Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De weg naar het recht (1976)

Informatie terzijde

Titelpagina van De weg naar het recht
Afbeelding van De weg naar het rechtToon afbeelding van titelpagina van De weg naar het recht

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.61 MB)

XML (1.17 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/sociologie
non-fictie/rechtswetenschap


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De weg naar het recht

(1976)–Kees Groenendijk, C.J.M. Schuyt, Ben Sloot–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

een rechtssociologisch onderzoek naar de samenhangen tussen maatschappelijke ongelijkheid en juridische hulpverlening


Vorige Volgende
[pagina 101]
[p. 101]

Deel II. Resultaten van het onderzoek

[pagina 103]
[p. 103]

Hoofdstuk 5 Contacten met rechtshulpverleners

5.1Algemeen overzicht
5.2Welk soort zaken worden behandeld door rechtshulpverleners?
5.3Contacten met andere hulpverleners
[pagina 105]
[p. 105]

5.1 Algemeen overzicht

Als maatstaf voor toegang tot rechtshulpverleners, met name tot de advocatuur, wordt vaak genomen de mate waarin rechtzoekenden ooit gebruik gemaakt hebben van de dienstverlening van een advocaat (Carlin en Howard 1965). Wij hebben in hoofdstuk 2 aan ‘toegang’ een ruimere betekenis toegekend dan aan ‘gebruik’. Als een rechtzoekende ooit gebruik heeft gemaakt van diensten van een advocaat spreken wij in dit hoofdstuk van (feitelijk) contact. Natuurlijk is dit feitelijk contact een vrij ruwe maatstaf voor gebruik. Er wordt afgezien van de aard en de omvang van het contact en van de wijze waarop het tot stand kwam. Ook de aard van de relatie tussen advocaat en cliënt blijft buiten beschouwing. Er wordt slechts gekeken of er een feitelijk contact heeft plaatsgevonden. Door sommigen wordt het contact aangenomen als aanwijzing voor de behoefte aan rechtshulp: de mensen, die uiteindelijk bij een advocaat terecht zijn gekomen, hebben in ieder geval een behoefte vertaald in een uitdrukkelijke vraag. De vraag is beantwoord door de advocaat in de vorm van zijn dienstverlening. De verschillen in deze gearticuleerde vraag naar rechtshulp vormen wel een eerste aanwijzing voor een al of niet bestaande ongelijkheid in de toegang. Op deze manier bleek in de door Carlin en Howard geanalyseerde onderzoeken dat van de hogere inkomensgroepen in de amerikaanse samenleving 65% tot 70% wel eens de diensten van een advocaat had ingeroepen tegenover 35% tot 40% van de lagere inkomensgroepen.

Men kan hierbij nog onderscheid maken in het tijdstip waarop het contact tot stand kwam. In de laatste twee jaar? De laatste vijf jaar of in de laatste twintig jaar? Als men een korte meetperiode neemt (bijvoorbeeld twee jaar) is de betrouwbaarheid van de informatie groter maar de oogst aan contacten erg klein. Men heeft de hulp van een advocaat immers niet elke dag nodig. Als die hulp vaak met emotie gepaard gaat (echtscheiding, strafzaken) mag men er bovendien op rekenen dat de feitelijke contacten met een advocaat nog een tijd lang in herinnering blijven.

Voor dit moment volstaan wij met de vraag of ooit tijdens iemands leven contact heeft plaatsgevonden. Oudere mensen hebben dus een grotere kans op contact, omdat een langere tijdsperiode wordt overspannen.

Tabel 1 geeft een overzicht van de contacten die de verschillende groepen mensen ooit met een advocaat en met andere rechtshulpverleners gehad hebben. Gemiddeld heeft één op de vier mensen wel eens een advocaat in de arm genomen. Bij de ouderen is dit één op de drie. Twee derde wordt dus oud zonder advocatenhulp. In vergelijking met de ons bekende buitenlandse onderzoeken is het percentage van 25% voor alle respondenten opvallend laag. Dit kan voor een deel verklaard worden uit de in ons land geldende splitsing tussen advocatuur en notariaat. Tussen de door ons onderzochte gemeenten zijn geen significante verschillen geconstateerd. Mannen hebben iets vaker advocaten geraadpleegd dan vrouwen, maar ook dit verschil is statistisch niet significant. De beroepssfeer verklaart meer van de verschillen in gebruik van de advocaat dan louter inkomensverschillen.

Het hoogste percentage contacten wordt aangetroffen bij de zelfstandigen: 45%. Als men onderscheid maakt tussen grote en kleine zelfstandigen

[pagina 106]
[p. 106]

TABEL 1Ga naar voetnoot+ Contacten met rechtshulpverleners: overzicht van de percentages van de respondenten, die óóit een contact gehad hebben met de verschillende rechtshulpverleners (N=456)

% dat ooit contact had met: advocaat notaris vakbond of beroeps-
organi-
satie
bedrijfs-
jurist
wets-
winkel
advocaat en / of notaris
Totaal 25% 46% 12% 4% 6% 55%
absoluut aantal 114 208 53 17 25 250
Plaats: Heerlen 23% 42%*** 12% 3% 0,6%*** 50%***
Valburg 24 72 12 3 5 74
Amsterdam 28 36 12 5 10 50
Geslacht: man 28% 46% 14% 4% 5% 56%
vrouw 21 45 9 3 6 54
Leeftijd: 16-24 jr. 5%*** 10%*** 3%*** 1% 3%** 14%***
25-34 22 42 5 3 14 52
35-44 27 52 11 1 5 63
45-54 35 57 14 6 4 71
55-64 32 60 20 8 4 65
65 en ouder 31 56 21 2 0 65
Opleiding:            
LO 32% 40%** 16% 2% 3% 56%
LTS, Huishoud-
school
23 43 14 2 5 54
ULO, MULO, MAVO 23 52 10 4 6 55
HBS, HAVO, Atheneum 22 48 7 9 7 50
HTS, HBO, Universiteit 17 53 2 4 11 60
Beroep:            
blue collar 25% 32%** 12%** 3% 9% 44%***
white collar 18 38 5 5 5 46
leiding-
gevende werknemers
29 70 11 11 5 71
zelfstandigen 45 69 10 0 10 81
scholier-
student
7 10 0 0 10 17
huisvrouwen 19 50 14 1 4 58
AOW-ers 30 55 17 4 0 62
andere uitkerings-
gerechtigden
34 47 23 9 4 62
Inkomen: minder dan 833            
p.m. netto 23% 34%*** 4% 0% 7% 46%**
834-1040 29 46 13 0 6 54
1041-1250 28 38 17 4 2 52
1251-1666 21 42 15 6 8 53
1667-2080 20 44 15 5 6 48
meer dan 2080 32 76 3 8 3 79
Toevoeging:            
gratis rechtshulp 30%* 26%*** 12% 0%* 6% 45%***
eigen bijdrage 18 38 15 4 8 46
net boven grens 26 52 12 5 5 58
ver boven grens 32 76 7 6 2 78

[pagina 107]
[p. 107]

blijkt dat vijf van de zeven (74%) grote zelfstandigen (met meer dan vijftig werknemers) in ons onderzoek één of meer contacten hadden tegenover 14 van de 35 (40%) kleine zelfstandigen (meest middenstanders, boeren en tuinders). Omdat het absolute aantal grote zelfstandigen te klein is hebben we deze twee groepen in onze analyse samengenomen. Hierdoor worden de mogelijke verschillen tussen groot en klein in het juridische handelsverkeer aan het oog onttrokken.

Inkomen, vermogen en het gebruik van de diensten van advocaat en notaris

Ons onderzoek geeft geen bevestiging van de zowel in de wetenschappelijke theorie als in de maatschappelijke discussie vaak geuite opvatting dat het gebruik van de advocatuur het geringste zou zijn bij de minst draagkrachtigen. Er is geen sprake van een rechtlijnig verband tussen inkomen en gebruik van de diensten van advocaten, in die zin dat minder inkomen met minder gebruik en meer inkomen met meer gebruik zou samengaan. Wat opvalt is juist de relatief lage frequentie van contacten bij de middengroepen met een inkomen tussen ƒ 1250,- en ƒ 2000,- per maand netto. Het netto-inkomen per maand geeft echter nog geen aanwijzing wat er met dit maandelijkse bedrag gedaan kan worden: moet dit geld voor consumptie besteed worden of kan er van gespaard worden? Een andere maatstaf voor de financiële positie van de respondenten werd nu gevonden in de vraag of de respondenten in aanmerking zouden komen voor kosteloze rechtsbijstand, wanneer de ter plaatse geldende normen zouden worden toegepast. Deze normen houden rekening met inkomen, eigen vermogen en het aantal kinderen dat voor hun levensonderhoud nog ten laste van het gezinsinkomen komt. Deze samengestelde maatstaf is zuiverder en heeft het voordeel dat de in de rechtshulpdiscussie veel gebruikte term ‘on- en minvermogenden’ op realistische wijze kan worden gebruikt in ons onderzoek. De vaststelling of iemand in aanmerking zou komen voor geheel of gedeeltelijk kosteloze rechtsbijstand gebeurde aan de hand van het door de respondent opgegeven netto maandinkomen, het aantal te verzorgen kinderen onder de 21 jaar, en boven de 21 jaar voorzover zij nog ten laste kwamen van respondent, alsmede de eigen opgave omtrent bezit van een huis. Eén van de auteurs heeft enkele jaren geleden als secretaris van de Raad van Rechtsbijstand in strafzaken te Amsterdam uitvoerig ervaring opgedaan bij de toepassing van deze normen voor kosteloze rechtsbijstand. Onze vaststelling had het volgende resultaat:

[pagina 108]
[p. 108]

TABEL 2 Toevoegingsgrens voor kosteloze rechtsbijstand

absoluut %
gratis rechtshulp 111 24%  
eigen bijdrage tot ƒ 100,- 159 35% 59%
net boven toevoegingsgrens 82 18%  
ver boven toevoegingsgrens 94 21%  
gegevens ontbreken 10 2%  
  ____ ____  
  456 100%  

De respondenten in de eerste groep zouden voor volledig kosteloze rechtsbijstand in aanmerking komen. De tweede groep zou voor deze rechtsbijstand een eigen bijdrage van maximaal ƒ 100,- moeten betalen. In de derde groep werden ingedeeld de respondenten die net niet voor toevoeging van een raadsman in aanmerking zouden komen, omdat hun netto-inkomen tot ƒ 100,- per week hoger lag dan de bovengrens voor rechtsbijstand met een eigen bijdrage. In deze groep vielen ook respondenten wier inkomen onder de grens voor kosteloze rechtsbijstand lag, maar die op grond van hun vermogen (eigen huis) daarvoor net niet in aanmerking kwamen. De vierde groep zijn respondenten met hogere inkomens of aanmerkelijk vermogen.

Uit tabel 2 blijkt dat bijna 60% van de bevolking van de door ons onderzochte gemeenten valt onder wat genoemd wordt ‘on- en minvermogenden’. Toch zal deze wettelijke uitdrukking vaak geassocieerd worden met een veel kleinere groep van laagstbetaalden. Uit de gesprekken hebben wij de indruk dat veel mensen met een middeninkomen denken dat zij niet in aanmerking komen voor kosteloze rechtshulp. Sommigen willen niet hun ‘hele hebben en houden’ bekend maken aan de gemeentelijke sociale dienst. Anderen leggen een direct verband met Armenwet en Bijstandswet. De weerstanden zijn groter bij de mensen die zichzelf tot de middengroepen rekenen. Hier ligt wellicht de verklaring voor het opmerkelijke resultaat van ons onderzoek dat de laagst- en de hoogstbetaalden ongeveer even vaak een advocaat geraadpleegd hebben, terwijl daarentegen de groep ‘eigen bijdrage’ en de groep die net boven de toevoegingsgrens zit de laagste frequenties van contact te zien geven. Het verband tussen contacten met advocaat en inkomens/vermogenssituatie lijkt meer op een U-curve. Nog duidelijker dan bij het netto-inkomen wordt hier de ongelijkheidsthese voor de laagstbetaalden op het punt van feitelijk contact met advocaten weerlegd. De middengroepen vertonen een eigen problematiek, die evenals de rechtshulpproblemen van de laagstbetaalden aandacht verdient (cf. Christensen 1970).

Hoe moet men nu deze opmerkelijke discrepantie tussen de nederlandse en buitenlandse cijfers verklaren? In feite is dit niet zo moeilijk. Zoals reeds opgemerkt doen de angelsaksische advocaten veel verrichtingen die hier door de notaris worden gedaan. De notaris blijkt in ons onderzoek frequenter als rechtshulpverlener op te treden (46% had contact met de notaris tegenover 25% met de advocaat, zie tabel 1). De notaris heeft als cliënt ook frequenter de mensen met hoge inkomens en hoge opleiding. Het rechtlijnig verband tussen inkomen en rechtshulp, dat in buitenlandse literatuur voor de advocaat wordt vermeld, bestaat in Nederland voor de notaris. Als wij nu de contacten met advocaat en notaris samennemen om hiermee kunstmatig de angelsaksische rechtshulppraktijk te benaderen dan blijkt het resultaat nage-

[pagina 109]
[p. 109]

noeg identiek te zijn (zie laatste kolom tabel 1). Ruim 70% van de hoogstbetaalden tegenover ruim 40% van de laagstbetaalden heeft contacten gehad met advocaat en/of notaris (cf. Mayhew en Reiss 1969).

De manier waarop de rechtshulpverlening wettelijk is vastgelegd heeft invloed op het gebruik van en de toegang tot de rechtshulp. De nederlandse burger zal veel minder vaak dan de engelse of amerikaanse burger verplicht in contact komen met een advocaat. Hierdoor zullen ook minder vaak andere - niet verplichte - hulpverleningscontacten met hem ontstaan. De advocaat staat verder weg van de burger dan wanneer hij meer notariële verrichtingen zou doen.

Op het platteland is het contact met de notaris twee maal zo frequent als in de grote stad. De verklarende factor is hier het bezit van huizen en grond. Van onze respondenten had in Amsterdam 15%, in Heerlen 20% en in Valburg 53% een huis gekocht. Ter vergelijking van de cijfers in Amsterdam en Heerlen: bij ondezoek in Leiden bleek 20% een huis te bezitten (Molleman 1975).

Naast deze organisatorische verschillen in de regeling van rechtshulpverlening is nog een andere factor te noemen die kan verklaren waarom de verschillen in gebruik van de advocatuur in Nederland anders liggen dan vaak beweerd wordt; ook anders dan wij aan het begin van dit onderzoek verwacht hadden. Als men namelijk een specificatie aanbrengt in de soort zaak waarvoor men een advocaat raadpleegde dan komen er opmerkelijke verschillen. In tabel 3 wordt aangegeven het soort zaak van het laatste contact met een advocaat.

TABEL 3 Soort laatste zaak waarvoor advocaat werd geraadpleegd naar toevoegingsgrens (absolute aantallen)

Soort laatste zaak gratis rechtshulp eigen bijdrage net boven toevoe-
gings-
grens
ver boven toevoe-
gings-
grens
totaal
sociale verzekering 0 2 0 0 2
huurrecht 3 6 5 5 19
arbeidsrecht 2 2 1 0 5
personen-, familie-, erfrecht (echtscheidingen) 12 15 6 6 39
overig civielrecht 7 1 7 15 30
strafrecht 2 3 1 1 7
administratief recht 1 0 0 2 3
andere gebieden 1 0 1 0 2
  ____ ____ ____ ____ ____
  28 29 21 29 107

De helft van het aantal zaken voor de groep ver boven de toevoegingsgrens ligt op het terrein van het overige civielrecht. Voor de groep met gratis rechtshulp is dit een kwart. Bij de echtscheidingen liggen de cijfers precies omgekeerd. De verschillen tussen deze twee soorten zaken zijn statistisch significant (X2 = 19.08; df = 3; p ≤ .001).

Met andere woorden: de groepen beneden de toevoegingsgrens hebben het meest te maken met een advocaat als zij gaan scheiden. De groepen

[pagina 110]
[p. 110]

boven de toevoegingsgrens hebben het meest te maken met een advocaat op het gebied van het overig civielrecht. De hoge frequentie van contacten met advocaten bij de groepen beneden de toevoegingsgrens komt voornamelijk door het aandeel van echtscheidingen in dit totaal. Wanneer wij de echtscheidingen niet meetellen, worden de percentages van de respondenten die ooit contact gehad hebben met een advocaat, voor de vier groepen respectievelijk 14%, 9%, 20% en 26%. In dit geval heeft de groep ‘eigen bijdrage’ toch nog het minste contact gehad, maar de verschillen tussen de groepen boven en de groepen onder de toevoegingsgrens zijn groot. Hierdoor wordt duidelijker dat de aard van het contact mede in de beoordeling moet worden betrokken. Echtscheiding brengt noodzakelijk de bijstand van een advocaat met zich mee; het is in zekere zin gedwongen. Als men wil scheiden komt men uiteindelijk wel bij een advocaat. In andere zaken is vrijwilligheid bij de inschakeling van een advocaat vaker aanwezig. Net als bij de echtscheidingen is het contact met een advocaat in strafzaken in zekere zin onvrijwillig. De verdeling van deze onvrijwillige contacten (echtscheidingen en strafzaken) over de vier inkomens/vermogensgroepen wijkt af van de verdeling van de vrijwillige contacten (zie grafiek).



illustratie

Op grond van onze gegevens is het onjuist om in het algemeen een ongelijkheid in het gebruik van de advocatuur voor de laagst betaalde groep aan te nemen. Voorlopig is het echter ook nog onjuist om op grond van de afwezigheid van zulke verschillen in gebruik van advocaten te concluderen dat de groepen onder de toevoegingsgrens - en trouwens ook de groep daar net

[pagina 111]
[p. 111]

boven - alle hulp krijgen die zij nodig hebben. De eenzijdigheid in de aard van de contacten van die groepen laat het antwoord op die vraag nog volledig open. In hoofdstuk 6 komt deze vraag aan de orde. De leemte in de rechtshulp is dus niet op te vatten als een ongespecificeerde ongelijkheid. Eerst de relatie met de omvang en de aard van de behoefte op de verschillende gebieden van het recht en met de uitgebreidheid van de hulpverlening kan een uitspraak over deze ongelijkheid zinvol maken.

Het gebruik van de rechtshulp van vakbonden, wetswinkels en deurwaarders

Behalve door advocaten en notarissen wordt ook door vakbonden en beroepsorganisaties, deurwaarders, rechtskundige adviseurs, wetswinkels en bedrijfsjuristen rechtshulp verleend.

Zoals in hoofdstuk 1 reeds ter sprake kwam hebben de vakbonden een lange geschiedenis van rechtshulp achter zich. Tot nu toe was onbekend welk deel van de bevolking gebruik heeft gemaakt van de rechtshulp van de vakbonden en/of beroepsorganisaties. In onze drie steekproeven bedroeg dit 12% (zie tabel 1). In negen van de tien gevallen ging het hier om rechtshulp van een vakbond. In aanmerking genomen dat één op de drie werknemers aangesloten is bij een vakorganisatie, komt deze 12% op de totale bevolking in de drie gemeenten ons realistisch voor. Bovendien valt het op dat in de drie gemeenten precies hetzelfde percentage werd gevonden.

Vakbondsbureaus trekken volgens onze cijfers vooral oudere mensen aan en mensen met lage scholingsgraad. Dit contrasteert met de cliënten van bedrijfsjuristen en met de in ons onderzoek aangetroffen cliënten van wetswinkels. De soort zaken waarvoor de rechtshulp van vakbond, de bedrijfsjurist of de wetswinkel werd ingeroepen vertoont niet veel verschil. Wel valt op dat de bedrijfsjurist en de wetswinkel meer de mensen met middelbare en hogere opleiding aantrekken. Bij de wetswinkels springt de groep tussen 25 en 34 jaar er nog uit. Wij spreken van contact met een bedrijfsjurist als een respondent voor een privé-probleem de hulp heeft ingeroepen van een jurist in het bedrijf waar de respondent werkt. De bedrijfsjurist lijkt vooral cliënten aan te trekken die in het bedrijf niet te ver van hem afstaan (white collars en leidinggevende werknemers).

Het vaste patroon van sociale organisatie en interactie kan gezien worden als een belangrijke beïnvloedende factor voor de benadering van een rechtshulpverlener. Valt men nu buiten een vast organisatie- of interactiepatroon - en een aanzienlijk deel van onze bevolking valt daar buiten - dan lijkt het erop dat voor sommige van deze groepen de wetswinkel een belangrijke rechtshulpverlener aan het worden is. Wanneer men op een of andere manier buiten het arbeidsproces raakt (AOW-ers of andere uitkeringsgerechtigden) dan blijkt men wel voor een aanzienlijk deel op de rechtshulp van de vakbond te vertrouwen: 17% van de gepensioneerden en 23% van andere uitkeringsgerechtigden tegenover 12% van het totaal.

Helaas zijn de absolute aantallen cliënten van bedrijfsjuristen, wetswinkels en rechtskundige adviseurs in ons onderzoek erg klein. Het relatieve aandeel van cliënten van wetswinkels op het totaal van de bevolking is nog gering. Niettemin wijst het percentage in ons onderzoek aangetroffen cliënten van wetswinkels in Amsterdam (10%) erop dat dit aandeel groeit. Aller-

[pagina 112]
[p. 112]

eerst moet men bedenken dat veel wetswinkels nog geen vijf jaar functioneren. De andere rechtshulpverleners bestaan veel langer en hebben dus een veel grotere kans op een hoger percentage respondenten dat ooit contact met hen had. Als we nu ook voor de oudere rechtshulpinstanties de periode van de laatste vijf jaar nemen, dan wordt het percentage van de bevolking in de drie gemeenten dat de laatste vijf jaar een advocaat geraadpleegd heeft 12,5%.

Voor de notaris en de vakbond is dit respectievelijk 22% en 6%. Met opzet kozen wij een gemeente (Heerlen) waar ten tijde van het onderzoek nog geen wetswinkel of andere alternatieve vorm van rechtshulp fungeerde. Een laag percentage wetswinkelcliënten was daar dus te verwachten. Maar in Amsterdam, waar reeds meerdere wetswinkels (en advocatenspreekuren) aanwezig zijn, bleek een relatief groot deel van de bevolking daarheen te gaan.

De wetswinkel lijkt andere rechtshulpverleners, met name de deurwaarders en de rechtskundige adviseurs tenminste in aantal cliënten snel voorbij te gaan streven, ondanks het feit dat deze laatste twee groepen rechtshulpverleners veel langer bestaan en een hechte organisatie hebben. Het aantal leden van de Nederlandse Vereniging van Rechtskundige Adviseurs is ongeveer even groot als het aantal wetswinkels (± 75). Er zijn nog geen 200 gerechtsdeurwaarders (vergelijk 2500 advocaten en ruim 800 notarissen). Bij de individuele rechtshulpverlening van de drie grote vakcentrales werkten in 1973 in totaal 25 juridisch adviseurs met een volle dagtaak en 32 part-time juridisch adviseurs.

Slechts 2% van onze respondenten had ooit de hulp ingeroepen van een rechtskundig adviseur. Zelfs in deze gevallen werd soms de adviseur in het bedrijf als zodanig aangemerkt. De term ‘rechtskundig adviseur’ blijkt nauwelijks bekend te zijn. Voor de deurwaarder geldt dit uiteraard niet. Uit ons onderzoek blijkt dat 25% van de respondenten ooit met een deurwaarder in contact is geweest. Wij hebben hierbij echter, anders dan bij de andere rechtshulpverleners, niet alleen de contacten geteld, waarbij de respondent cliënt was, maar ook die waarbij de respondent tegenpartij was. Faciliterende en repressieve contacten met de deurwaarder zijn hier bij elkaar genomen. De soort van deze contacten is beslissend voor het beeld dat men van de deurwaarder heeft. Tabel 4 geeft de soort van het laatste contact.



illustratie

Respondenten bleken niet te onderscheiden tussen de gerechtsdeurwaarder en de belastingdeurwaarder. Het beeld van de laatste verkleint derhalve sterk

[pagina 113]
[p. 113]

de kansen van de eerste op bekendheid als rechtshulpverlener.

Uit tabel 4 blijkt dat 83% van alle deurwaarderscontacten liggen in de dwingende sfeer. 8% van de respondenten had de hulp van de deurwaarder ingeroepen om een geldvordering te innen. Als wij ook de ‘overige zaken’ als niet-dwingend maar als dienstverlenend aanmerken, dan blijkt de deurwaarder voor ten hoogste 17% van de respondenten diensten te verlenen; dit komt neer op 4% van de totale groep respondenten in de drie gemeenten.

Andere factoren die het contact bepalen

In de literatuur wordt verondersteld dat een grotere integratie in de samenleving, zoals bijvoorbeeld blijkt uit deelname aan allerlei verenigingen en instellingen, het contact met rechtshulpverleners vergemakkelijkt. Wij zijn derhalve nagegaan of het lidmaatschap van kerkgenootschap, vakbond, sportvereniging, muziekvereniging, politieke partij of andere verenigingen (ANWB, Consumentenbond) een samenhang vertoonde met contact met advocaat, notaris en andere rechtshelpers. Verreweg het grootste deel van deze lidmaatschapsrelaties van onze respondenten hield geen verband met meer contact.

Er zijn enkele vanzelfsprekende uitzonderingen:

-leden van vakbonden en beroepsorganisaties gingen vaker voor rechtshulp naar hun organisatie (22%) dan niet-leden; dit resultaat spreekt voor zich.

De andere verschillen hadden betrekking op de contacten met notarissen.

Deze verschillen kunnen vooral verklaard worden uit inkomen en huisbezit, zoals:

-leden van een politieke partij hadden vaker contact gehad met een notaris; te verklaren uit het feit dat de meeste leden van politieke partijen gevonden worden in de hoogste inkomensgroepen;
-personen die bestuursfuncties hebben bekleed in verenigingen hebben eveneens vaker contact gehad met de notaris; ook bestuurslidmaatschappen vertonen een hoge samenhang met hoge opleiding en hoog inkomen;
-leden van de kerk hadden meer contact met notaris; dit houdt verband met kerkelijkheid en huisbezit op het platteland.

Ook wordt soms verondersteld dat grotere deelname aan het maatschappelijke en juridische verkeer bepalend is voor het contact met rechtshulpverleners. Men loopt meer risico om op een of andere manier met het recht te

TABEL 5 Contacten met rechtshulpverleners naar bezit van auto

% dat ooit contact had met:
advo-
caat
notaris deur-
waarder
politie recht-
bank
wets-
winkel
vakbond totaal
autobezit:                
WEL 28% ***57% 31% **48% 42% 6% 10% 51%
NIET 22% 34% 19% 35% 32% 5% 14% 49%
*** p ≤ .001                
** p ≤ .01                

[pagina 114]
[p. 114]

maken te krijgen. Eén van de indicatoren voor dit verhoogde risico is het bezit van een auto. Tabel 5 laat inderdaad zien dat autobezitters frequenter met allerlei justitiële autoriteiten te maken hebben, maar de verschillen zijn slechts statistisch significant voor de contacten met notaris en politie. De meerdere contacten met notaris gaan samen met hoger inkomen, dat vaker tot autobezit leidt.

5.2 Welk soort zaken worden behandeld door rechtshulpverleners?

Mayhew en Reiss hebben in het in hoofdstuk 3 reeds besproken artikel er op gewezen dat het contact met een advocaat in grote mate bepaald wordt door de aard van het juridische probleem. Er zijn ‘typische’ advocatenproblemen (echtscheiding en, vooral in de V.S. ook autoschades, eigendomskwesties). Bij problemen die buiten deze geroutiniseerde en gestandaardiseerde - een socioloog zou hier spreken van geïnstitutionaliseerde - gebieden vallen, is de kans kleiner dat de rechtzoekende direct naar een advocaat gaat. Men gaat daarmee naar andere instanties of probeert het in eigen kring op te lossen. Een vergelijking tussen verschillende rechtshulpverlenende instanties naar de soort zaken die in behandeling genomen worden is derhalve zinvol. Eén van de manieren om dit te doen is uiteraard een onderzoek onder het cliëntenbestand van de rechtshulpverleners. Zolang een dergelijk vergelijkend onderzoek nog niet is verricht, kunnen bestaande statistische overzichten een aanwijzing geven. Vele rechtshulpverlenende instanties hebben zelf overzichten samengesteld van hun cliëntenbestand, meestal gesplitst naar de rechtsgebieden waarop hulp en advies werd verleend. Jaarverslagen van de juridische afdelingen van vakverenigingen en jaarverslagen van wetswinkels geven zulk materiaal. Als voorbeeld van de vakbonden kan het jaarverslag van het NVV dienen. Dit geeft een overzicht uit van de dossiers die door de tien bureaus voor arbeidsrecht werden aangelegd. In 1974 waren deze zaken als volgt verdeeld:

24% arbeidszaken, 18% sociale verzekering, 17% aanrijdingszaken, 8% huurzaken, 4% belastingzaken en 29% diversen (n = 7805).

Daarnaast bezochten nog rond 20.000 bezoekers de spreekuren van die bureaus. Er blijkt een duidelijke specialisatie op arbeidsrecht en sociaal verzekeringsrecht. De categorie diversen is echter groot, zodat onduidelijk is op welke andere rechtsgebieden hulp verleend wordt.

Hoewel ook van een aantal wetswinkels jaaroverzichten beschikbaar zijn, is de vergelijkbaarheid van die jaaroverzichten onderling niet voldoende. De vergelijkbaarheid met overzichten van andere rechtshulpverleners is miniem. Welke klassificaties worden en werden gehanteerd bij de diverse instanties? Groenendijk (1974) heeft een poging ondernomen zes wetswinkelverslagen vergelijkenderwijs te analyseren. De rechtsgebieden waarop veel hulp wordt verricht zijn huurrecht (± 25%), arbeidsrecht en sociaal verzekeringsrecht (samen 15-18%), familierecht (17-19%) en consumenten- en handelsrecht (± 20%).

Er bestaat geen overzicht van de door de advocatuur behandelde zaken. Enkele aanwijzingen kunnen gevonden worden in het eerste rapport van de commissie Boekman (1972), waarin echter alleen de toevoegings-praktijk aan

[pagina 115]
[p. 115]

de orde komt. Die bestond in 1972 in burgerlijke zaken voor circa 6% uit arbeidszaken en 4% uit huurzaken. Ongeveer drie kwart had betrekking op familierecht. Deze percentages worden lager als ook met de toevoegingen in strafzaken rekening wordt gehouden. Ook de twee tot nu toe gehouden enquêtes onder stagiaires geven enig materiaal over de advocatuur. Beide studies bevestigen dat echtscheidingen een groot deel van de praktijk van advocaten uitmaken. Tenslotte geeft het eerste jaarverslag van het Amsterdams Advokaten Kollektief een inzicht in die nieuwe vorm van praktijkuitoefening door advocaten (1976). Van een praktijkprofiel van verschillende advocaten (kantoren) is nog geen sprake.

Bij gebrek aan ander materiaal dat vergelijking mogelijk maakt tussen advocatuur en andere rechtshulpinstanties kunnen die gegevens uit ons onderzoek een eerste aanwijzing vormen. Omdat het hier gaat om gegevens uit een willekeurige steekproef en het aantal cliënten van de diverse instanties klein is, vormt het materiaal niet meer dan een aanwijzing, die aangevuld moet worden met een systematische vergelijking van de cliëntgroepen. Ondanks de kleine absolute aantallen komen in tabel 6 de verschillen in behandelde zaken tussen de advocatuur enerzijds en de andere rechtshulpverleners anderzijds reeds naar voren. Ze duiden op hetzelfde patroon als blijkt uit de genoemde overzichten.

TABEL 6 Soort laatste zaak bij verschillende rechtshulpverleners in absolute cijfers

wets-
winkel
vakbond jurist bij het bedrijf advokaat
arbeidsrecht 2 13 2 5
sociaal verzekeringsrecht 4 12 - 2
huurrecht 5 6 4 19
familie-, personenrecht 3 3 1 36
overig civielrecht 2 9 5 30
belastingrecht 1 4 1 -
strafrecht - 1 2 7
overige (erfrecht, administratiefrecht) 1 2 - 8
  ____ ____ ____ ____
  18 50 15 107

Arbeidsrecht en sociaal verzekeringsrecht vormt bij de cliënten van de vakbond de helft van alle zaken, bij de advocatuur 6,5%. Bij de wetswinkels is het een derde. Bij het huurrecht is de advocaat iets vaker betrokken (18%), voor de vakbeweging beslaat dit gebied 12%, bij de wetswinkels 28%. De advocatuur lijkt naast de gebieden waarop zij via het procesmonopolie specialist is geworden (echtscheidingen en strafzaken) - voor rechtshulp aan individuen - slechts het civielrecht als haar voornaamste praktijkgebied te hebben. De andere gebieden worden gaarne of ongaarne, bewust of onbewust aan anderen overgelaten. Dit gegeven is niet nieuw. De consequenties van dit gegeven zijn echter nog te weinig onderkend.

Het langzaam ontwikkelde patroon van arbeidsverdeling tussen de verschillende rechtshulpverleners heeft zich voortgezet in de sociale perceptie van de justitiabelen. Hoewel advocaten in theorie zich als generalisten voor-

[pagina 116]
[p. 116]

stellen, blijkt in de praktijk het leven van de specialisatie sterker te zijn dan de leer. Misschien is het succes van de wetswinkel te danken aan het vestigen van een beeld van de wetswinkel als generalist: voor alle mogelijke zaken, groot en klein en op alle gebied kan iedereen er terecht (zie uitvoeriger hierover hoofdstuk 6 en 7).

De notaris

Bijna één op de twee personen heeft in zijn leven met een notaris te maken gehad. De soort van de dienstverlening kan verschillen. In een aantal gevallen is de tussenkomst van een notaris wettelijk voorgeschreven; in andere gevallen gaat men vrijwillig naar een notaris. Zijn er nu verschillen te constateren tussen de verschillende groepen en de soort zaak waarvoor de notaris wordt ingeschakeld? Wij hebben reeds opgemerkt dat het huizenbezit op het platteland groter was. Daarmee correspondeert een hoger percentage voor onroerend goed-transacties: Valburg 67%, Heerlen 46% en Amsterdam 33% van al die respondenten, die contact hebben gehad met een notaris. Het percentage testamenten en huwelijkse voorwaarden was hoger in Amsterdam. Deze resultaten geven precies hetzelfde beeld te zien als het onderzoek bij notarissen door Bosboom en Hegener ten behoeve van de Structuur-commissie van de Broederschap der Notarissen. Daar werden eveneens verschillen aangetroffen tussen stad en platteland: van het gemiddelde aantal akten per jaar bestond op het platteland 69% uit onroerend goed-transport, in de grote stad 55%. Voor testamenten was dit 15% voor het platteland (in ons onderzoek 23%) en voor de grote stad 23% (in ons onderzoek: 39%), (zie Rapport Structuurcommissie 1973: 39). De overeenkomst in beide onderzoeken in de relatie tussen urbanisatie en dienstverlening door de notaris geeft tevens een aanwijzing voor de betrouwbaarheid van onze uitkomsten. De verschillen in de hoogte van de percentages voor de diverse diensten kan veroorzaakt zijn door het feit dat het onderzoek van Bosboom en Hegener een jaargemiddelde genomen heeft terwijl wij hier uitgaan van het laatste bezoek aan de notaris. Dat bezoek had soms jaren geleden plaatsgevonden.

Bovendien beperkt ons onderzoek zich tot natuurlijke personen, waardoor testamenten en erfenissen percentueel meer voor zullen komen.

Interessant is dat erfeniskwesties relatief vaak genoemd zijn door lage inkomensgroepen, die meestal weinig te verdelen hebben (zie tabel 7).

TABEL 7 Soort laatste contact met notaris naar netto maandinkomen

Soort laatste bezoek ƒ 833 - 1250 ƒ 1251 - 2080 ƒ 2081 en meer totaal
Onroerend goed 22 44% 37 49% 40 52% 99 49%
Huwelijkse voorwaarden 2 4% 3 4% 6 8% 11 5%
Testament 3 6% 6 8% 4 5% 13 6%
Erfenis 20 40% 26 34% 22 29% 68 34%
Overige 3 6% 4 5% 5 6% 12 6%
  ____ ____ ____ ____ ____ ____ ____ ____
  50 100% 76 100% 77 100% 203 100%

[pagina 117]
[p. 117]

De deurwaarder

Ook de deurwaarder komt met bepaalde groepen meestal in contact voor typische zaken. De lagere inkomens- en opleidingsgroepen komen in contact met de deurwaarder als vorderingen bij hen geïncasseerd worden. De hogere klassen daarentegen krijgen vooral met de deurwaarder als belastinginner te maken. De gerechtsdeurwaarder komt voornamelijk via dwingende en niet via faciliterende handelingen in contact met de lagere klassen (zie tabel 8). Het is dan ook niet verwonderlijk dat zij niet het beeld hebben van de deurwaarder als iemand, die je als rechtshulpverlener kan inschakelen.

TABEL 8 Soort laatste contact met deurwaarder naar netto maandinkomen

ƒ 833 - 1250 ƒ 1251 - 2080 ƒ 2081 en meer totaal
Incasso als debiteur 11 44% 15 35% 8 20% 34 32%
Belastinginning 5 20% 19 43% 24 60% 48 45%
Ontruiming als huurder 0 - 2 5% 5 12.5% 7 6%
Incasso als crediteur 3 12% 4 10% 1 2.5% 8 7%
Overige 6 24% 3 7% 2 5% 11 10%
  ____ ____ ____ ____ ____ ____ ____ ____
  25 100% 43 100% 40 100% 108 100%

De contacten van de verschillende inkomensgroepen reflecteren in zekere zin hun problemen. Hogere inkomensgroepen ‘vergeten’ nog wel eens op tijd hun termijnbetalingen voor de belasting over te maken. Men vond het ook niet abnormaal om dit tijdens het interview te vermelden. Soms vermeldde men het contact met de deurwaarder in combinatie met beweerde fouten van de bankinstelling die zorg moest dragen voor de termijnbetaling. Men raakt echter niet in paniek. De deurwaarderscontacten met de lagere klassen reflecteren hun problemen: achterstallige afbetalingen, open gebleven rekeningen, huurpenningen. De deurwaarder komt in feite altijd ongelegen; het (spaar)geld is wellicht al aan andere dingen opgegaan. Het contact met de deurwaarder wordt daarom eerder als bedreigend ervaren. Het interessante echter van deze analyse van het soort zaken per juridische instantie is dat zowel bij de advokaat, als bij de notaris als bij de deurwaarder vaste patronen van hulpverlening voor bepaalde groepen herkenbaar worden. Hoewel de rechtshulpverlener in principe voor iedereen hetzelfde kan doen, komt het in de praktijk neer op specifieke dienstverlening voor specifieke groepen. De sociale organisatie van juridische hulpverlening bepaalt in niet onbelangrijke mate het functioneren ervan.

5.3 Contacten met andere hulpverleners

In de discussie over de rechtshulpverlening is verschillende keren gewezen op de rol, die sociale raadslieden en maatschappelijk werkers zouden kunnen spelen. Er is de idee geopperd van interdisciplinair werkende dienstencentra (cf. Bakker Schut 1971). Om enig inzicht te krijgen in de samen-

[pagina 118]
[p. 118]

stelling van groepen, die door verschillende van deze hulpverleners, die niet op specifiek-juridische terreinen werken, worden bediend, hebben we gevraagd naar de contacten die men gehad heeft met burgemeester en/of wethouders, sociale raadslieden, maatschappelijk werk, sociale dienst en een belastingconsulent. Deze laatsten zou men ook tot de rechtshulpverleners kunnen rekenen. Onze respondenten duidden een grote variëteit aan hulpverleners met de term ‘belastingconsulent’ aan (boekhouders, kennissen, accountants, oud-belastingambtenaren en gevestigde belastingconsulenten). Eén op de zeven respondenten, die contact had met een belastingconsulent kreeg die hulp van de vakbond. Omdat wij deze variëteit bij de opzet van het onderzoek niet hadden voorzien, hebben wij deze groep in onze analyse niet tot de rechtshulpverleners gerekend.

Tabel 9 geeft (op analoge wijze als tabel 1) de relaties aan tussen verschillende hulpverleners en cliëntgroepen. De regionale verschillen tussen Valburg enerzijds en Heerlen en Amsterdam anderzijds zijn groot voor de hulp van B en W. De hulpverlening heeft in niet-verstedelijkte gebieden vaak nog het karakter van patronage met alle voor- en nadelen van dien. Het verkrijgen van (bouw)vergunningen of andere faciliteiten van de gemeente vindt eerst op informele wijze plaats.

Naarmate een samenlevingsverband meer verzakelijkt zoals in de grote stad valt deze vorm van informele hulpverlening ook weg. De groepen die kwantitatief gezien het meest de hulp van B. en W. inriepen zijn de zelfstandigen, de veertigers, de hoogste opleidings- en inkomensgroep. Men zou kunnen stellen dat de sociale afstand met het gemeentebestuur voor deze groepen kleiner is dan voor andere. Het zijn de actieven en de lokaal-invloedrijken. Voor de niet-actieven en de minder invloedrijken zijn andere hulpverleningsinstellingen de eerst aangewezenen.

Uit tabel 9 is inderdaad een patroon van hulpverlening voor de topdogs in de samenleving en een patroon voor de underdogs vast te stellen. Want naast B. en W. wordt ook de belastingconsulent het meest door deze groepen ingeschakeld: meer door de mannen dan door de vrouwen, het meest door de veertigers, door mensen met een hogere opleiding (met uitzondering van de universitair geschoolden, die vermoedelijk vaker hun belastingbiljet zelf kunnen invullen), door de zelfstandigen en de hoogste inkomensgroepen.

Bij sociale raadslieden, maatschappelijk werkers en de hulp van sociale diensten zien wij ongeveer het spiegelbeeld: vrouwen meer dan mannen, voorts meer de ouderen, vooral boven 65 jaar, de lager geschoolden, personen buiten het productieproces, (uitkeringsgerechtigden, gepensioneerden) en de lager betaalden, met name de groep die voor de gratis rechtsbijstand in aanmerking komt.

Een goede koppeling tussen de dienstverlening aan ‘on- en minvermogenden’ door juridische instanties en de instanties in de maatschappelijke hulpverleningssfeer zou aan te bevelen zijn. De potentiële cliëntengroepen van beide soorten hulpverleners zijn immers nagenoeg dezelfde. De aard van de juridische hulpverlening heeft ons inziens echter wel verschillen met het maatschappelijke werk. In ons onderzoek werd niet alleen behoefte geconstateerd aan rechtshulp, maar juist aan een bepaald type rechtshulp, die wij adversary rechtshulp zouden kunnen noemen. De rechtshulpverlener geeft hulp vanuit het standpunt van de cliënt. Hij plaatst het standpunt van de cliënt tegenover

[pagina 119]
[p. 119]

TABEL 9 Contacten met andere hulpverleners: Overzicht van de respondenten die óóit contact gehad hebben met de verschillende hulpverlenende instanties.

Ooit hulp ingeroepen van: B. en W. Sociale raadsman Maatschap-
pelijk werk
Sociale dienst Belasting consulent
Totaal 16% 11% 22% 22% 44%
N = 74 48 101 98 198
Plaats: Heerlen 11*** 6*** 23 24 37***
Valburg 32 3 19 18 56
Amsterdam 14 18 23 22 43
Geslacht: man 17 9 21 21 46
vrouw 15 13 24 23 41
Leeftijd: 16-24 jr 4* 8 7*** 18 12***
25-34 13 16 17 21 48
35-44 23 12 23 18 55
45-54 21 8 33 19 50
55-64 17 5 28 25 53
65 en ouder 20 15 28 35 38
Opleiding:          
LO 14 10 32*** 29 42
LTS, Huishoud-
school
18 15 18 24 47
ULO, MULO, MAVO 17 7 26 13 43
HBS, HAVO, Atheneum 13 9 11 11 48
HTS, HBO, Universiteit 21 11 11 23 34
Beroep:          
blue collar 10 14 23 17 38
white collar 14 6 15 18 43
leidinggevende werknemers 10 4 20 14 45
zelfstandigen 26 5 21 21 81
scholier-
student
2 10 5 15 12
huisvrouwen 17 13 26 20 55
AOW-ers 22 10 24 26 35
andere uitkerings-
gerechtigden
21 17 40 45 37
Inkomen: minder dan 833 p.m.          
netto 11 9 27 39*** 23
834-1040 19 10 29 35 35
1041-1250 17 19 21 23 48
1251-1666 12 11 20 17 43
1667-2080 20 8 23 11 58
meer dan 2080 22 5 16 11 56
Toevoeging: gratis rechtshulp 14 19** 32** 39*** 28***
eigen bijdrage 13 12 25 22 43
net boven grens 19 7 16 11 50
ver boven grens 22 3 13 11 57
Voor de betekenis van *, **, en *** wordt verwezen naar de uitleg gegeven onder tabel 1 (blz. 107)          

[pagina 120]
[p. 120]

dat van diens opponent of tegenspeler. Bij sociale raadslieden, maatschappelijk werkers en vooral sociale dienst werd door onze respondenten nogal eens loyaliteit met andere belangen verondersteld. De juridische hulpverlening kan in principe minder bevoogdend zijn dan de maatschappelijke hulp sfeer, juist omdat het niet alle aspecten van iemands probleem of persoon of positie belicht.

Er zal altijd wel een spanning blijven bestaan tussen de zakelijke, on-emotionele, formaliserende hulpverlening via het recht en de minder zakelijke, meer emotionele en informele manieren van andersoortige hulpverlening. Maar uit het feit dat sociale raadslieden en maatschappelijke werkers veel ervaring hebben met dienstverlening aan mensen in afhankelijke posities, hoeft nog niet per se afgeleid te worden dat juridische hulpverlening aan die afhankelijke groepen, meer via het maatschappelijk werk-model of via maatschappelijk werkers hoeft te lopen dan via de juridische hulpverlening. Vermoedelijk is coördinatie bij de eerste opvang en goede verwijzingsafspraken tussen verschillende instanties belangrijker te achten dan een geïntegreerde of interdisciplinaire hulp, als dit op een vermindering van het juridische adversary-model zou neerkomen (zie verder hoofdstuk 10).

voetnoot+
De eerste kolom van deze tabel geeft voor de verschillende sociale kenmerken (plaats, geslacht, leeftijd, opleiding, beroep, inkomen en toevoegingsgrens) het percentage van de respondenten die contact gehad hebben met een advocaat. De tweede kolom geeft dit percentage voor contacten met de notaris etc. Leest men de tabel horizontaal, dan krijgt men de verschillen tussen de rechtshulpverleners.
De onderlinge verschillen binnen één sociaal kenmerk (bijvoorbeeld het verschil in leeftijd) zijn statistisch getoetst met de X2-toets. *** geeft aan dat de verschillen significant zijn met een waarschijnlijkheid van p ≤ .001 (d.w.z. dat de kans, dat de samenhang tussen het sociale kenmerk en het contact met advocaat etc. op toeval berust, 1 op de 1000 is). Voor ** is deze kans op een toevallige samenhang 1 op de 100 (p ≤ .01). Voor * is de kans 5 op de 100 (p ≤ .05).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken