leyt in heylich te sijn.
Knuttel weerlegt de mening van Bäumker in Het Geestelijk Lied. blz. 57-61.

voetnoot2)
Een uitvoerig en gedocumenteerd artikel over hem in Versl. en Meded. K.V. Ac. 1902, blz. 468-482 van de hand van H. Sermon.
voetnoot3)
Fr. v. Veerdeghem gaf het tweede en derde boek uit van S. Lutgard, Leiden 1899. - Ouwerx' uitgave van S. Christina, Luik 1617.

voetnoot1)
Die Christliche Mystiek, Regensburg 1836-42, dl. 2, blz. 405 en 530, en dl. 3, blz. 488.
voetnoot2)
De uitgave van J.H. Bormans, Leven van Sinte Christina de Wonderbare, in oud-dietsche rijmen, naer een perkementen handschrift uit de XIVde of XVde eeuw, met inleiding, aanteekeningen en andere bijvoegsels voor de eerstemael uitgegeven, Gent 1850. - Over de interessante ontdekkingshistorie van het handschrift, zie De Middelaer I, 1840-41, blz. 142-150.

voetnoot1)
Amen dicant nunc omnia. - Het leven van Lutgard verscheen in 1857 te Amsterdam; is echter ook geheel - voor zover bekend - te vinden in de Dietsche Warande dl. III 1857, en dl. IV 1858, waarin Bormans het publiceerde.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken