Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Mijn moeder Elisabeth (1947)

Informatie terzijde

Titelpagina van Mijn moeder Elisabeth
Afbeelding van Mijn moeder ElisabethToon afbeelding van titelpagina van Mijn moeder Elisabeth

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.28 MB)

Scans (12.94 MB)

ebook (3.08 MB)

XML (0.53 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Mijn moeder Elisabeth

(1947)–Jacques Schreurs–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 222]
[p. 222]

XXIII

Een der eerste gedachten die in mij opkwamen, toen ik uit een lange verstandsverbijstering ten gevolge van een ongeluk ontwaakte, was deze: dat voorgevoelens meestal in den wind worden geslagen; maar dat er niet mee te lachen valt.

Eigenlijk ben ik blij dat ik weer iets te doen heb, zei moeder me, toen ze mij eens een nieuw verband aanlegde; maar ik vermoed dat zij bedoelde te zeggen: dat ze blij was dat ze weer een kind aan me had. Wekenlang lag ik, te ellendig om een veer van de lippen te blazen, waar ons Berbchen zoolang gelegen had.

Maar in de verste verte zoo lichtend en Godgelaten niet als deze!

En om de maat nog voller te maken kwam daar op het kritieke moment nog een zware longontsteking bij, die me nog een heel eind verder den weg afbracht. Tot aan den rand van den dood.

Negen buurmeisjes hadden zich bij het vallen van den avond opgepakt en een beeweg voor mij gedaan; de priester was niet van mijn zijde geweest en heel den nacht had vader als een gek om het huis geloopen uit angst dat ik hemelen zou.

Toen moeder mij later vertelde dat ik driemaal de brandende kaars in de handen had gehad, kon ik mij daar niets van herinneren.

Alleen een afschuwelijke droom is me bijgebleven tot op dezen dag, zoodat ik nog altijd een ondefinieerbaar respect heb voor een huis waar een lijk ligt en er liefst zoover mogelijk omheen ga.

De droom zelf doet hier niets ter zake, is van het geringste belang niet voor dit verhaal; behalve misschien een kleine episode eruit, die ik, alhoewel ze mij niet van den besten kant laat kijken, niet achterwege wil laten omdat er misschien een kenschetsende noot

[pagina 223]
[p. 223]

in schuilt voor mijn diepste gesteltenis ten opzichte van het Tsoembrecher Fientsje gedurende die dagen van ziekte. De episode namelijk van den duivelschen kater die met een geluid als van lekkend water aan een doodskop zit te knagen waarin ik langzaam de trekken van het Fientsje ging zien - en dan die ingehouden maar barre wellust waarmee ik dat schouwspel gadesloeg!

Is men in zijn diepste wezen werkelijk diegene die men in een droom kan zijn? heb ik mij daarna nog dikwijls afgevraagd.

Ik zou dan reden genoeg gehad hebben mij over mezelf te schamen en tevens zou dan bewezen geworden zijn dat mijn genegenheid voor dat meisje niet zóó doodgebeten was als ik mezelf en anderen gaarne wijsmaakte.

Volmaakt onverschillig kon ik me houden als zij later, als ik langzaam bijspartelde, aan mijn ziekbed kwam staan om naar mijn toestand te informeeren en waar de gewoonte, dacht ik, die zij met den omgang van ons Berbchen verworven had, haar aanloop en houding vergemakkelijkte.

Slechts één keer zag ik dat zij zich, terwijl wij zooals gewoonlijk over slechts onverschillige dingen spraken, opeens niet meester bleef, zich op de lippen beet en haar tranen niet kon weerhouden. Alhoewel ik er geen juiste verklaring van geven kon en ik me inspande om haar den aftocht gemakkelijk te maken, weet ik nog dat ik er een zekere voldoening van smaakte.

Sindsdien echter zorgde zij ervoor dat er bij haar ziekenbezoek telkens mijne moeder of iemand anders in de nabijheid was en zij in den uitersten nood nog immer een toevlucht had.

Terwijl der Klaus zich maar zelden liet zien en ook mijn vader zich verder niet erg druk over me scheen te maken, vulde der Hannessoë hunne tekorten ruimschoots aan door telkens, als hij van zijn werk kwam, mij den kop te komen volhangen met allerlei nieuws. Maar ik heb reeds laten doorschemeren welke eene beteekenis ik aan zijn gedienstigheid hechtte. Het kwam niet eens bij me op dat ik zijn goede bedoelingen misschien misduidde.

Had de paardentemmer zijn rauwe bast verloren? Door welk toeval was dat gebeurd?

En hoe weinig tijd had hij noodig gehad om zich van een donderjager tot een rustig en gemoedelijk burger te ontpoppen? De gedaanteverwisseling van dien spekbroer was veel te groot en opzienbarend om waarachtig te zijn!

Of had het Tsoembrecher Fientsje zooveel geheime machtsmiddelen en tooverspreuken?

[pagina 224]
[p. 224]

Zelfs moeder liet zich nu en dan ontvallen dat zij der Hannessoë niet meer kende; en zij zeker weet het aan den goeden invloed van dat meisje dat ook met den dag al nadenkender en bezadigder werd. In plaats van het onverstand, waar hij eerder het monopolie van had, werd hij meer en meer het orakel in huis waartoe moeder, vooral in dingen die vader nog altijd wat scheef bleef bekijken, haar toevlucht nam.

Hij heeft er dan ook de jaren voor! zei moeder, zich wel bewust dat daar niet alles mee gezegd was.

De storm was over, zeker; maar de invloeden waaronder hij was gaan liggen waren niet ver te zoeken.

Een degelijk meisje vermag zooveel op een jongen die dan wel lachen kan dat zijn leven een hecht steunpunt heeft gevonden en tevens richting en doel. Hij is in goede handen!

Of hij het om mij deed, weet ik niet; maar ook van een overdreven verliefdheid was er bij der Hannessoë blijkbaar geen sprake meer. Zijn oogen verraadden niets dan een zekere welwillendheid in het bijzijn van het Fientsje met - men zou kunnen zeggen - soms een glimp van meewarige bezorgdheid.

Een eigenaardig man, der Hannessoë; maar een die vermoedelijk wel wist wat hij dreef; een met voldoende troeven in de hand om verder zijn spel te winnen en daarom edelmoedig genoeg om de verliezende partij met wat gemoedelijke tegemoetkoming te betalen; een doekje voor het bloeden.

Het jaar liep om en Nieuwjaar vierde ik op mijn bed met evenwel nog weinig belangstelling voor de wafels waarmee moeder en nagenoeg de gansche buurt me kwam verrassen en veel geluk en zegen wenschen.

En 's avonds vierden die Annebil en der Prickaerts Jozef hunne verloving. Heel de familie, mét onzen philosoof op vacantie, was verzameld rond moeder, die de chocolademelk brouwde, terwijl vader waardig de flesch hanteerde voor de liefhebbers van een korter en krachtiger nat en die Tsoembrecher Roos, die om bepaalde redenen door het aanstaande paar verzocht was geworden, grootmoedig bewees dat zij boven de veete stond. Op zeker moment kwamen ook de Prickaerts van Terwinselen binnen, die zich hadden laten rijden; van aanzien deftige menschen bij ons vergeleken vader, moeder en dochter. Deze laatste echter met een beetje een stijve heup en een hoogen hak; maar geen betere voor den winkel. Moeder verzekerde madame Prickaerts dat ze de keuken nog nooit zoo vol volk had gehad.

[pagina 225]
[p. 225]

Op een desbetreffende vraag van vader verklaarde de oude Prickaerts onmiddellijk tot de liefhebbers van een glaasje te behooren; zijn leven lang had hij immers zoo dikwijls op zoolleer moeten spuwen en zooveel van zijn goede speeksel aan den pikdraad verspeeld dat hij voortdurend-aan wel wat vochtigheid gebruiken kon!

Hij was een grapjas en wilde dat ook weten; en daarbij was het hem aan te zien, dat hij, waar hij eenmaal de beenen onder tafel gestoken had, zich het woord niet gemakkelijk uit den mond zou laten nemen.

De deur der kamer, van waaruit ik het feest kon meeleven, stond open, totdat de mannen zooveel tabakswalm van zich hadden afgeblazen, dat mijn longen het niet meer dan door aldoor krampachtiger hoesten verwerken konden en moeder de deur dicht trok. Zoover ben je nu al, Liebeth, hoorde ik die Tsoembrecher Roos tusschen het geroezemoes door tot moeder zeggen; zoover al dat jij je dochter nu spoedig naar het altaar ziet leiden!

En der Prickaerts Jozef antwoordde haar, dat zij, die Tsoembrecher Roos zelf, daarop ook niet lang meer zou hebben te wachten; wat zeg jij, Fientsje?

Het Fientsje zei niets; maar moeder zei dat alles zijn loop moest hebben.

En de oude Prickaerts beaamde dit volmondig door zijn glaasje achterover te stolpen en het vader met een knipoog nog eens voor te houden.

Nadat het lachen om de aardigheid bedaard en het glaasje natuurlijk gevuld was, moet ik in slaap gevallen zijn; want toen moeder later naar me kwam kijken en vragen hoe ik het gevonden had, verwonderde ik er me over dat de gasten reeds weg waren en de onzen zich gereed maakten om naar bed te gaan.

Van het eigenaardige van den avond, van de aanspraak die der Hannessoë zich nog wel geroepen gevoeld had voor de verloofden te moeten houden en die eigenlijk te dom was geweest voor een preek en ook weer te ernstig voor alleen maar een smoesje, had ik geen woord gehoord.

Maar zelfs vader had er hard voor in zijn handen geklapt, vertelde moeder; en zij zelf had er zich over verbaasd, dat der Hannessoë nog zoo goed zijn catechismus kende.

Alleen het Fientsje had erbij zitten kijken of ze geen tien kon tellen en zij was de eerste van den avond geweest die haar moeder onder den arm had genomen en naar huis was gegaan.

[pagina 226]
[p. 226]

Wat der Hannessoë bezielt, wordt me al meer en meer een raadsel, zei moeder; en per slot moest haar nog één ding van het hart: dat der Klaus het waarachtig in het Prickaerts’ meisje gezien had gekregen; doch zij twijfelde er ernstig aan of dat wel van langen duur zou zijn.

Aanhalig was dat meisje genoeg, dat had moeder al gauw in de gaten gehad; en ook niet van zins om los te laten als ze eenmaal te pakken had!

Neen, afgezien nog van haar uiterlijke gebrekkigheid, had moeder het in haar niet gezien; veel te bij-de-hand, vond moeder; en welk een verschil met het Tsoembrecher Fientsje, dat al meer en meer in haar voordeel kwam!

Kort nadien kwam vader, op een Zondagmorgen, terwijl de anderen naar de hoogmis waren, de kamer binnen, waar ik gekleed en wel met een misboek zat, dat moeder altijd zorg had me gedurende de gewijde uren van mis en Vespers in de handen te stoppen.

Ik heb eens met je moeder gesproken, begon vader; en ook zij is van gedachte, dat jij je wel wat beter helpen kon!

Ik begreep onmiddellijk dat vader zeggen wilde, dat het wat langer met me duurde dan hij begroot had.

Ik antwoordde hem dat ik dien wenk ter harte zou nemen; maar dat ik hem liever van moeder had gekregen dan van hem.

Waarom, liet vader in het midden.

Niet dat ik hem erg in den weg zat, ging hij verder; dat niet! Wat er aan mij gedaan werd, zou ook aan ieder ander worden gedaan. Niettemin liepen naast de buitengewone middelen die er aan mij ten koste werden gelegd, de doktersrekeningen schrikbarend op en ik moest er wel aan denken dat dat eigenlijk allemaal van het zweet der anderen af moest, die nog wel niet pruttelden, doch die van den anderen kant toch een beetje inachtgenomen moesten worden: der Hannessoë vooral, die zich ook al voor den jongste garant had gesteld, wat hem niet gevraagd was geworden, maar van wien men niet alles verwachten kon en zéker niet dat hij zijn meisje eeuwig opzij zou blijven schuiven voor zijn broers. Dát om goede vrienden te blijven!

Had dat meisje immers haar nood reeds niet aan die Annebil geklaagd, die het op hare beurt aan moeder had overgebracht?

Waarom wou der Hannessoë geen verloving? Waarom anders dan dat hij zich iets op de schouders had geladen dat hem zelf op den duur ook niet meevallen zou en zeker niet als hij zag dat er misschien misbruik van werd gemaakt!

[pagina 227]
[p. 227]

En waarom dat juist nu, nu hij zooveel in zijn voordeel veranderd was dat je als vader trotsch op zulk een jongen kon zijn - wat eerder niet altijd het geval was geweest!

Ik beloofde mijn vader het kleine beetje consideratie, dat hij ten opzichte van mijn broers van mij verlangde, te betrachten en de kerk inderdaad in het midden te laten.

De termijn, dien hij me daarop stelde, zou met carnaval afloopen en hij veronderstelde dat ik dan tijd genoeg gehad had om nagedacht te hebben. Ik zou dan in alle geval niet kunnen zeggen dat er niet genoeg geduld met mij betracht was geworden en moest dan verder maar voelen als ik niet leeren wou!

Een beetje schamper vroeg ik mijn vader of hij me dan op den mesthoop zou werpen; en met iets vijandigs in zijn blikken antwoordde hij me, dat hij hoopte dat ik daar zelf mans genoeg voor zou zijn als ik vond dat ik daarop thuishoorde.

En zonder ook nu weer met een enkel woord over de Mijn te reppen, verliet vader de kamer.

Dat de Mijn me vijandig gezind was, was een ervaring, die ik vroeg al had opgedaan en ik stelde er prijs op die gezindheid met gelijke munt te betalen; wij hadden elkaar op dit punt niets te verwijten. Maar langzamerhand was ik ook tot het besef gekomen dat het leven zelf mij niet veel genadiger was.

Opstandig heeft me dat niet gemaakt; het heeft me niet eens verbitterd; wel vele van mijn levensdagen vergald!

Voor mijn vader ben ik een raadsel gebleven; voor velen van mijn verwanten een ergernis; en mijne moeder zei altijd dat ik niet genoeg bad.

En tóch heb ik veel gebeden; soms radeloos in den kruisbalk gebeten en me nimmer kleinzeerig bij God beklaagd.

Op een toeval heb ik gerekend; echter zonder de Voorzienigheid ooit uit het oog te verliezen. Toeval was bij mij niets anders dan beschikking en beschikking weer niets anders dan de zin van een hooger Bestier.

Ik zei dat het leven me niet opstandig heeft gemaakt; want zelden voelde ik me erger dan anderen te kort gedaan. Alle dingen hadden immers hun zin als noodzakelijke onderdeelen van een oneindig, tijd en ruimte samenvattend plan.

Voor de klappen die ik oploop, troostte ik me, worden anderen allicht gespaard. De regen, die op mij neervalt, druppelt op geen ander.

Wie veel gebeden heeft, heeft niet minder nagedacht! Veel heb

[pagina 228]
[p. 228]

ik, vooral gedurende mijn ziekte, nagedacht en niet de eenige vrucht daarvan was, meen ik, een meer optimistische kijk.

Men behoeft zijn leven maar eenmaal te leven en de grootste vraag is niet of wij er zelf over voldaan zijn!

Toen ik, alhoewel nog strompelend, weer in en uit begon te gaan - waarom werd ik voortdurend aan der Joehan herinnerd? - zat die Annebil me weldra achter de veeren, dat ik de kamer, waarop ik nog altijd beslag bleef leggen, zou ontruimen.

Ik kon immers evengoed het dakkamertje van onzen oom zaliger betrekken of mijn plaats in bed naast der Hannessoë!

Ik koos het laatste en toen ik er mijn matten gerold had, werd de kamer door het meisje, dat dag en nacht van niets dan van bruidsluiers en rozen droomde, van boven tot onder onderhanden genomen en klaar gemaakt voor de op handen zijnde groote gebeurtenis in haar leven.

In onze moederlijke keuken zou immers onmogelijk alles wat zij zich voorstelde afgewikkeld kunnen worden; en wat zouden de Prickaertsen wel zeggen als wij ze niet in een pronkkamer ontvangen konden?

Dus zat ik voortaan bij moeder achter de kachel de levendige drukte mee te beleven van verven, witten en behangen; van stoppen, naaien en strijken; lag ik 's nachts naast der Hannessoë in bed en beterde zienderoogen.

Een vroege lente overstelpte dat jaar den Berg met bloesem en loover en carnavalszondag was het warm als op een zomerschen dag. Vastenavondgekken en gemaskerden trokken er vanwege den gewijden dag nog niet uit; maar niettemin was het in de herbergen overal druk, vooral tegen den avond. En in de kerk was veertigurengebed.

Een ieder die zich respecteerde ging in den namiddag voor een kortere of langere adoratie bij het Allerheiligste naar de kerk en tot duisteravond toe was er een druk heen en weer gaan van stemmige menschen; mannen, vrouwen en kinderen.

Ook die van ons vertrokken de een na den ander met kerkboek of rozenkrans en kwamen dan met hun meisje of jongen, die ze onderweg getroffen hadden, terug.

Zoo was het dien avond weer vol bij ons in de keuken en in de pronkkamer brandde voor het eerst een vuurtje. Want wanneer de zon eenmaal onder was werden de avonden weer kil.

Der Prickaerts Jozef stelde de vraag aan de orde wie zich den volgenden dag verkleeden zou.

[pagina 229]
[p. 229]

Maar niemand zei van ja en nog minder in welke vermomming. Moeder had er trouwens het een en ander op tegen; daar wisten wij alles van; en vader zei dat die verkleederij voor sommigen een maar al te gereede gelegenheid was om den beest uit te hangen. En daar kwam dan niet zelden nog schelden, tieren en dronkenschap bij; zelfs doodslag was niet altijd uitgesloten.

Der Klaus merkte op dat het onder elkander geen kwaad kon en dat de pret dan des te grooter zou zijn.

Dàt moest vader toegeven en tenslotte zag moeder er ook geen been in dat wij ons op gepaste manier onder elkaar vermaakten.

Dan allemaal in dezelfde domino's, zwart en wit, riep die Annebil; drie paren domino's; dat was prachtig en meer dan de omgeving ooit gezien had!

En ik geloof dat zelfs mijn vader er plezier in kreeg; want hij haalde een builtje met sigaren uit zijn zak en presenteerde er ons ieder een. Hij had ze bij de Fransche wiefelchen ingeslagen, die er voor instonden dat ze goed waren; want zij rookten ze zelf!

Drie paren domino's....

En der Winand dan? zei moeder, die het sneu voor me vond dat ik zonder meer werd uitgesloten.

Ik zat juist mijn bedenkingen te maken over het Prickaerts Lies: hoe die haar stijve heup en hoogen hak in een domino zou weten te camoufleeren?

Dan nog maar een domino erbij, riep der Klaus; dat waren er dan zeven!

Maar dat maakt onpaar, zei ik; waarop ze mij allemaal aankeken of ik aan bijgeloof leed.

Neen, zei ik, ik ben er de man nog niet naar om den gek te gaan uithangen!

En moeder voegde eraan toe, dat ik immers ook niet eens naar het veertigurengebed was geweest.

Het volgend jaar, zei ik.... als ik dan tenminste niet in Indië zit!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken