Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
't Word grooter plas: maar niet zo 't was. Nederlandse beschouwingen over vertalen 1670-1760 (1992)

Informatie terzijde

Titelpagina van 't Word grooter plas: maar niet zo 't was. Nederlandse beschouwingen over vertalen 1670-1760
Afbeelding van 't Word grooter plas: maar niet zo 't was. Nederlandse beschouwingen over vertalen 1670-1760Toon afbeelding van titelpagina van 't Word grooter plas: maar niet zo 't was. Nederlandse beschouwingen over vertalen 1670-1760

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.75 MB)

XML (0.43 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

't Word grooter plas: maar niet zo 't was. Nederlandse beschouwingen over vertalen 1670-1760

(1992)–C.W. Schoneveld–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vertaalhistorie. Deel 3


Vorige Volgende
[pagina 62]
[p. 62]

17
Jan Baptista Wellekens (vert.): Tasso, Aminta, Amsterdam, 1715.
Uit: ‘Verhandeling van het herderdicht’.

Zie voor Wellekens no. 16. Deze verhandeling volgt op zijn Aminta vertaling en werd een leidraad voor herdersdichters. Hij noemt op p. 199 Hoofmans versie in ‘rymelooze vaerzen’ (zie no. 14). Er is een moderne heruitgave (Warners, 1965).

[...]

Ik kan nochtans niet enden, voor dat (uit inzicht dat de stoffe my zulks afeischt) hier iets van den aart der Herdervaerzen zy bygevoegt; ik versta van de Nederduitsche, dewyl die der Latynen noch Grieken ons tot geen voorbeeld dienen kunnen; want hoewel C. GoddeusGa naar eind24 zulks met alle kracht heeft zoeken door te dringen, blykt het niet dat hy 'er veel opgewekt heeft om dat spoor te volgen; onze ooren zyn tot eene andere Muzyk gewent. 't Is waar dat onze oudste rymers geene overeenkomende vaersmaat gehouden hebben, en naulyks korte en lange syllaben wisten t'onderscheiden, evenwel heeft de tyd beter schikking voortgebracht, doch zoodanig niet, of daar is noch groote vryheid gebleeven: de vertaalder van Boëthius, geprent te Gendt, 1485. zegt dat hy al de Duitsche vaerzen op zeven, acht, negen en tien syllaben heeft gestooten. Castelein beschryft de Vlaamsche maat van negen en twaelef, hoewel hy ook in de vyftien stemt, zelf laat hy zich dus hooren:

 
Wy leeren nochtans uit de Poeten,
 
(Wiens compositie ick ooit vol weerden sagh)
 
Dat een reghel duurt, ongetelt, ongemeeten,
 
Alzo langhe als 't een aessem berden magh.Ga naar eind25

De landsmaat in Brabant was van negen tot dertien syllaben. D.V. Coornhert zegt:

 
Waarom zal ons de thien benauwen
 
Daar sestien gheen gheeft verflauwen,
 
Noch lanckheyt wint en doet ontbreeken? Ga naar eind26
[pagina 63]
[p. 63]

In de bovengenoemde Amsterdamsche Tweespraak staat:

Maar weder komende op de voeten, die versta ik in Reviereinen, Balladen, Rondelen, Liedekens ende zulke gedichten, op eenparige langte ende menichte behooren gestelt te zyn: maar in spelen, 't zy Zinspelen, Treurspelen, (ik meen Tragedien) Kluiten of Tafelspelen, daar in zoud' ik elk na lust vryigheid laten (ghelyck men van ouds oock gehad heeft) op dat de taal het ghewoonlyck spreken best gelycke: datmer ook spreeckwoorden na ghelegentheidt mag inmengen, al quamen daar reghels van 15. 16. silben, andere weêr van 8. 9. ick zoude het niet laken, zo wanneer het de zin, plaats of persoon eischte, daar alleenlyck na ghezien moet worden. Voorts nopende de kortheid ende lanckheid der silben weet ick u gheen wetten voor te schryven, maar het ghebruik zal metter tyd hier af reghels maken.Ga naar eind27

Het gebruik is nu dat wy onze vaerzen op een korten en langen voet doorzetten, en den langsten regel met dertien Sillaben op de wyze der Fransche dichtmaaten (Alexandrynsche) bepaalen. d'oude vryheid, van veel slach van vaerzen door een te mengen, is ons noch niet ontnomen, een vryheid die meest al de Dichters van Europe in hunne moedertaal gebruiken, en die, voor zo veel zy in vaers bestaat, eenige gelykheid met de Grieksche Dithyramben, die, gelyk boven gezegt is, van Arion eerst gevonden, en van Pindarus ook gevolgt zyn, heeft; welke in de lofzangen van Bacchus gebruikt wierden, gelyk aan veele voornaame goden byzondere zangen waaren toegeêigent. Ik kan hier niet voorby gaan hoe de Ridder W. Temple, na dat hy verhaalt heeft, hoe der Gotten dichtwyze, met hunne veroveringen, door gantsch Europe was ingevoert, aldus vervolgt:

De gemeene soort van de Gothische Runen (rymen) was 't geen Dithyrambisch genoemt wierd, en was van een dolle of ongeregelde uitvinding en geest, los, ongebonden en vloeiende, zonder veel kunst of bepaaling aan zekere maaten of regelen; echter ontbrak in zommige niet de rechte geest van poêzy enz.Ga naar eind28

en uit dien stroom zyn ook waarschynelyk de vrye dichtmaaten onzer voorvaderen, daar hier boven van gesproken is, gevloeit; 't en waare dat wy die noch vroeger, het welk ook niet ongegrond is, van d'aaloude en beroemde Duitsche Barden wilden af te leiden; zynde die Dichters, zo ik geloove, gelyk ook de Noordsche poeeten, een slach van Wysbegeerigen

[pagina 64]
[p. 64]

by dien Landaart geweest, gelyk de Druiden der Gallen, de Pytagoristen onder d'Italiaanen, Orfeus en zyne navolgers by de Grieken, in Egypte de Priesters, en de Brachmannen in Azie; en deeze eerstgenoemde mogelyk zo oud en ouder als een van alle d'andere. En keerende weder tot de Gotsche Dichters, dewyl de Noordsche volken zulk eene eerbied voor hunne oude gedichten en letters hadden, dat zy die, als iets goddelyks, tot bygeloof misbruikten, zo zyn door besluit van de geestelyke en waereldlyke Overheid, de gedichten en boeken der oude Noordsche wysheid, zodanig uitgeroeit, dat men daar nu niet, als by gissing, kan van oordeelen. Dit bovengenoemde slach van dichten, zo als 't nu bepaalt is, dat beter voor de blyde- als treurtoon dient, en beweert kan worden door de verscheide muzyktoonen, en groove en fyne snaaren op een speeltuig, die te zamen een aangenaame harmonie voortbrengen, dewyl het onverwagt stuiten en rollen der vaerzen, de redeneering en hartstochten een kracht en aandacht byzet; is veel in de Italiaansche Herderpoëzy, als van Tasso, Guarini, Buonarelli, Marino en andere gebruikt; en by ons heeft Hooft in Granida, en Broekhuizen in eenige Veldzangen, dien trant verkooren, gelyk dit van meer is gevolgt, onder anderen van P. Vlaming, (van wiens Dichtliefde wy in het kort de vertaalde Arcadia van Sannazar verwachten)Ga naar eind29 in zyne geleerde Lykgedachtenis van Angerianus. Onze Blyspeldichters bedienen zich dikmaal van dien vryen styl, als zeer gelykende de gemeene spreekwyze. doch van een ander slach, by hen ook in 't gebruik, een doorloopende ongebonde redeneering, die met een rymwoord endigt, spreek ik niet, dewyl dat geen vaers is. Wat het rym belangt, dat is geen onscheidelyke eigenschap der poëzy; ook hebben eenige onzer Dichters vermaakt gehadt in rymelooze vaerzen, zo in eigen vinding als vertaaling; evenwel zie ik dat onze oudste Dichters het rym gebruikt hebben; het zy om de hardheid onzer taale wat te verzachten, of om door dat middel de vaerzen beter in 't geheugen te doen houden; en dewyl ons gehoor reets daar toe gewoon is, dat onze beste Dichters het gebruikt hebben, en volgens I. Vossius niet alleen alle Europesche volken, maar ook andere als d'Arabiers, Persen, Joden, Tarters, Chinezen, Africaanen en Americaanen 't zelve beminnen, kan ik niet toestaan, dat de rymende vaerzen by ons moeten gelaakt worden.

eind24
C. Goddaeus, Nieuwe gedichten, sonder rijm, nae de Griexe en Latijnsche dichtmaten, Harderwijk, 1656.
eind25
Matthys de Castelein, De konst van rhetoriken, Rotterdam, 1616, couplet 102.
eind26
D.V. Coornhert (vert.), Homerus, De dolinge van Ulysse, (1561), ed. Th. Weevers, Amsterdam, 1939, ‘Tot den goedwilligen lezer’, p. 7.
eind27
Spiegel, Twe-spraak, 1584, ed. W.J.H. Caron, Groningen, 1962, pp. 37-38.
eind28
Uit William Temple, ‘Of poetry’, geciteerd naar de anonieme vertaling ‘Discours over de dicht-konst’ in: Miscellanea, of verscheidene tractaten (2 dln, Utrecht, 1693), herdruk: Utrecht, 1695, pp. 606-607.
eind29
Pieter Vlaming (vert.), Arcadia van Sannazarius, Amsterdam, 1730.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Amintas. Beneven eene verhandeling van het herderdicht


auteurs

  • over Jan Baptist Wellekens