Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De weg naar het recht (1976)

Informatie terzijde

Titelpagina van De weg naar het recht
Afbeelding van De weg naar het rechtToon afbeelding van titelpagina van De weg naar het recht

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.61 MB)

XML (1.17 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/sociologie
non-fictie/rechtswetenschap


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De weg naar het recht

(1976)–Kees Groenendijk, C.J.M. Schuyt, Ben Sloot–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

een rechtssociologisch onderzoek naar de samenhangen tussen maatschappelijke ongelijkheid en juridische hulpverlening


Vorige Volgende
[pagina 121]
[p. 121]

Hoofdstuk 6
Rechtsproblemen en oplossingspatronen

6.1De inventarisering van rechtsproblemen
6.2Welke mensen hebben welk soort rechtsproblemen?
6.3Wie is de tegenpartij?
6.4Naar welke instanties gaan mensen met hun problemen?
6.5Hoe wordt de geboden hulp beoordeeld door de hulpzoekenden?
6.6Welke mensen helpen zichzelf?
6.7De afloop van de rechtsproblemen
6.8Samenvatting
[pagina 123]
[p. 123]

6.1 De inventarisering van rechtsproblemen

Wanneer kan men spreken van een rechtsprobleem? Heeft men voor elk rechtsprobleem een advocaat nodig? Hoe onderscheidt men ernstige van niet-ernstige rechtsproblemen? Deze drie eenvoudige vragen duiden de methodologische moeilijkheden aan, waarmee een onderzoeker wordt geconfronteerd wanneer hij bij respondenten rechtsproblemen wil opsporen. Over dit probleem van de definiëring van rechtsproblemen maken wij drie inleidende opmerkingen.

a.Als mensen met een of andere kwestie zelf naar een rechtshulpverlener gaan, is het plausibel om die kwestie een rechtsprobleem te noemen. Men kan deze stelling echter niet omkeren. Als mensen niet naar een rechtshulpverlener gaan, is dit nog geen overtuigend bewijs dat ze dan ook geen rechtsproblemen hebben.
b.Als het waar is, zoals Carlin en Howard stellen, dat veel mensen er weinig of geen idee van hebben of iets wel of geen rechtsprobleem is, dan zal dit het nog moeilijker maken om er achter te komen of mensen op de een of andere manier met rechtsproblemen zijn geconfronteerd.
c.Er bestaat een traditionele opvatting over rechtsproblemen, als de problemen die de betrokkene zelf aanbrengt bij een advocaat. Deze opvatting leidt tot een in meerdere opzichten beperkte definitie van rechtsproblemen. De advocaat gaat immers (evenals bijna alle andere rechtshulpverleners) niet naar de mensen toe. Hij is lijdelijk en wordt niet geacht uit eigen beweging bekendheid te geven aan zijn werkzaamheden. Hierdoor wordt de traditionele opvatting over wat rechtsproblemen zijn, in sterke mate bepaald door de problemen waarbij de inschakeling van een advocaat bij wettelijk voorschrift verplicht is gesteld. Ook is er in die opvatting minder aandacht voor de typische problemen van die groepen mensen, die niet zelf het initiatief nemen op te treden tegen (vermeende) inbreuken op hun rechten. Dit is met name het geval bij de minder draagkrachtigen. Het heeft tot gevolg dat er minder aandacht is voor de manier waarop hun problemen met het recht in verband gebracht kunnen worden (Marks 1971: 3). De lijdelijkheid van de advocatuur en de sociaal-economisch bepaalde passiviteit van deze groepen vormen als het ware een cumulerende belemmering om hun problemen als rechtsproblemen te zien.

Marks, die door de American Bar Foundation en de OEO gesteund onderzoek deed naar de behoefte aan rechtshulp, ziet een te eenvoudige kijk op wat een probleem tot een rechtsprobleem maakt als een van de belangrijkste hinderpalen voor een goede en gelijke rechtsbedeling.

‘The failure to rest the debate about type of service and delivery on a more basic inquiry into the nature of the poor's need for legal services results, in part, from a simplistic view of what constitutes a legal response to a problem, and what role legal services play in conditioning identification of legal problems and responses. Legal need is assumed to be readily ascertainable. This simplistic view has historical antecedents in the traditional legal aid approach and in the assumptions inherent in the common law process which relate to equal and autonomous competence to state injury and to specify the relief sought.’ (1971: 1).
[pagina 124]
[p. 124]

Nieuwe vormen van rechtshulpverlening, met name de door het ‘OEO legal services program’ opgezette bureaus in de Verenigde Staten, de Neighbourhood Law Centres in Engeland en de wetswinkels in Nederland hebben de traditionele opvatting over rechtshulp opengebroken door nieuwe of andere problemen ook als rechtsproblemen aan te merken en in die gevallen hulp te gaan verlenen. De vaststelling, dat een probleem als een rechtsprobleem gezien moet worden, kan afhankelijk zijn van de organisatorische en sociale context, waarbinnen het probleem zich voordoet. Is een permanent lekkend dak een probleem voor de timmerman of voor de jurist? Is de ondertekening van een huurcontract een rechtsprobleem? Of wordt het pas een rechtsprobleem als het contract erg ingewikkeld is? Is een meningsverschil tussen burger en overheid over het al of niet toekennen van een uitkering een rechtsprobleem?

Als burgers in staat zijn in zulke probleem- of conflictsituaties zichzelf te redden en zelf een oplossing na te streven en te bereiken, kan men wel zeggen dat zich een rechtsprobleem voorgedaan heeft. Maar dat is dan een rechtsprobleem, dat niet geleid heeft tot een behoefte aan rechtshulp. Er is met andere woorden een relatie tussen het constateren van rechtsproblemen, het vermogen zichzelf te helpen en de behoefte aan rechtshulp. Dit vermogen zichzelf te helpen is in de verschillende sociale lagen en voor verschillende individuen verschillend. Is men in hoge mate in staat zichzelf te helpen (self-help), dan heeft men minder behoefte aan rechtshulp. Een gering vermogen zichzelf te helpen schept juist meer behoefte, ook al gaat het om dezelfde rechtsproblemen. Om nu deze onderlinge relaties tussen rechtsproblemen, self-help en behoefte aan rechtshulp in kaart te brengen, achten wij het nodig uit te gaan van een ruime definitie van rechtsprobleem: een definitie die meer bevat dan de problemen die met de hulp van zich daartoe aandienende instanties kunnen worden behandeld.

Een voor de hand liggende definitie van ‘rechtsprobleem’ is er een die verwijst naar de mogelijkheid om via rechtsregels een zich voordoend probleem op te lossen. Enkele onderzoekers, die met dit definitieprobleem geworsteld hebben, zochten hierin een uitweg. Zo vonden Abel-Smith e.a. de volgende oplossing:

‘We decided to concentrate on a range of problems that were legal in the sense that the law provides a solution or framework of rules for solving them. Some were matters which would be considered “legal” by any definition, such as the purchase of a house or having an accident giving rise to personal injuries. Others were problems in which lawyers have traditionally played little part such as disputes over entitlements to social security benefits.’ (Abel-Smith e.a. 1973: 110).

Een Amerikaans onderzoek gaf de volgende omschrijving:

‘A legal problem was defined as a situation which, by common agreement is capable of legal resolution, or a situation in which a lawyer's services could have a possible mitigating effect. An individual defined a situation or problems as legal if he saw either of these dimensions - legal resolution or the use of a lawyer's services for possible mitigating. The legal dimension of the problem does not have to be exclusive. A
[pagina 125]
[p. 125]
legal problem may be capable of alternative modes of resolution or mitigation. Further legal resolution of a problem does not depend on the use of a lawyer's services.’ (Marks 1971: 4-5).

Het feit dat in het Engelse onderzoek het kopen van een huis zonder meer een ‘rechtsprobleem’ wordt genoemd, houdt ongetwijfeld verband met de verplichte inschakeling van de solicitor, die behalve bij transacties in onroerend goed en het opmaken van testamenten ook bij echtscheidingen en in strafzaken rechtshulp verleent. In Nederland, waar bij het kopen van een huis een aparte functionaris, de notaris, wordt ingeschakeld, ziet men die rechtshandeling lang niet altijd als rechtsprobleem. Ook wij zijn bij de opzet van dit onderzoek stilzwijgend van deze veronderstelling uitgegaan.

Dit geeft iets aan van de moeilijkheid om het begrip rechtsprobleem adequaat te operationaliseren. Waar ligt het onderscheid tussen rechtshandelingen in het algemeen en rechtsproblemen? Eenvoudige rechtshandelingen zoals het kopen van een brood worden noch als probleem ervaren noch als juridisch gepercipieerd. Maar geldt dit ook voor rechtshandelingen van ingewikkelder aard of voor rechtshandelingen waar advocaten om advies worden gevraagd zoals voor het sluiten van een maatschapscontract? Er is een glijdende schaal van eenvoudige, probleemloze rechtshandelingen en juridische interacties via situaties die op een of andere manier iets problematisch hebben voor sommige of alle betrokken personen of partijen, probleem-geladen situaties, naar problemen en directe conflicten. Een probleem-geladen situatie hoeft nog niet per se uit te lopen op een probleem of een conflict. Veel hangt hierbij af van de manier waarop in zo'n situatie wordt gereageerd of gehandeld en van de mate van self-help. Wat voor de één een eenvoudige rechtshandeling is, kan voor een ander reeds een probleemgeladen situatie zijn. De een behelpt zich op eigen kracht bijvoorbeeld bij het reclameren als een gekocht voorwerp gebreken vertoont of bij het aanvragen van een sociale verzekeringsuitkering, een ander heeft voor precies dezelfde handelingen deskundige hulp nodig.

Het construeren van een dergelijke schaal van eenvoudige rechtshandeling tot direct conflict biedt het voordeel dat hiermee explicieter gemaakt kan worden welke problemen door ons als rechtsprobleem werden beoordeeld en welke situaties door ons niet als rechtsprobleem werden aangemerkt. Want een van de zwakke punten van de engelse definitie van rechtsproblemen ligt in de veelomvattendheid van de omschrijving ‘problems that were legal in the sense that the law provides a solution or framework of rules for solving them.’ Bij die omschrijving kunnen zeer veel situaties in principe onder het begrip rechtsprobleem vallen, alleen al omdat de afloop van vele situaties bereikt wordt via de toepassing van rechtsregels, waar dus het recht a.h.w. de oplossing aanreikt. Koop van een huis of het maken van een testament vallen inderdaad onder die omschrijving zelfs als de handeling soepel en bijna automatisch verloopt. In zekere zin beperkten de engelse onderzoekers toch weer hun reikwijdte van rechtsproblemen door bij hun omschrijving van ‘behoefte aan rechtshulp’ als criterium de mate van verlies of hinder, last of onlust aan te leggen.

‘We decided that there was a need for advice whenever its absence created a genuine danger that the citizen might suffer substantial loss or disadvantage. We decided moreover to count the probability
[pagina 126]
[p. 126]
of worry and nervous tension as part of loss or damage.’ (Abel-Smith e.a. 1973: 111).

Hier wordt impliciet een directe relatie gelegd tussen rechtsproblemen en de behoefte aan rechtshulp, terwijl wij zojuist gesteld hebben dat self-help een belangrijke tussenschakel vormt. Het lijkt ons derhalve adequater de gevallen, waarin men zelfstandig een oplossing heeft bereikt, toch als ‘rechtsprobleem’ te kwalificeren, ondanks het feit dat er geen hulpverleners aan te pas komen. Dit lijkt ons niet alleen theoretisch juister. Het biedt ook praktische mogelijkheden: het stimuleren van self-help als een van de middelen ter vermindering van de behoefte aan rechtshulp. Het geeft bovendien meer inzicht in de manieren waarop mensen probleemsituaties oplossen.

De operationele afbakening van rechtsproblemen: van klacht tot cassatie

Bij de omschrijving van situaties, die wij in ons onderzoek als ‘rechtsprobleem’ hebben aangemerkt, kunnen wij gebruik maken van het hieronder uitgewerkte begrippenschema.

Ten eerste wordt in dit schema gelet op kenmerken van de situatie. Vier typen situaties hebben wij onderscheiden:

1)het probleemloos verrichten van rechtshandelingen: verzoeken, die automatisch worden ingewilligd, soepel verlopende juridische interactie
2)probleemgeladen situaties: incidenten, voorvallen, botsingen, die echter vrijwel vanzelf weer worden opgelost; informatie-tekorten over een bepaalde rechtspositie
3)probleemsituaties: situaties, waarin incidenten, voorvallen, probleemgeladen situaties enige last bezorgen, hinder of irritatie geven; situaties waarin klachten worden geuit over de loop of de afloop van de situatie; een geuite behoefte aan informatie
4)conflictsituaties: situaties, waarin twee partijen niet met elkaar verenigbare doeleinden nastreven en elkaar met bepaalde middelen bestrijden

Deze vier situaties zijn als een oplopende schaal te beschouwen. Er kan escalatie optreden. Wanneer bijvoorbeeld in een probleemgeladen situatie niet adequaat wordt gereageerd kan de situatie zich verergeren. Men komt in problemen. Een probleemsituatie kan zich vervolgens tot een conflictsituatie transformeren. De oplossingsmogelijkheden verschillen in deze vier typen situaties. In een probleemgeladen situatie kan men nog alle kanten uit. Het zal vaak - niet altijd - een taak van de rechtshulpverlening zijn om in bepaalde situaties te de-escaleren en conflicten tot meer hanteerbare proporties terug te brengen.

Ten tweede wordt in ons schema gelet op de manier waarop in de verschillende situaties wordt opgetreden: wordt er geen of wordt wel rechtshulp ingeroepen? Als er geen rechtshulp wordt ingeroepen, lost men dan zelfstandig een bepaald probleem of conflict op? Treedt men zelfstandig op in probleemgeladen situaties? Als er rechtshulp wordt ingeroepen, welke vorm van rechtshulp ontvangt men dan: advies en informatie, bemiddeling, begeleiding en service, vertegenwoordiging in en buiten rechte? De hier gebruikte begrippen willen wij als volgt omschrijven:

a)geen self-help: er wordt geen enkele actie ondernomen; ook wordt geen rechtshulp ingeroepen
[pagina 127]
[p. 127]
b)self-help: hinderlijke situaties worden al of niet naar tevredenheid op eigen initiatief en op eigen kracht afgewikkeld
c)informatie: het verstrekken van eenvoudige gegevens aan een rechtshulpzoekende;
advies: het geven van raad bij een door een cliënt te nemen beslissing
d)service: het verlenen van eenvoudige diensten, zoals het invullen van een formulier of het opstellen van een brief, het opstellen van een verweerschrift;
begeleiding: een langdurige en permanente vorm van service;
bemiddeling: het tot stand brengen van een contact tussen een rechtshulpzoekende en het orgaan dat hem in zijn situatie van dienst kan zijn
e)vertegenwoordiging in en buiten rechte: het optreden namens een cliënt, het namens de cliënt contact opnemen met de tegenpartij, het voeren van procedures voor enigerlei instantie.
Bij het wel of niet inroepen van rechtshulp is in zekere zin ook sprake van escalatie. Het inroepen van rechtshulp duidt vaak op een iets zwaardere probleemsituatie. Daarnaast is service, begeleiding en bemiddeling een zwaardere vorm van hulpverlening dan informatieverschaffing. In de schaal van advies via begeleiding naar vertegenwoordiging komt het initiatief voor de afwikkeling van een bepaalde zaak in meerdere mate te liggen bij de hulpverlener. In sommige gevallen is wegens de complexiteit van de situatie of als gevolg van een wettelijk voorschrift vertegenwoordiging door een advocaat onontkoombaar. Er is een mogelijke samenhang tussen de escalatie langs de lijn van probleemgeladen, via probleem- naar conflictsituatie en de escalatie in type rechtshulp. De scherpste conflicten maken vaak procesvertegenwoordiging onvermijdelijk. Het bovenstaande kan in het volgende schema worden weergegeven:

illustratie

Enkele voorbeelden van situaties in de verschillende cellen van het schema:
1a:het kopen van een brood
1b:het insturen van een eenvoudig formulier
1e:het kopen van een huis, voorzover dit vrijwel vanzelf verloopt
2b:het zelf oplossen van schadevergoeding na een verkeersongeval
[pagina 128]
[p. 128]
2c:informatie vragen over een werkloosheidsuitkering of over de positie van een onderhuurder
2d:brief opstellen met een verzoek aan de gemeente
2e:echtscheiding, waarbij partijen het volledig met elkaar eens zijn
3a:behoefte aan informatie over een concrete juridische kwestie
3b:zelf gaan praten, brieven schrijven
3c:verzoek om inlichtingen
3d:met behulp van rechtshulpverlener een bepaalde uitkering aanvragen
3e:het voeren van schikkingsonderhandelingen
4a:zonder meer berusten in een duidelijk conflict
4b:zelf een proces voeren voor de kantonrechter
4c:vraag over rechtspositie van onderhuurder in een acuut huurconflict
4d:het indienen van een bezwaarschrift
4e:echtscheiding, waarbij partijen het niet eens zijn, een proces om schadevergoeding

In het schema hebben wij twee drempels aangegeven. De drempel van geen rechtshulp naar wel rechtshulp en de drempel van probleemgeladen situatie naar probleemsituatie. Met behulp van deze twee drempels zijn wij in staat aan te geven welke situaties wij in ons onderzoek als ‘rechtsprobleem’ hebben aangemerkt:

(1) alle probleem- en conflictsituaties en (2) alle probleemgeladen situaties, voorzover in die situaties - al of niet wettelijk verplicht - de hulp was ingeroepen van een rechtshulpverlener (het gebied beneden de zwarte balk). Als dus bijvoorbeeld bij een echtscheiding een advocaat was ingeschakeld, werd dit als rechtsprobleem geteld, ook als de partijen zelf de situatie niet echt als ‘probleem’ ervaarden. Deze situatie kan ons inziens wel als een probleemgeladen situatie worden beschouwd, omdat de juridische interactie op een bepaald moment toch weer kan escaleren. De rechtspraktijk geeft genoeg voorbeelden van escalaties van een ogenschijnlijk rustige interactie naar hevige conflicten.

Wij hebben situaties niet als rechtsprobleem geteld (1) als probleemgeladen situaties vrijwel vanzelf werden opgelost (bijvoorbeeld de automatische afhandeling van een verkeersschade door een verzekeringsagent, het per giro voldoen van een bekeuring) en (2) als bij het verrichten van een rechtshandeling een wettelijke verplichting bestond om een notaris in te schakelen zonder dat deze situatie voor de betrokkenen enige moeilijkheden opleverde, bijvoorbeeld de overdracht van een huis. De koop van een huis werd weer wel als ‘rechtsprobleem’ geteld als bijkomende moeilijkheden zich voordeden, bijvoorbeeld wanneer de aannemer failliet gegaan was en het huis nog niet was afgebouwd. In die situatie is het ‘probleemloze’ van een rechtshandeling verloren gegaan.

Het bovengenoemde schema kan bovendien nuttig zijn bij het formuleren van oplossingen van de leemte in de rechtshulp. Het schema vertoont een escalatie in twee richtingen. De oplossing van het vraagstuk van de rechtshulp kan men derhalve in tegenovergestelde richting zoeken: (1) door het zoveel mogelijk bevorderen van self-help, waardoor relatief dure rechtshulp wordt vervangen door de goedkopere vorm van zelfstandig af te wikkelen problemen en (2) door conflictsituaties zoveel mogelijk te de-escaleren. In dit verband wordt cel 2b van het schema van bijzonder belang. Naarmate men-

[pagina 129]
[p. 129]

sen zich in probleemgeladen situaties beter en zelfstandiger kunnen redden, wordt enerzijds voorkómen, dat deze situaties snel tot probleem- en conflictsituaties escaleren, en wordt anderzijds voorkómen, dat in alle situaties (professionele) rechtshulpverleners moeten worden ingeschakeld.

Het is van belang bij dit schema erop te wijzen dat het hierbij gaat om de subjectieve beoordeling door de burgers zelf. Zo is het invullen van een formulier om een bewijs van onvermogen aan te vragen voor velen een ‘eenvoudige’ (rechts)handeling, zeker in de ogen van advocaten. Al zullen veel advocaten dat formulier nog nooit gezien hebben. Toch bleek in ons onderzoek dat de S.O.S.-telefoondienst te Heerlen bij herhaling hielp om dit formulier in te vullen: hulpverlening bij het verzoek om (rechts)hulpverlening. Het blijven lekken van een aanrecht is voor velen ‘geen rechtsprobleem’, wel echter voor het bejaarde echtpaar uit ons onderzoek, dat er een bijna onoverkomelijke hinder van ondervond en bovendien niet wist hoe de woningbouwvereniging er toe gebracht kon worden om de toegezegde reparaties uit te voeren.

De operationele afbakening vond plaats bij de scheiding tussen incidenten en voorvallen die soepel en zonder verdere moeilijkheden verliepen en incidenten en voorvallen die op een of andere wijze last, hinder of onlust gaven. De ondervraagde personen uitten dit vaak via een klacht of een reeks van gegeneraliseerde klachten. Een veel voorkomend voorbeeld vormde hierbij de verkeersschade's. Wanneer na een aanrijding en de aangifte bij de verzekering een automatische afwikkeling van de schadevergoeding volgde, werd zo'n voorval of incident - soms letterlijk een botsing - niet als rechtsprobleem gekwalificeerd. Bleef de schadevergoeding echter uit, moest de persoon in kwestie nogmaals in de pen klimmen, enkele malen opbellen, dan werd dit voorval wel als ‘rechtsprobleem’ gekwalificeerd, ook als de uiteindelijke afloop tot tevredenheid stemde. Het geval werd dan in zijn verloop en afloop zo volledig mogelijk opgeschreven. Evenzo werd de koop van een huis of het maken van een testament, als daar in de beschrijving van de respondent verder geen enkele nasleep of probleem aan vast zat niet als rechtsprobleem gekwalificeerd. Zo ook bij het verzoeken en probleemloos verkrijgen van uitkeringen, voor zover daar geen hulp van derden bij te pas kwam. In zekere zin bestrijkt de verzameling rechtsproblemen in ons onderzoek als het ware het gehele terrein van klacht tot cassatie. Dit werd niet zozeer gedaan om het aantal geconstateerde ‘rechtsproblemen’ hoog uit te laten vallen, als wel om op deze manier via een analyse van verloop en afloop van een groot aantal van dergelijke problemen en probleempjes, incidenten en voorvallen, conflicten en rechterlijke procedures, meer inzicht te krijgen in gestandaardiseerde en geroutiniseerde manieren van probleemoplossing bij diverse personen en groepen. We gingen ervan uit dat het op het spoor komen van dergelijke processen van probleemoplossing nieuw licht zou kunnen werpen op de problematiek van de toegang tot de rechtshulp.

De verzameling rechtsproblemen werd verkregen op de in hoofdstuk 4 beschreven wijze: 1) via de vraag of de respondent de afgelopen jaren rechtsproblemen had ondervonden; 2) via de checklist van rechtsbetrekkingen, en 3) via een tiental hypothetische juridische conflict- en probleemsituaties. De operationele afbakening, welke van de tijdens het interview gememoreer-

[pagina 130]
[p. 130]

de gevallen wel en welke niet door ons als rechtsprobleem werden gekwalificeerd, geschiedde na afloop van elke interviewperiode. Elk van de interviewers schreef de in zijn interviews ter sprake gekomen rechtsproblemen op speciale kaarten (protocollen). Op elk van deze kaarten werden zo veel mogelijk de volgende aspecten van het probleem vermeld:

-tijdstip waarop het probleem zich voordeed en tijdstip van afloop
-van wie was het rechtsprobleem?
-wat was de aard van het rechtsprobleem: op welke rechtsgebied lag het?
-wie was de tegenpartij?
-naar welke personen (kennissen, vrienden, familie) of naar welke instantie is men gegaan ter oplossing van het probleem?
-volgorde waarin deze hulpverleners werden ingeschakeld
-wat voor hulp werd geboden door elk van de ingeschakelde instanties?
-oordeel over de geboden hulp
-hielp men zichzelf en zo ja, op welke manier?
-afloop of de stand van zaken
-oordeel over de afloop.

Soms bestond de beschrijving van het probleem uit slechts enkele zinnen. Niet altijd waren alle hiergenoemde aspecten aanwezig. Als voorbeelden van dergelijke beschrijvingen geven we hier de tekst van enkele protocollen.

010/1964

Ik had een wasmachine gekocht van iemand aan de deur: handtekening gezet en 10 gulden aanbetaald. Toen die man weg was had ik meteen al een geweldige spijt. De wasmachine werd bezorgd. Er volgde een stroom van dreigbrieven van de kant van de verkoper maar ook van een incassobureau.

Advies gevraagd aan een neef die bij de politie is. Die zei nooit betalen. Uiteindelijk na een half jaar werd de machine weer weggehaald.

060-1/1965

De aannemer van de bouw van mijn huis dreigde failliet te gaan.

In onderling overleg met de aannemer, een advocaat, die de aannemer kende, een contractje laten opstellen dat alle materialen op de bouw bij faillissement niet in beslag genomen konden worden. Weet niet meer wat het me gekost heeft, maar veel was het in ieder geval niet. Ik werd in ieder geval goed geholpen.

111-1/1961

Ontslagmoeilijkheden van zoontje. Had als 15-jarige een baantje. Kreeg ontslag. Toen advies gevraagd aan chef van het bedrijf waar ik (vader) werkte. Daarna politie ingeschakeld. Ben zelf bij de reservepolitie.

161-4/1974

Mijn broer is kort geleden dodelijk verongelukt. We wilden weten of mijn schoonzuster recht op smartegeld had.

Vier weken na het ongeval hadden we besloten een advocaat om raad te vragen. Ik ben rechtstreeks naar Mr. X toe gegaan. Er wordt veel over hem gesproken. Het zou een goede zijn. De advocaat had na een gesprek van 20 minuten toegezegd de nodige gegevens te zullen opvragen. Enkele dagen later kwam de rekening van ƒ 870, -.

(Interviewer: het ging hier waarschijnlijk om een voorschot).

Daar had die advocaat, niet Mr. X, maar zijn assistent niet over gesproken. Ik heb toen meteen gezegd: stoppen. Maar mijn schoonzuster had van de zenuwen dat geld al be-

[pagina 131]
[p. 131]

taald, voordat ik het kon voorkomen. Ik vond dat zeer onredelijk van die advocaat. Vanwege de kosten zou ik voor zo'n zaak niet meer naar een advocaat gaan.

210-2/1975

De dienstwoning, die ik bewoon wordt zeer slecht onderhouden, ondanks herhaaldelijk verzoek van mijn kant om de boel op te knappen.

Ik durf de huurcommissie niet in te schakelen. Want ik wil geen conflict met mijn werkgever riskeren.

260-4/1973

Op een tentoonstelling had ik informatie gevraagd over een verwarmingsketel. Een week later kreeg ik een orderbevestiging thuis. Kort daarna werd per aangetekende brief de levertijd opgegeven. Ik had echter helemaal niet gekocht. Ik kon dat ding dat een paar duizend gulden kostte ook helemaal niet betalen.

Eerst dacht ik, dat ik niets hoefde te doen, omdat ik niet had getekend. Maar toen er maar aangetekende brieven bleven komen, heb ik aan mijn Bond (ABTB) het adres gevraagd van hun advocaat. Die heeft me gezegd, wat ik terug moest schrijven. Daarna heb ik er nooit meer wat van gehoord. Die advocaat was kosteloos. Inbegrepen in contributie voor ABTB. Ik heb er echt wat aan gehad.

310-3/1974

Ik wilde weten, of ons kamerverhuurbedrijf onder de huurbeschermingswet viel.

Gevraagd aan de toegevoegde advocaat, die ons huurproces behandelt. Die kon niet direct antwoord geven. Ik ben toen even naar de sociaal raadsman gegaan. Achteraf bleek, dat onze advocaat het beter wist dan de sociaal raadsman.

360-2/1973

Burengerucht. Bovenbuurman in flat speelde piano; overlast. Volgens de regels van de bouwvereniging is overlast met muziekinstrumenten verboden.

Klacht bij de bouwvereniging; via deze briefwisseling met de bovenbuurman. Met hem viel niet te praten.

Toen naar de wetswinkel van de ASVA om rechtshulp. Dit verliep onbevredigend; aan het advies had ik niets.

Probleem niet opgelost.

410/1956

(Rotte) VW-bus gehuurd om in Duitsland op vakantie te gaan. Panne bij Frankfurt; bus daar naar VW garage gebracht. De ADAC (Duitse ANWB) werd ingeschakeld: die stuurde een expert. Deze maakte zowel vóór als ná de reparatie een rapport op en bovendien bevestigde hij dat het onverantwoord was om met een ongerepareerde bus verder te rijden.

Kosten reparatie DM 1600,-.

Terug in Nederland wilde de verhuurder dit niet vergoeden.

Huurder van de auto was mijn broer.

Mijn vader had positieve ervaring met een advocaat: deze werd dan ook in de arm genomen.

Hij heeft alles voor elkaar gemaakt. Tijdsduur: 1 jaar.

Kosten: weet ik niet: mijn broer was in feite de huurder.

460-3/1963

Omdat ik ziek was en in het ziekenhuis lag, wilde mijn man me 's avonds bezoeken. Toen mijn man aan zijn baas vrij vroeg voor een avond kreeg hij als antwoord: met uw privé problemen heb ik niets te maken. Toen ontstond er een strubbeling en werd hij wegens werkweigering ontslagen.

Naar de rechtskundig adviseur van de C.P.N. Deze zorgde ervoor dat mijn man zijn loon doorbetaald kreeg tot hij een andere baan had.

[pagina 132]
[p. 132]

Het voordeel van de door ons gevolgde werkwijze ligt ons inziens vooral in het feit dat nu via een grote hoeveelheid rechtsproblemen en daarbij behorende door individuele personen ondernomen oplossingspogingen relaties konden worden gelegd tussen rechtsproblemen, individuele eigenschappen of kenmerken van die personen en kenmerken van hulpinstanties. Hieruit kunnen profielen van oplossingsstrategieën, vaste en geroutiniseerde oplossingspatronen worden gedestilleerd. Tevens wordt de plaats, die de diverse hulpinstanties in deze oplossingspatronen innemen, in kaart gebracht.

Volledigheidshalve mogen ook de nadelen, gevaren en bezwaren, die aan deze methode verbonden zijn niet ongenoemd blijven. Op vijf gevaren gaan wij nader in: (1) onderrapportering (2) toerekening van het rechtsprobleem aan een bepaald individu (3) selectieve werking van het geheugen van de diverse ondervraagden (4) overrapportering (5) interviewerseffect.

(1) onderrapportering

Stolz (1968: 3) wees in zijn kritiek op een aantal rechtshulponderzoeken op het feit dat in deze surveys in vergelijking met officiële statistieken weinig problemen gerapporteerd werden op het gebied van strafzaken, echtscheidingen of onwettige kinderen. Men kan de kans berekenen, dat in een representatieve steekproef een bepaald aantal echtscheidingen, strafzaken e.d. zal voorkomen. Valt dit aantal in de onderzochte steekproef lager uit, dan heeft de gevolgde methode geen beschrijving opgeleverd van de rechtsproblemen die zich werkelijk hebben voorgedaan. De verklaring voor dat verschil is dat sommige mensen liever niet over een aantal zaken of ervaringen willen spreken. In één interview kwam een duidelijk voorbeeld hiervan voor. Op de vraag van de interviewer of de ondervraagde wel eens contact had gehad met een rechtbank werd ja geantwoord. Toen de interviewer vervolgde met ‘Mag ik u vragen om wat voor een zaak het ging?’, antwoordde de ondervraagde met ‘nee, daar wil ik niet over spreken’. In dergelijke gevallen werd de wil van de ondervraagden gerespecteerd en werd niet verder aangedrongen. Het wel of niet ter sprake komen van dergelijke vaak emotioneel geladen onderwerpen hangt ook af van de interviewsituatie en van het feit of de interviewer enig vertrouwen weet te verkrijgen. In een ander interview, waarin de ondervraagde aanvankelijk niet wilde vertellen waarvoor hij een advocaat had ingeschakeld, werd na ongeveer anderhalf uur die zaak door de ondervraagde zelf weer in het gesprek gebracht. Het betrof hier een vaderschapsactie. Soms werden pas nádat de interviewer papier en potlood had opgeborgen door de ondervraagde zijn ernstige problemen ter sprake gebracht. Onderrapportering van rechtsproblemen wordt ook veroorzaakt door weigeringen om aan het onderzoek mee te doen, voorzover de reden van de weigering samenhing met het onderwerp van het onderzoek. Dit is verschillende malen in ons onderzoek voorgevallen. Vooral wanneer mensen ‘recht’ associëren met iets waar je vandaan moet blijven, waar je niet mee te maken moet krijgen, als iets wat op je afkomt. Dat het recht ook faciliterende functies heeft - de rechtshulp is daarvan een goed voorbeeld - bleek vaak pas in de loop van het interview aan vele ondervraagden duidelijk te worden. Recht wordt door velen geassocieerd met strafrecht en in veel mindere mate met huur, bescherming, studie-

[pagina 133]
[p. 133]

beurzen, uitkering e.d. In deze publieke voorstelling van wat recht is, ligt tevens één van de cultureel verankerde hindernissen om de toegang tot het recht te verbeteren. Een verandering van de beeldvorming over het recht in onze moderne samenleving is een voorwaarde voor een blijvende verbetering van de toegang tot het recht. Dit beeld van het recht varieert naar sociale laag in die zin, dat lagere sociale lagen vaker dwangmatig dan faciliterend in contact met het recht komen. De uitdrukking ‘in aanraking komen met’ illustreert dit, Niettemin wordt dit beeld ook in de lagere sociale lagen gecorrigeerd naarmate men meer faciliterende ervaringen heeft gehad. In ons onderzoek hebben wij onderrapportering niet kunnen vermijden, hoewel dit bij strafzaken groter was dan bij echtscheidingen (op zich een interessant gegeven).

Bij 456 personen tussen 16 en 80 jaar werden 58 echtscheidingen gerapporteerd (13%). Laten we de ongehuwden buiten beschouwing (n=104) dan werden 58 echtscheidingen aangetroffen op 352 personen die gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn. De Hoog constateert een verhoging van de echtscheidingsfrequentie van 1965 tot 1974: van 2,2 naar 5,9 echtscheidingen per 1000 bestaande huwelijken per jaar (De Hoog 1976). Onze gegevens bestrijken echter levensperioden van ongeveer vijftig jaar. Over deze periode gerekend is het aantal echtscheidingen of problemen bij echtscheidingen niet aan de te lage kant.

Bij 456 personen werd 29 keer een veroordeling wegens een gewoon misdrijf gerapporteerd en 8 keer wegens een verkeersdelict. 14 personen rapporteerden andere strafrechtelijke problemen (aanhouding, vragen over strafblad, sepot). Het lage aantal verkeersdelicten vloeit voort uit het door ons gehanteerde criterium voor ‘rechtsprobleem’: bekeuringen werden meestentijds automatisch afgehandeld. Slechts wanneer in dit proces van afdoening tegenspraak, onvrede of onenigheid bleek, werd het voorval als rechtsprobleem gekwalificeerd. Niettemin zijn de 51 delicten duidelijk onder het at random te verwachten aantal. 30 van de 241 mannen (12,5%) en 14 van de 215 vrouwen (= 6%) rapporteert zelf een strafrechtelijke ‘kwestie’ aan de hand te hebben gehad. Vijf van die dertig mannen rapporteerde meer dan eenmaal een strafrechtelijke kwestie aan de hand gehad te hebben.

Het is moeilijk een landelijk cijfer te geven voor de kans, dat mannen en vrouwen gedurende hun leven een strafrechtelijke veroordeling krijgen. Een poging om deze kans rekenkundig weer te geven werd gedaan in de Maandstatistiek voor Justitie en Politie (april 1972: 86). Hierin wordt vermeld dat van een groep mannen en vrouwen, overleden in de maanden september-november en op dat moment in de leeftijd van 12-79 jaar, 30% van de mannen en 6% van de vrouwen tijdens hun leven één of meer keer wegens een misdrijf door de rechtbank waren veroordeeld (inclusief transacties). Als wij de veroordeling wegens misdrijf of een transactie als vergelijkingsmaatstaf nemen, dan zijn de percentages uit ons onderzoek (12,5% van de mannen en 6% van de vrouwen) voor de mannen dus aan de te lage kant. Van de groep in september-november 1969 overledenen (n = 16.342) was 10% van de mannen en 1% van de vrouwen één of meermalen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf veroordeeld.

Omdat ons onderzoek voornamelijk gericht was op de rechtshulp op andere gebieden dan het strafrecht, is de onderrapportering in strafzaken geen beletsel voor ons verdere betoog.

[pagina 134]
[p. 134]

(2) toerekening van het rechtsprobleem: om wiens rechtsprobleem gaat het?

Bij de inventarisering van rechtsproblemen onder de bevolking stuit men op de moeilijkheid uit te maken wiens probleem het is. We ontdekten dat het hebben van rechtsproblemen niet zozeer een kenmerk is van een geisoleerd individu, maar eerder van een sociale eenheid (bijvoorbeeld een gezin). Als een inwonende zoon in de auto van zijn moeder een aanrijding veroorzaakt, is dit zowel zíjn probleem als dat van zijn moeder. Als men bij toeval de moeder interviewt krijgt men een verhaal te horen over de aanrijding van de zoon (of zoals de zoon het verteld heeft aan zijn moeder), terwijl de moeder zich beklaagt over het feit dat de verzekeringsmaatschappij moeilijkheden maakt. Maar soms gaat de sociale eenheid zelfs verder dan inwonende kinderen. Bij een interview van een zestigjarige weduwe kwamen de problemen van een gehuwde elders wonende dochter uitvoerig aan de orde. De moeder beleefde deze problemen intens en hielp mee ze op te lossen. In zulk soort situaties besloten we de rechtsproblemen op te nemen met vermelding van de relatie met de geïnterviewden. Van alle gerapporteerde problemen bleek 87% een probleem van de respondent zelf te zijn, 5% van de echtgenoot of echtgenote, 4% van de kinderen van de respondent, 2% van de ouders van de respondent en de laatste 2% waren andere familieleden en buren. Het overgrote deel van de geïnventariseerde problemen blijkt dus van de respondent zelf te zijn. Niettemin geeft dit resultaat een aanwijzing dat de ervaring en oplossing van rechtsproblemen niet louter per individu bezien moet worden. Wordt goede informatie gegeven aan één persoon, dan is de kans groot dat meerdere personen daarvan zullen profiteren. De overdracht van kennis en ervaring binnen bepaalde sociale eenheden is naar onze mening een belangrijk mechanisme bij de toegang tot het recht.

(3) de selectieve werking van het geheugen

Wij menen, dat weinig respondenten contacten die ze gehad hebben met een advocaat, hebben nagelaten te vermelden, (afgezien van het onder (1) vermelde probleem van onderrapportering in strafzaken). Het inschakelen van een advocaat is zelf vaak een ingrijpende gebeurtenis. Als men daartoe is overgegaan en een advocaat soms langdurig ten dienste stond, zal men niet snel vergeten. Anders is het gesteld met de inventarisering van problemen, waar géén advocaat aan te pas is gekomen en ook geen andere hulpverlenende instantie werd geraadpleegd. Naarmate de zaken meer in het verleden liggen, zullen bepaalde ervaringen naar de achtergrond verdwijnen. Als deze ervaringen onaangenaam zijn geweest, kan er een proces van verdringing optreden. Niettemin bleek een aantal onaangename zaken zoals een ontslag dat een tiental jaren geleden plaats had gevonden, wel degelijk nog bij een groot aantal mensen te leven. De minder ingrijpende kwesties (verkeersschade's bijvoorbeeld) vertonen een grotere kans op willekeur in de rapportering. Om enig inzicht te verkrijgen hebben we tijdens de interviews zo veel mogelijk geïnventariseerd op welke tijdstippen de problemen zich afspeelden.

Tabel 10 geeft een overzicht van het resultaat.

[pagina 135]
[p. 135]

TABEL 10 Tijdstip waarop het rechtsprobleem zich voordeed.

vóór 1955 41 3,8%
1956 - 1965 83 7,7%
1966 - 1970 88 8,1%
1971 - 1973 324 29,8%
1974 - 16 april 1975 402 37,0%
niet opgegeven 149 13,7%
  ____ ____
  1087 100,1%

Twee derde van alle geanalyseerde problemen vond plaats in de laatste vijf jaar. We hebben niet de illusie dat hiermee een volledige beschrijving van de werkelijkheid van ervaringen met rechtsproblemen door de tijd heen is gegeven. Immers het is niet aannemelijk dat in een periode 1966-1970 in doorsnee zich zoveel minder problemen hebben voorgedaan dan in de periode van 1971-1975. Men noemt van de problemen die men ervaren heeft de meest recente. Alleen de meer indringende problemen (bijv. echtscheiding, ontslag, hooglopende ruzie e.d.) blijven in de herinnering bestaan. Men zou aan de selectieve werking van het geheugen een aparte studie kunnen wijden.

Sommige theorieën over beïnvloeding door het recht (bijv. speciale preventie en social engineering door recht) veronderstellen zo'n werking.

Wij hebben in ons onderzoek echter volstaan met het toetsen van een samenhang tussen het tijdstip en de soort van het rechtsprobleem om zo de eventuele invloed van het selectieve geheugen te onderkennen. Er werden echter geen significante relaties op dit punt geconstateerd. Het sterkste verband bestond tussen de meest recente problemen (1974-1975) en de behoefte aan informatie, hetgeen beduidt dat de in ons onderzoek aangetroffen nog levende problemen voor een groot deel bestonden uit een behoefte aan informatie.

(4) overrapportering

Zoals Stolz gewezen heeft op de gevaren van onderrapportering, wees hij ook op het tegenovergestelde. In onderzoek naar behoeften aan rechtshulp zouden zijns inziens onbeduidende problemen als rechtsproblemen gerapporteerd worden. Hierdoor zou een vertekening van de hoeveelheid benodigde rechtshulp kunnen ontstaan. Als kritiek op met name het onderzoek van Koos (1950) schrijft hij:

‘This ambiguity is involved in many of the questions in Koos' survey. His questions about problems are so broad that they can be interpreted to include matters of little significance. To some extent these can be sorted out by considering only the situations in which the respondents consulted a lawyer. If they did consult a lawyer it seems safe to assume that it was a problem of some importance’ (1968: 3).

De oplossing die Stolz aan de hand doet voor de onderscheiding tussen belangrijke en onbelangrijke problemen, laat een typische pre-occupatie met de advocatuur zien en ontkomt ons inziens niet aan het gevaar van een cirkelredenering. De opgave bij elk rechtshulponderzoek luidt na te gaan in hoe-

[pagina 136]
[p. 136]

verre er problemen zijn die niet bij een advocaat of een andere instantie terecht komen, terwijl die problemen daarvoor volgens bepaalde criteria ter dege in aanmerking zouden komen. Is het aantal van dit soort problemen groot, dan is er sprake van een leemte in de rechtshulp.

Als men onder rechtsprobleem slechts dat soort probleem verstaat, dat door een advocaat behandeld is of moet worden, dan laat men buiten beschouwing hetgeen juist onderzocht moet worden: de hoeveelheid rechtsproblemen buiten het gezichtsveld van de advocaat of andere gevestigde hulpverleners. De traditionele opvatting van een rechtsprobleem, waarnaar aan het begin van dit hoofdstuk verwezen werd, moest doorbroken worden om aan de hoofdopgave voor het onderzoek te voldoen. Alleen een (zeer) ruime omschrijving van een rechtsprobleem geeft de mogelijkheid tot nieuw inzicht in de afwikkeling en afhandeling van problemen door het recht.

Het moeilijkste probleem is echter: wie maakt uit of een probleem ‘onbeduidend’ of ‘van geringe betekenis’ is? Het wegen van problemen is één van de moeilijkste opgaven bij de behandeling van de rechtshulpproblematiek. Die weging kan niet ondernomen worden zonder normatieve assumpties. Wij losten het probleem op door niet te wegen: alle problemen, die gerapporteerd werden door de respondenten op hun initiatief of na onze checklist hebben wij in beschouwing genomen. We deden dit omdat het nauwelijks mogelijk is eenzelfde probleem, dat voorkomt bij twee respondenten in zeer verschillende sociale posities, te taxeren. Wat voor de één een onbeduidende kwestie is, kan voor de ander een emotioneel of financieel belangrijke zaak zijn. We zijn ons ervan bewust dat we, door alle gerapporteerde problemen zonder eigen weging in beschouwing te nemen, een normatieve keuze gedaan hebben: de beslissing dat de particuliere problemen van de een evenzeer de aandacht verdienen als de particuliere problemen van een ander. In plaats van het construeren (en valideren) van een ‘belangrijkheids’- of ‘ergte’-schaal van rechtsproblemen, hebben we onze onderzoekaandacht gericht op de case-stories van elk probleem, om op deze wijze bepaalde oplossingspatronen te achterhalen.

Toch kan de lezer zich wel enig beeld van de ernst en het belang van de onderzochte problemen vormen, door bijvoorbeeld het aantal ingeschakelde hulpverleners, de aard van de verleende hulp of het soort rechtsprobleem als indicator te gebruiken.

(5) het interviewerseffect

Een vraaggesprek, waarin de problemen die men met het recht heeft ervaren aan de orde komen, moet noodzakelijkerwijs flexibel zijn gestructureerd. Dit betekent een grotere vrijheid voor de individuele interviewer. Maar het vergroot tegelijkertijd de kans op onderlinge verschillen tussen interviewers. Hierdoor kunnen ook verschillen optreden in het aantal geïnventariseerde problemen per interviewer. Aan deze moeilijkheden van het kwalitatieve interview kon enigszins het hoofd worden geboden door te werken met een zeer klein aantal interviewers die onderling een zeer frequente communicatie hadden tijdens de interviewperiode. Informatie over elkaars interviews en richtlijnen voor de behandeling van een aantal problemen konden hierdoor worden bereikt. Ten aanzien van het aantal per interview geïnventariseerde

[pagina 137]
[p. 137]

problemen bleek het interviewerseffect in geringe mate aanwezig te zijn. In 456 vraaggesprekken werden 1203 rechtsproblemen geïnventariseerd, 2,6 problemen per interview. Tabel 11 laat het gemiddeld aantal problemen per interview voor de verschillende interviewers zien:

TABEL 11 Gemiddeld aantal geïnventariseerde rechtsproblemen per interview en per interviewer.

aantal problemen aantal interviews gemiddeld aantal problemen
interviewer A 457 178 2,6
interviewer B 190 79 2,4
interviewer C 292 96 3,0
interviewer D 85 34 2,5
interviewer E 78 35 2,2
interviewer F 51 19 2,7
interviewer G 50 15 3,3
  ____ ____ ____
Totaal 1203 456 X= 2,6
       
standaardafwijking 2,24    
standaardfout 0,105    

De auteurs (interviewers A, B en C) namen 77% van de interviews voor hun rekening.

De t-toets voor de verschillen tussen gemiddelden toont aan, dat er een significant verschil bestaat tussen het gemiddeld aantal geïnventariseerde problemen en het gemiddelde van interviewer C. De verschillen zijn overigens niet zo groot.

Hoeveel rechtsproblemen werden geïnventariseerd?

Via de hierboven omschreven procedure werden bij 456 respondenten 1203 rechtsproblemen geïnventariseerd, die alsvolgt waren verdeeld:

TABEL 12 Aantal geïnventariseerde rechtsproblemen per respondent.

aantal problemen aantal respondenten % van respondenten cumulatief %
0 66 15% 15%
1 95 21 36
2 102 22 58
3 64 14 72
4 47 10 82
5 32 7 89
6 26 6 95
7 9 2 97
8 5 1 98
9 4 0,8 98,8
10 2 0,4 99,2
11 2 0,4 99,6
12 1 0,2 99,8
15 1 0,2 100
  ____ ____ ____
  456 100% 100%

[pagina 138]
[p. 138]

Het gemiddelde aantal problemen per respondent is 2,6 met een standaardafwijking van 2,24 en een standaardfout van 0,105.

Van de ondervraagden heeft 15% geen enkel probleem gerapporteerd.Drie kwart van de ondervraagden heeft niet meer dan drie problemen (gehad). Onderzoeken uit het buitenland rapporteerden soortgelijke resultaten. In het onderzoek van Eskeland en Finne (1973) in Oslo werd gemiddeld 2,5 probleem per respondent aangetroffen (N = 91). Het grootscheepse recente rechtshulponderzoek van de American Bar Foundation onder 2064 respondenten vermeldt een gemiddelde van 3,3 (Curran en Spalding 1974). Uiteraard is hier de definitie-kwestie van belang. In het amerikaanse onderzoek werden eigendomsoverdracht en het maken van een testament wèl, in ons onderzoek lang niet altijd als rechtsprobleem geteld. Ook hier houdt dat verschil in definitie verband met het verschil in beroepspraktijk (en monopolie) tussen de advocaten in de V.S. en in Nederland. Vast staat echter wel dat slechts een zeer klein percentage van de bevolking zowel in Nederland als in de Verenigde Staten in hun leven met zeer véél rechtsproblemen geconfronteerd worden. In ons onderzoek heeft slechts 5% meer dan 6 problemen. In het amerikaanse is dat 7,8% gerekend over een gehele levensperiode en 0.6% voor de laatste vijf jaar. Natuurlijk dringt zich hier de vraag op welke personen of groepen méér dan een gemiddeld aantal problemen hebben. In de literatuur wordt immers gesteld dat de groepen die meer gebruik maken van advocaten dit doen omdat ze ook meer problemen hebben. Uit ons onderzoek blijken twee groepen duidelijk boven het gemiddelde te scoren, de uitkeringsgerechtigden en de zelfstandigen.

Twee andere groepen, de jongeren in de leeftijdscategorie van 16-25 jaar en de groep scholieren/studenten, scoren significant minder dan het statistisch te verwachten gemiddelde. Tabel 13 laat het gemiddeld aantal problemen per beroepsgroep en per leeftijdsgroep zien.

TABEL 13 Gemiddeld aantal problemen per beroeps- en leeftijdsgroep.Ga naar voetnoot(1)

uitkeringsgerechtigden 3,4 (n=47)      
zelfstandigen 3,0 (n=42)      
huisvrouwen 2,8 (n=84)      
blue collar ondergeschikten 2,5 (n=77) 16-25 jaar: 1,4 (n=74)
leidinggevenden 2,3 (n=44) 26-35 jaar: 2,52 (n=96)
gepensioneerden/AOW-ers 2,09 (n=53) 36-45 jaar: 2,28 (n=79)
white collar ondergeschikten 2,07 (n=65) 46-55 jaar: 2,78 (n=84)
scholieren/studenten 1,4 (n=41) 56-65 jaar: 2,97 (n=75)
ontbrekende gegevens - (n= 3) 65 en ouder: 2,35 (n=48)
    ____     ____
    (n=456)     (n=456)

Er zijn geen opvallende verschillen geconstateerd tussen de verschillende opleidingsniveaus of inkomensgroepen. Het gemiddelde aantal problemen voor mannen en vrouwen was gelijk.

[pagina 139]
[p. 139]

Het feit dat scholieren en studenten het minste met problemen te maken hebben, laat zich gemakkelijk verklaren uit hun sociale positie en geringere sociale participatie. De vraag rijst of de leeftijd of de relatief beschermde positie van de scholier/student als oorzaak van deze geringe kans op rechtsproblemen aangewezen kan worden.

Met andere woorden: hebben leeftijdgenoten, die al in het arbeidsproces zijn opgenomen, zoals werkende jongeren een grotere kans op problemen?

Hiertoe hebben we de groep van 16-25 jaar nader geanalyseerd (mannen en vrouwen tesamen genomen). Deze groep blijkt te bestaan uit:

35 scholieren/studenten met een gemiddeld aantal problemen van 1,4
22 white collar ondergeschikten met een gemiddeld aantal problemen van 1,68
20 blue collar ondergeschikten met een gemiddeld aantal problemen van 2,05
4 sociale uitkeringsgerechtigden
2 zelfstandigen
1 huisvrouw
1 leidinggevende
____  
85 totaal

De drie belangrijkste jongerengroepen scoren alle drie beneden het gemiddelde aantal problemen. Het blijkt dus vooral leeftijd of in het algemeen het ouder worden te zijn, die de kans op conflicten en problemen met het recht groter maken. Er is een lichte tendens dat werkende jongeren door hun sociale positie iets meer met problemen geconfronteerd worden dan hun niet-werkende leeftijdgenoten. Bij toetsing blijkt dit verschil echter niet significant (t=0,75; df=53).

Nadere analyse van 1087 rechtsproblemen

Tot dusver hebben we de geïnventariseerde rechtsproblemen uitsluitend geanalyseerd naar het aantal. Om nu andere aspecten in beschouwing te nemen, hebben we om practische redenen de beslissing genomen om per respondent ten hoogste vijf problemen nader te analyseren. Deze vijf problemen werden naar de op blz. 130 genoemde tien kenmerken per probleem gecodeerd en op ponskaart gebracht. Aldus kon per respondent een grote verzameling gegevens over die problemen per computer worden verwerkt. Deze verzameling gegevens per respondent kon variëren. Een respondent met 1 probleem kreeg 10 scores voor dit ene rechtsprobleem en 40 nulscores. Een respondent met twee problemen 20 scores voor 2 rechtsproblemen en 30 nul-scores. Personen met 0 problemen kregen derhalve 50 nulscores en personen met 5 problemen kregen de volledig ingevulde verzameling van 5 × 10 gecodeerde scores. Theoretisch was het aldus mogelijk om alle 1203 problemen in kwantitatieve symbolen te vertalen, waarbij bijvoorbeeld alle respondenten op het theoretisch maximale aantal van 15 problemen zouden kunnen worden gescoord (voor het merendeel echter nul-scores). Deze werkwijze zou echter onevenredig veel computer- en

[pagina 140]
[p. 140]

programmeertijd hebben gevraagd met geringe winst aan informatie. Omdat echter bij een keuze van 5 problemen per respondent reeds 90% van alle problemen opgenomen werd en van 89% van de respondenten alle gerapporteerde problemen aan de orde kwamen, kozen we voor een practische werkwijze. Van de resterende 11% respondenten bij wie méér dan vijf problemen geïnventariseerd waren, werden slechts vijf problemen in de analyse opgenomen. Hierbij werd een weging toegepast in die zin dat in ieder geval problemen, waarbij rechtshulpinstanties betrokken waren geweest, in de analyse werden genomen ten koste van andere - meestal iets kleinere - problemen. Deze procedure veroorzaakte derhalve een vertekening in de richting van de iets zwaardere problemen bij 11% van de respondenten. 116 rechtsproblemen bleven zodoende uit de verdere analyse m.b.v. de computer. De overige 1087 rechtsproblemen vormden de verzameling rechtsproblemen, waar de verdere analyse van dit hoofdstuk op berust. Vergelijken we echter de twee verzamelingen rechtsproblemen, de eerste van 1087 die middels de computer geanalyseerd werd en de tweede van 116 die met de hand werd geanalyseerd, dan blijken er geen grote verschillen. De gevolgde werkwijze om slechts 1087 problemen te analyseren heeft derhalve geen afwijkende invloed gehad.

6.2 Welke mensen hebben welk soort rechtsproblemen?

6.2.1 Inleiding

Mayhew en Reiss stelden dat de lagere inkomensgroepen minder rechtsproblemen hebben uitsluitend in de beperkte betekenis van minder rechtsproblemen die de advocaten gewoonlijk gewend zijn te behandelen. Deze groepen hebben niet minder, maar andere problemen (1969). Ons onderzoek geeft een bevestiging van deze stelling van de twee amerikaanse schrijvers. Om dit te laten zien is het nodig de geïnventariseerde rechtsproblemen te klassificeren naar bepaalde onderscheidende kenmerken. Deze onderscheidingen kunnen zuiver juridisch van aard zijn. Alle rechtsproblemen worden dan bijvoorbeeld gegroepeerd volgens de hoofdlijnen van de voornaamste rechtsgebieden: personen- en familierecht, huurrecht, arbeidsrecht, overig civielrecht, sociaal-verzekeringsrecht, strafrecht, administratiefrecht etc. Dit onderscheid is de juristen vertrouwd en geeft inzicht in de juridische aard van de problemen waar mensen mee te maken hebben. De problemen kunnen echter ook naar andere dan specifiek juridische onderscheidingen geklassificeerd worden. Men kan bijvoorbeeld alle problemen typeren naar de verschillende tegenpartijen in het conflict of naar de tijdsduur en de aard van de relatie waarin het conflict optreedt. Deze meer sociologisch dan juridisch georiënteerde onderscheidingen kunnen soms een verrassend licht werpen op het onderwerp dat in studie genomen is. Nieuw inzicht is vaak het gevolg van zo'n nieuw gezichtspunt of combinatie van gezichtspunten, waaronder een vertrouwd object wordt bekeken. Wij beginnen echter met het meest voor de hand liggende en meest vertrouwde onderscheid naar rechtsgebied. In § 6.3 komen andere onderscheidingen aan bod. Tabel 14 geeft een overzicht van 1087 rechtsproblemen, eerst onderver-

[pagina 141]
[p. 141]

TABEL 14 1087 rechtsproblemen naar rechtsgebied.

Problemen met:
1. Sociale verzekering algemeen 12    
  Kinderbijslag 4    
  Ziektewet 10    
  W.A.O. 22    
  Ziekenfonds 2    
  WW - WWV 20 Subtotaal Sociale Verzekering  
  A.B.W. 40   110 - 10%
         
2. Arbeidsrecht algemeen 13    
  Ontslag, schorsing 18    
  Vakantie, vakantiegeld 18    
  Loonvordering 24    
  Pensioen 8    
  Moeilijkheden binnen bedrijf 14    
  Arbeidsrecht plus soc. verzekering 5    
  Ontslag nemen 3 Subtotaal Arbeidsrecht 103 - 9,5%
         
3. Huurrecht algemeen 14    
  Huurprijs 38    
  Huuropzegging 26    
  Reparaties, onderhoud 61    
  Onderhuur 7    
  Huisvesting 28 Subtotaal Huren en Wonen  
  Huursubsidie 10   184 - 17%
         
4. Echtscheiding 58    
  Overig personen-familierecht 25    
  Erfrecht als erfgenaam 9 Subtotaal Personenfamilie en erfrecht  
  Erfrecht als erflater 7   99 - 9%
         
5. Incasso's 22    
  Huur bedrijfsruimte, pacht 6    
  Verhuurproblemen 17    
  Vergunningen 7    
  Faillissement 8    
  Vennootschapsrecht 10 Subtotaal Incasso's, Handel en Bedrijf  
  Schulden, schuldsanering 10   80 - 7%
         
6. Koop, garanties 92    
  Reparaties 10    
  Koop op afbetaling 10    
  Colportage 41    
  Lenen 4    
  Bouw of koop van een huis 8    
  Klachten over artsen 6    
  Klachten over rechtshulpverleners 6    
  Verzekeringen 43    
  Verkeersschade 49    
  Burenrecht 11 Subtotaal Consumentenrecht en BW-overig  
  Onrechtmatige daad 31   311 - 29%
         
7. Inkomstenbelasting 25    
  Invullen belastingformulier 36    
  Overige belastingzaken 5 Subtotaal Belastingen 66 - 6%

[pagina 142]
[p. 142]

8. Bouwvergunning 11    
  Klachten over overheidsinstanties 11    
  Militaire zaken, vreemdelingenzaken 10    
  Subsidies 17    
  School 5 Subtotaal Administratief Recht  
  Studiebeurzen 7   61 - 5,5%
         
9. Strafrecht (misdrijven) 29    
  Verkeersdelicten 8    
  Verdacht van delict, vragen over strafblad, sepot 14 Subtotaal Strafrecht 51 - 5%
         
10. Slachtoffers van delicten 22 Subtotaal Slachtoffers 22 - 2%
    ____ ____ ____
  Totaal 1087   1087 - 100%

deeld in 58 rechtsgebieden, vervolgens gegroepeerd naar 10 hoofdgebieden. Deze indeling valt niet steeds samen met de juridisch-dogmatische onderscheidingen. Deze 10 hoofdgebieden vormen het voornaamste onderscheid waarmee in de verdere analyse van de problemen wordt gewerkt. Bij deze analyse gaan we telkens eerst kwantitatief te werk en vervolgens geven we een kwalitatief inzicht in de problemen. Beide benaderingen vullen elkaar aan.

Verreweg het grootste gedeelte van de problemen werd aangetroffen op het gebied, dat ‘consumentenrecht’ genoemd zou kunnen worden (29%). Problemen op het gebied van huren en wonen (17%) en arbeidsrecht en sociaalverzekeringsrecht (samen 19,5%) vormen de twee andere gebieden, waarop verhoudingsgewijs vaak problemen werden aangetroffen. Binnen deze gebieden kunnen specifieke gebieden onderscheiden worden: ABW en WAO vormen meer dan de helft van de sociaal-verzekeringsrechtproblemen; koop, colportage en problemen rond verkeersschade zorgen elk voor een groot deel van de consumentenproblemen.

6.2.2 Kwantitatieve analyse: inkomen, vermogen en de frequentie van rechtsproblemen naar soort rechtsgebied

In het voorgaande werd geconstateerd dat er geen grote verschillen optreden in het gemiddelde aantal problemen per inkomens- en vermogensgroep. De sociale betekenis van dit cijfermatige gegeven kan echter pas duidelijk worden wanneer we weten om welke problemen het gaat. Zijn er groepsspecifieke problemen te constateren of komen dezelfde problemen ongeveer in gelijke frequentie bij de hoge, midden en lage inkomensgroepen voor? Deze vraag kunnen we op verschillende kwantitatieve manieren beantwoorden.

We kunnen allereerst een optelsom maken van alle problemen op een bepaald rechtsgebied, die in een bevolkingsgroep in ons onderzoek geïnventariseerd werden. Het aantal problemen vormt hierbij dan de analyse-eenheid.

Ten tweede kunnen we ook nagaan, niet hoeveel problemen er in een be-

[pagina 143]
[p. 143]

paalde groep voorkomen, maar hoeveel personen uit die groep geconfronteerd werden met één of meer problemen. Hierdoor krijgen we inzicht om hoeveel mensen het gaat die op een of andere manier wel eens met dit type problemen te maken hebben gehad, los van het feit of dit nu een, twee, drie of zelfs meer keren achter elkaar geschiedde.

Ten derde kunnen we het patroon van de verschillende rechtsproblemen in hun onderlinge verhouding analyseren. Het gaat dan niet zo zeer om de absolute frequentie van bepaalde typen rechtsproblemen maar om de relatieve frequentie van die typen rechtsproblemen ten opzichte van elkaar.

Ten vierde is het mogelijk om via correlatieberekening de sterkte van bepaalde samenhangen tussen inkomens-groep en de frequentie van bepaalde typen rechtsproblemen vast te stellen.

Bij alle vier methoden van kwantitatieve analyse wijzen de resultaten van ons onderzoek in dezelfde richting: er bestaat een duidelijke samenhang tussen het soort problemen en de inkomens- en vermogenspositie van de respondenten in het onderzoek. De laagste inkomens/vermogensgroep ondervindt problemen op het gebied van consumentenrecht, huurrecht, sociaalverzekeringsrecht en arbeidsrecht, - de hoogste inkomens- en vermogensgroep ondervindt problemen op het gebied van consumentenrecht en op het gebied van handel en bedrijf (incasso's). Hoewel bij beide groepen de consumentenrechtsproblemen de grootste groep problemen vormen, spelen deze problemen verhoudingsgewijs bij de hogere inkomensgroep het sterkste: 38% van alle ondervonden problemen van de hoogste inkomens/vermogensgroep lag op het gebied van consumentenrecht, tegenover 22% van de laagste inkomensgroep. De middengroepen vertonen hier een duidelijke middenpositie.

Eerste methode

Tabel 15 geeft een overzicht van de verdeling van het absolute aantal problemen bij vier inkomens/vermogensgroepen, gemeten naar de geldende normen voor het verkrijgen van kosteloze rechtsbijstand. Voor een beschrijving van deze financiële maatstaf zie de tekst boven tabel 2.

TABEL 15 Aantal geïnventariseerde rechtsproblemen naar rechtsgebied en naar toevoegingsgrens

gratis rechts-
hulp
eigen bijdrage net boven toevoe-
gings-
grens
sociale verzekering 46 16% 41 11% 16 9%
arbeidsrecht 41 14% 39 10% 13 7%
huurrecht, wonen 51 18% 74 20% 34 18%
consumenten-
recht, BW-overig
65 22% 101 27% 61 33%
personen, familie, erfrecht 26 9% 41 11% 10 5%
belastingen 19 7% 22 6% 6 3%
strafrecht 16 5% 17 4% 8 4%
incasso, handel 15 5% 16 4% 19 10%
administratief-
recht
10 4% 20 6% 16 9%
slachtoffers van delicten 2 0,6% 7 1,8% 4 2%
____ ____ ____ ____ ____ ____ ____
totaal 291 100% 378 100% 187 100%
Aantal respondenten, N = 111   159   82  
Gemiddeld aantal problemen, X̅ = 2,6   2,4   2,3  

ver boven toe-
voegings-
grens
subtotaal ontbre-
kende gegevens
totaal
sociale verzekering 6 3% 109 10% 1  
arbeidsrecht 8 4% 101 9,5% 2  
huurrecht, wonen 23 11% 182 17% 2  
consumenten-
recht, BW-overig
80 38% 307 29% 4  
personen, familie, erfrecht 21 10% 98 9% 1  
belastingen 17 8% 64 6% 2  
strafrecht 6 3% 47 4,5% 4  
incasso, handel 30 14% 80 7% 0  
administratief-
recht
12 6% 58 6% 3  
slachtoffers van delicten 9 4% 22 2% 0  
____ ____ ____ ____ ____ ____ ____
totaal 212 100% 1068 100% 19 1087
Aantal respondenten, N = 94   446   10 456
Gemiddeld aantal problemen, X̅ = 2,3   2,4     2,4

[pagina 144]
[p. 144]

Uit deze tabel blijkt dat de rechtsproblemen op het gebied van sociaal verzekeringsrecht en arbeidsrecht typische problemen zijn voor de lagere inkomensgroepen, consumentenproblemen typisch voor de hogere. Hoewel het misschien niet zoveel verwondering wekt, dat arbeidsrecht en sociaal-verzekeringsrecht groepsgebonden probleemgebieden zijn - dit stuk recht is vooral ten behoeve van de lagere inkomensgroepen ontwikkeld - bedenke men dat tegenwoordig ook vele mensen met hogere inkomens onder de werkingsfeer van het arbeidsrecht en sociaal verzekeringsrecht vallen, al blijkt dit zich in de praktijk minder vaak voor te doen. De verschillen tussen de percentages problemen op het gebied van sociaal-verzekeringsrecht, arbeidsrecht en consumentenrecht zijn significant. Op het gebied van huurrecht en wonen is slechts het verschil tussen de hoogste inkomens/vermogensgroep en de overige groepen significant. Dit zou er op kunnen wijzen dat huurproblemen zich ook voordoen bij de middengroepen. Ook al wonen deze meestal in iets betere woningen en vaker in een eigen woning.

Berekenen wij voor de vier bovenste rechtsgebieden van tabel 15 de statistische toets voor samenhang tussen type probleem en inkomenspositie dan blijkt de samenhang significant te zijn. (X2 = 53,71; df = 9; p ≤.001).

Tweede methode

Tabel 15 gaat uit van het totaal aantal geïnventariseerde problemen. Nu kunnen meerdere problemen per persoon voorkomen, waardoor het totaal aantal problemen toeneemt, maar nog niets gezegd wordt over het aantal respondenten dat op een of andere manier met een probleem geconfronteerd werd. Nemen we het percentage respondenten dat tenminste één keer een probleem gerapporteerd heeft als uitgangspunt dan blijkt dat 48% van alle respondenten een probleem op het consumentenrechtsgebied rapporteerde, dus ongeveer 1 op de 2 personen. Voor huurrecht en wonen was dit percentage 34%, (1 op 3), voor sociaal-verzekeringsrecht 20% (1 op 5)

TABEL 16 Respondenten die één of meer rechtsproblemen rapporteerden op een bepaald rechtsgebied naar toevoegingsgrens in percentages

gratis rechts-
hulp
eigen bijdrage net boven toevoe-
gings-
grens
ver boven toevoe-
gings-
grens
totaal aantal proble-
men N =
sociale verzekering 32% 23% 16% 4% 20% 89
arbeidsrecht 25% 21% 13% 8% 18% 81
huurrecht en wonen 36% 38% 36% 22% 34% 151
consumen-
tenrecht, BW-overig
40% 47% 49% 61% 48% 216
personen-, familie-, erfrecht 20% 19% 10% 16% 17% 75
belastingen 14% 13% 7% 17% 13% 58
strafrecht 13% 9% 10% 5% 9% 42
incasso, handel 12% 8% 13% 19% 12% 55
admini-
stratief-
recht
9% 13% 18% 12% 13% 57
slachtoffers van delicten 2% 4% 4% 8% 4% 20

[pagina 145]
[p. 145]

en arbeidsrecht 18% (1 op 5). Voor de overige rechtsgebieden was dit percentage 13% of minder.

Ook bij deze berekeningswijze blijken de verschillen tussen de inkomensen vermogensklassen het grootst voor sociaal-verzekeringsrecht en arbeidsrecht: tabel 16 geeft de percentages van de respondenten per inkomensvermogensgroep.

Nu kunnen we ons een beeld vormen van het aantal personen dat bepaalde rechtsproblemen ervaren heeft. Van de groep, die in aanmerking komt voor gratis rechtshulp heeft 1 op de 3 wel eens een probleem gehad met sociale verzekeringen tegenover 1 op 20 (!) van de groep, ver boven de toevoegingsgrens. Voor arbeidsrecht was dit 1 op de 4, respectievelijk 1 op de 10. Van de middengroepen heeft 1 op de 5 ervaring met een consumentenprobleem.

Ongeveer 1 op de 5 heeft problemen gehad met personen- en familierecht, met uitzondering van de groep net boven de toevoegingsgrens die minder vaak met dit soort problemen te maken heeft. Voor de overige rechtsgebieden heeft ruwweg 1 op de 10 personen ooit wel eens een probleem ondervonden.

Derde methode

Ondanks de verschillen tussen de vier inkomens/vermogensgroepen, blijkt zowel uit tabel 15 als uit tabel 16 één sterke overeenkomst: het feit dat voor alle groepen de consumentenproblemen het meest frequent bleken voor te komen. Is deze overeenkomst niet meer doorslaggevend dan de overige verschillen? Met andere woorden, zou het niet kunnen zijn dat - hoewel verhoudingsgewijs bepaalde problemen bij bepaalde groepen meer voorkomen - het patroon van problemen toch sterk op elkaar lijkt?

Overeenkomsten in het patroon van problemen kan men berekenen met behulp van de rangcorrelatie-coëfficiënt (rho), waarbij de volgorde in frequentie van de verschillende rechtsproblemen als uitgangspunt genomen worden. Vervolgens kunnen we paarsgewijs tussen de vier inkomensgroepen de graad van overeenkomst weergeven met behulp van de rang-

TABEL 17 Volgorde in frequentie van type rechtsprobleem naar toevoegingsgrens.

gratis rechtshulp (groep 1) eigen bijdrage (groep 2) net boven toevoegingsgrens (groep 3) ver boven toevoegingsgrens (groep 4)
consumentenrecht, BW-overig 1 1 1 1
huurrecht, wonen 2 2 2 3
sociale verzekering 3 3 5 10
arbeidsrecht 4 4 6 8
personen-, familie- en erfrecht 5 5 7 4
belastingen 6 6 9 5
strafrecht 7 8 8 9
incasso, handel 8 9 3 2
administratiefrecht 9 7 4 6
slachtoffers van delicten 10 10 10 7

[pagina 146]
[p. 146]

correlatiecoëfficiënt. Heeft die coëfficiënt de waarde + 1 dan geeft dat een perfecte overeenkomst in volgorde aan. Beneden de waarde .495 is er geen sprake van een significante overeenkomst. Er kan dan worden geconcludeerd, dat er een verschillend patroon van rechtsproblemen bestaat bij de twee vergeleken groepen. Tabel 17 geeft de rangorde in frequentie van type rechtsproblemen per inkomensgroep.

rho groep 1-groep 2 = .997 significante overeenkomst.Ga naar voetnoot1
rho 1-3 = .564 significante overeenkomst.
rho 1-4 = .237 geen overeenkomst.
rho 2-3 = .600 significante overeenkomst.
rho 2-4 = .225 geen overeenkomst.
rho 3-4 = .576 significante overeenkomst.

Het patroon van problemen is bij de twee lagere inkomens- en vermogensgroepen nagenoeg identiek. Beide groepen verschillen ieder apart van het probleempatroon van de hoogste inkomens/vermogensgroep. De verschillen tussen de overige groepen zijn minder groot. Concluderend kunnen wij stellen dat, hoewel de groepen met een verschillende sociaal-economische positie gemiddeld bijna evenveel rechtsproblemen rapporteerden, het aantal problemen per rechtsgebied aanmerkelijk verschilt. Dit verschil bestaat zowel in absolute zin als vergelijkenderwijs.

Vierde methode

Tenslotte is er nog een vierde berekeningswijze om samenhang tussen frequentie van rechtsproblemen en economische positie vast te stellen. Per persoon werden maximaal 5 rechtsproblemen geanalyseerd, die werden onderverdeeld naar 10 rechtsgebieden. Per rechtsgebied kon zo het aantal rechtsproblemen per respondent variëren van 0 tot en met 5. Elke respondent kreeg derhalve per rechtsgebied (G1, G2, enz.) de score van het aantal geïnventariseerde problemen op dat gebied. Een voorbeeld wordt gegeven in het hier volgende schema:

Score per rechtsgebied G1-10

respondent G1 G2 G3 G4 G5 G6 G7 G8 G9 G10 totaal aantal problemen
R 1 0 0 1 1 2 0 0 0 1 0 5
R 2 1 3 0 0 0 1 0 0 0 0 5
R 3 0 0 0 1 0 0 0 0 1 0 2
R 4 0 2 0 0 2 0 0 0 0 0 4
R 5 1 0 1 0 1 0 1 0 1 0 5

[pagina 147]
[p. 147]

Per respondent worden op deze wijze 10 scores toegekend (variërend van 0-5). De scores vormen een intervalschaal. Op deze wijze was het mogelijk de samenhang te berekenen tussen de frequentie van een type rechtsprobleem en enkele overige op ordinaal- of intervalschaal gemeten kenmerken van de respondenten. De samenhangen worden uitgedrukt in een correlatiecoëfficiënt, die loopt van + 1.00 tot - 1.00. Hoe hoger deze coëfficiënt hoe sterker de samenhang. Ons basisgegeven, de economische positie, zoals uitgedrukt in het in aanmerking komen voor kosteloze rechtsbijstand, kan ook als een ordinale schaal worden opgevat met de volgende waarden: gratis rechtshulp (=1), eigen bijdrage (=2), net boven toevoegingsgrens (=3), ver boven de toevoegingsgrens (=4). Berekening van de samenhangen tussen deze economische positie en het aantal problemen per rechtsgebied, levert dan het volgende resultaat op (zie tabel 18).

TABEL 18 Correlatiecoëfficiënten tussen toevoegingsgrens en het aantal problemen per rechtsgebied.

Kendall Tau
Sociaal verzekeringsrecht -.21
Arbeidsrecht -.15
Huurrecht, wonen -.09
BW-overig, consumentenrecht .11
Personen, familie, erfrecht  
Belastingen  
Strafrecht -.07
Incasso, handel .08
Administratief recht  
Slachtoffers van delicten .09
  (coëfficiënten < .07 zijn weggelaten)

De coëfficiënten kunnen alsvolgt geïnterpreteerd worden: -.21 betekent dat bij een lagere economische positie, een groter aantal problemen per respondent werd aangetroffen. Deze samenhang is zelfs zéér significant (p ≤ .001). Andere negatieve coëfficiënten moeten eveneens zo geïnterpreteerd worden. Dit betekent dat de lagere economische positie gekenmerkt wordt door een groter aantal problemen op het gebied van sociaal verzekeringsrecht, arbeidsrecht (p ≤ .001); met iets mindere mate van waarschijnlijkheid eveneens door een groter aantal problemen op het gebied van huurrecht en strafrecht. De positieve correlaties betekenen dat bij een hogere economische positie, een groter aantal problemen werd aangetroffen. Dit is het geval bij de consumentenproblemen (tau = .11), bij problemen op het gebied van handel en bedrijf en bij de gerapporteerde victimisatie (slachtoffers van delicten). Hieruit mag geconcludeerd worden dat de verschillende economische groepen inderdaad hun eigen problemen hebben. De hogere inkomens/vermogensgroepen hebben niet meer, maar andere problemen. Zij hebben een grotere kans om slachtoffer van een delict te worden, terwijl de lagere groepen een grotere kans hebben als dader moeilijkheden te krijgen. Of misschien moet deze samenhang precieser geïnterpreteerd worden, als de kans dat de hogere inkomens/vermogensgroepen hun problemen als slachtoffer éérder rapporteren aan interviewers dan de lagere inkomens- en vermogensgroepen. Ons onder-

[pagina 148]
[p. 148]

zoek laat niet toe de samenhang tussen gerapporteerde victimisatie en werkelijke victimisatie volledig op te sporen. Vooralsnog gaan we ervan uit dat de gerapporteerde problemen een redelijk betrouwbare weergave vormen van de werkelijk ondervonden problemen. Een ander gegeven, dat de victimisatie het sterkst was in Amsterdam, geeft een verdere ondersteuning voor de geldigheid van de gevonden resultaten. Deze zijn immers in overeenstemming met andere statistische gegevens en alledaagse ervaringen.

Het ontbreken van significante samenhang betekent dat problemen op een bepaald gebied bij de verschillende groepen ongeveer in evengrote frequentie voorkomen. Problemen op het gebied van personen- en familierecht, administratief recht en belastingen zijn dus niet typisch problemen voor een bepaalde inkomens/vermogensgroep. Voor het personen- en familierecht (echtscheidingen) was dit ook wel te verwachten.

6.2.3 Andere kenmerken die met de frequentie van verschillende typen rechtsproblemen samenhangen

We hebben in de vorige paragraaf uitvoerig de verschillende manieren om samenhangen te berekenen tussen één kenmerk van een respondent (zijn positie ten opzichte van de toevoegingsgrens) en de frequentie van rechtsproblemen aan de orde gesteld om te laten zien dat een samenhang uiteindelijk kan worden uitgedrukt in één correlatiecoëfficiënt. Zo'n coëfficiënt is in feite een zeer abstracte manier om vele gegevens tegelijk te ordenen. Ook zagen we dat de samenhang die in tabel 15 naar voren komt eveneens wordt uitgedrukt in de correlatiecoëfficiënten van tabel 18. De vier manieren om samenhangen te berekenen zouden telkens herhaald kunnen worden voor andere kenmerken van de respondenten, zoals leeftijd, beroep, inkomen, geslacht e.d. Om practische redenen volstaan we nu echter met de weergave van de correlatiecoëfficiënten, wanneer die berekend konden worden. Ook op andere onderdelen van onze analyse hebben we aan deze berekeningswijze de voorkeur gegeven. Wij zijn ons ervan bewust dat deze abstracte wijze van weergeven van verbanden meer inspanning vraagt van de niet sociaal-wetenschappelijk geschoolde lezers. Het voordeel - het snel verkrijgen van een overzicht over verschillende samenhangen in één tabel - rechtvaardigt ons inziens deze werkwijze. Bovendien wordt deze kwantitatieve analyse gevolgd door een kwalitatieve, meer alledaagse weergave van soorten problemen.

Tabel 19 geeft een overzicht van de significante samenhangen tussen verschillende kenmerken van de respondenten en de frequentie van hun rechtsproblemen op de tien rechtsgebieden. De laatste kolom van tabel 19 is identiek met tabel 18. De tabel kan horizontaal en verticaal gelezen worden. Bij horizontale inspectie zien we dat problemen op het gebied van sociaal-verzekeringsrecht het meest voorkomen bij groepen die een lage plaats bekleden in het arbeidsproces of daarbuiten staan (met name de uitkeringstrekkers, gepensioneerden en blue collar werknemers), bij de lagere opleidings- en inkomensgroepen, bij ouderen (met name in de groep van 55-65 jaar), bij vrouwen verhoudingsgewijs méér dan bij man-

[pagina 149]
[p. 149]

nen en tenslotte bij de groep die in aanmerking komt voor gratis rechtshulp.

Problemen op het gebied van arbeidsrecht komen het meest voor bij personen woonachtig in de periferie van de stad, bij lagere inkomens, bij jongeren (met name beneden 25 jaar), en bij de groep die voor kosteloze rechtsbijstand in aanmerking komt.

Huurrecht- en woonproblemen doen zich het meest voor in Amsterdam en meer in het centrum van de stad. Die problemen nemen toe naarmate de leeftijd toeneemt (vooral in de groep van 55-65 jaar en boven de 65 jaar) en zijn vaker aangetroffen bij alleenstaanden dan bij degenen, die in gezinsverband leven. Consumentenproblemen doen zich het meest voor bij de hogere inkomens, degenen die in gezinsverband leven en personen boven de toevoegingsgrens. Personen- en familierechtsproblemen werden meer aangetroffen bij de groep met lagere opleiding, bij ouderen en alleenstaanden (echtscheidingen en de gevolgen van echtscheiding). Belastingproblemen doen zich vaker voor in de grote stad, bij alleenstaanden en bij ouderen (met name boven 65 jaar). Problemen op het gebied van strafrecht vinden we vaker in de stad dan op het platteland, bij groepen met lage opleiding, beneden de toevoegingsgrens en bij mannen meer dan bij vrouwen. Incasso's en problemen bij handel en bedrijf vinden we bij de groep die een hogere

illustratie

[pagina 150]
[p. 150]

plaats inneemt in het arbeidsproces (zelfstandigen) en ook bij de groep met lagere opleiding (bijvoorbeeld zelfstandigen met een groot geworden bedrijf en toch slechts weinig opleiding) bij ouderen en bij degenen, die niet voor kosteloze rechtsbijstand in aanmerking komen. Problemen op het gebied van administratief recht werden vaker aangetroffen in de kleine gemeente op het platteland. Zij die een grote kans lopen slachtoffer te worden van een delict kunnen eerder gevonden worden in Amsterdam, in de hogere beroepsgroepen en in de hogere inkomenscategorieëen.

Op eenzelfde wijze kan men door tabel 19 verticaal te lezen een opsomming geven van de specifieke problemen voor de groep met lagere opleiding, voor de ouderen, voor de groep beneden of boven de toevoegingsgrens, etc.

Een aantal samenhangen is niet erg verrassend. Sommige zijn zelfs zeer vanzelfsprekend. Niettemin kan op basis van de gevonden samenhangen reeds gesteld worden:

1.dat de groepen beneden de toevoegingsgrens opvallend meer geconfronteerd worden met problemen op die rechtsgebieden, waar door wetswinkels een leemte in rechtshulp werd gesignaleerd;
2.dat ook de hogere inkomensgroepen hun eigen problemen kennen;
3.dat er geen verschillen tussen sociaal-economische klassen geconstateerd werden in aantal problemen op het gebied van personen- en familierecht en belastingrecht en administratief recht;
4.dat op een aantal rechtsgebieden zeer duidelijk groepsspecifieke problemen kunnen worden geconstateerd bijv. voor alleenstaanden, voor vrouwen, voor bewoners van het platteland, voor personen met lage opleiding.

De relevantie van de vaststelling van deze en dergelijke samenhangen komt pas ten volle naar voren, als we deze constateringen in verband gaan brengen met andere schakels in de problematiek van de leemte, met name de rechtshulpverleners. Alvorens hiertoe over te gaan is een kwalitatief inzicht in de aard van de rechtsproblemen wenselijk.

6.2.4 Kwalitatieve weergave van rechtsproblemen: casuïstiek

De hieronder afgedrukte voorbeelden van rechtsproblemen en hun oplossingen zijn opgetekend tijdens de interviews. Soms werd telegramstijl gebruikt, soms werd uitvoeriger beschreven wat er aan de hand was. Het hele relaas of het hele verhaal van de respondenten per probleem kon niet steeds volledig worden opgetekend. Er heeft dus nog een selectie plaatsgevonden door de interviewers, op het moment dat het gesprek werd gehouden en genoteerd ongeveer zoals journalisten aantekeningen maken tijdens hun interviews. Wel werden zoveel mogelijk de eigen bewoordingen van de respondenten weergegeven. Dit geeft soms een onduidelijkheid over wat er nu precies gebeurd is. Hierover willen we het volgende opmerken:

Ook de respondenten zelf wisten soms niet precies te vertellen hoe een bepaalde zaak nu verlopen was of in elkaar zat. Niet alleen, omdat sommige zaken een of meer jaren geleden hadden gespeeld. Ook als zaken op het moment van het interview speelden, konden verschillende respondenten niet duidelijk maken wat er precies gaande was. Zulke gevallen wijzen op

[pagina 151]
[p. 151]

een veel voorkomend onvermogen om de eigen ervaringen weer te geven in een niet aan die ervaring gekoppelde taal, bijvoorbeeld de juridische taal of de voor intellectuelen overzichtelijke taal van intellectuelen. Juristen zullen derhalve onjuistheden en onduidelijkheden kunnen aantreffen in de beschrijving van rechtsproblemen. Wij hebben deze onjuistheden niet weggelaten. Hierdoor juist ontstaat een mogelijkheid voor juristen te proeven hoeveel misverstanden en onzekerheid er bestaan over de hen zo gemakkelijk en vertrouwd voorkomende materie.

De problemen geven vaak subjectieve vertekeningen te zien, soms een overdreven voorstelling van zaken. Het was ons onmogelijk om bepaalde beweringen van respondenten op juistheid te controleren. Als respondenten derhalve beweren ergens per se ‘recht’ op te hebben, werd dát door ons als relevant gegeven genoteerd. Het subjectieve gelijk en het juridische gelijk kunnen nogal van elkaar verschillen. Dit door ons gepresenteerde materiaal geeft inzicht hoe het ‘juridisch gelijk’ of ‘ongelijk’ wordt ervaren. Het gaat ons er vooral om te wijzen op discrepanties tussen de ervaring van burgers en de ervaring van juristen.

De hieronder afgedrukte voorbeelden zijn niet op hun demonstratiewaarde geselecteerd. Juist om te voorkomen dat aan enkele sprekende voorbeelden vergaande conclusies worden verbonden, geven we een willekeurige verzameling (om de twintig respondenten één probleem), grote of kleine, ernstige of minder ernstige problemen. Dit geeft bovendien een inzicht in de doorsnee van het door ons gebruikte analyse-materiaal, waardoor onze werkwijze te controleren valt. Het eerste getal van elk probleem is het respondentnummer. Het tweede getal is het volgnummer van het probleem. Zo is 161-4 het vierde probleem van respondent nummer 161. Vervolgens geeft het jaartal aan wanneer het probleem speelde. Sommige respondenten hadden geen enkel probleem. Bovendien loopt de nummering van de respondenten niet aaneengesloten door.

006 / 1967

Echtscheiding.

Naar advocaat toegestapt. Kostte 800 gulden. Dat vond ik een redelijk bedrag, vooral omdat het zo niet ging. Het duurde 3/4 jaar.

022 / 1973

Respondente wilde echtscheiden.

Na contacten met het huwelijksbureau en na lang overleg met het maatschappelijk werk, werd ik verwezen naar de gemeente voor een advoaat voor onvermogen. De advocaat die ik toegewezen kreeg heeft me goed geholpen. De procedure kostte me financieel niets en ik heb maar twee keer contact met hem gehad. Veel tijd was ik dus ook niet kwijt.

026-5 / 1973

De huistelefoon is al bijna anderhalf jaar stuk. Dat is voor ons, die boven de 70 zijn erg hinderlijk omdat we, als de buitendeur van de trappenhal van de flat dicht is, van twee hoog moeten komen om te kijken wie er gebeld heeft. We hebben al vaak geklaagd bij de woningbouwvereniging.

Ik kwam erachter dat de penningmeester van de woningbouwvereniging een oude bekende van me was uit het organisatieleven waar ik vroeger in heb gezeten. Toen ik die eenmaal had gesproken was het één-twee-drie gerepareerd.

[pagina 152]
[p. 152]

033-1 / 1965

Nadat we verhuisd waren kregen we een rekening van 900 gulden van onze ex-huisbaas (particulier) vanwege de schade die wij aan zijn huis veroorzaakt zouden hebben. Waren het daar helemaal niet mee eens.

Eerst hebben we het zelf uitgezocht en daarmee zijn we naar de jurist van de vakbond gestapt. Die heeft het voor ons opgelost. We hoefden daarvoor niets te betalen.

043-2 / 1962

Over de verkoop van broedduiven kreeg ik een verschil van mening. In een café had ik onderhandeld over de verkoop. Ik had gezegd: ‘voor 300 gulden kun je ze krijgen, maar als je ze wilt hebben moet je maar naar mijn huis komen, want in een café doe ik geen zaken.’ Thuis konden we het niet eens worden en de koop ging dus niet door. Een paar weken later gaf ik de duiven weg aan een vriend. Kort daarop ontving ik een dagvaarding waaruit bleek dat degene met wie ik over de verkoop van de duiven gesproken had schadevergoeding eiste omdat ik de duiven niet geleverd had.

Advocaat in de arm genomen, van wie ik via een kennis gehoord had dat die niet zo duur was. Ik vond dat de advocaat op de kantongerechtszitting er voor had moeten zorgen dat de rechter niet was afgedwaald. ‘Toen jonge duiven werden vergeleken met jonge paarden door de advocaat van de tegenpartij, luisterde de rechter wel vol aandacht’. We verloren de zaak en werden veroordeeld tot het betalen van 100 gulden schadevergoeding. De kosten werden gecompenseerd. Kosten van mijn advocaat: 175 gulden; 3-4 gesprekken met de advocaat gevoerd. Of die 175 gulden een redelijk bedrag vormen voor die bewezen diensten kan ik niet zeggen omdat je niet weet wat zo'n advocaat doet.

Respondent had verwacht zelf ook nog verhoord te worden door de rechter.

046-1 / 1973

Volgens mij had ik recht op nog een vakantiedag. Dat werd bestreden. Respondente was verkoopster.

Ik heb de CAO er op nagelezen en ik zag dat ik ongelijk had.

055-2 / 1969

Ik liep al een jaar in de overbruggingsregeling van de mijn, toen ik naar een specialist ging i.v.m. klachten over silicose-longen. Specialist zei: U heeft recht op zoveel % uitkering op grond van de W.A.O. Toen ik daarnaar informeerde hoorde ik dat ik geen WAO meer kon krijgen omdat ik al meer dan een jaar niet gewerkt had, terwijl dat maximaal een half jaar mag zijn. Ik wilde met deze uitspraak geen genoegen nemen. Naar de vakbond. Die schreef voor mij naar Maastricht. Daarna heb ik nooit meer iets gehoord. Ik heb nooit een definitieve afwijzing gehad. Op de mijn hadden ze bij de keuring nooit iets over silicose in mijn longen gezegd.

Bij de mijn werden aanvankelijk heel gemakkelijk mensen afgekeurd. Toen zagen ze dat er teveel W.A.O.-ers kwamen, gingen ze weer andere normen hanteren. Dat is geen gelijkheid!

066-3 / 1968

We hadden mijnschade aan onze woning. Brief gestuurd naar het mijnschadebureau. Enkele mensen van dat bureau hebben de schade opgenomen en wilden op grond van hun bevindingen maar ƒ 2000 betalen. Dat bedrag leek nergens op.

De (locale) ombudsman, waar we door een broer attent op gemaakt waren, wees ons op de noodzakelijkheid om een advocaat te nemen. Tegen een bakoven kun je alleen zeker niet gapen. De advocaat die ons geholpen heeft, deed erg veel. We waren overeengekomen dat hij 10% van de uitgekeerde schade zou ontvangen als salaris. Na veel touwtrekken kregen we in 1972 uiteindelijk ƒ 16.000 schadevergoeding.

Respondent hoorde verwijt van de afd. mijnschade: ‘ja, als jullie maar geen advocaat hadden genomen was het wel sneller gegaan’.

075-1 / 1973

Ik had te veel vakantiedagen op mijn lijst. Vroeg of dat wel klopte: zeer stellige bevestiging ondanks mijn twijfels.

[pagina 153]
[p. 153]

Naderhand werden ze toch op mijn snipperdagen in korting gebracht. Dat vond ik niet eerlijk.

Naar het hoofd van de afdeling. Die zou het in orde maken. Maar dat had geen zin. Je kunt hier praten als brugman.

Op mijn afdeling worden de ‘snipperdagen’ altijd (verplicht) gezet op feestdagen. Heb je toevallig al vrij, dan moet je toch je snipperdag nemen op die dag!

085-4 / 1956

Ontslag geval. Onrechtmatig ontslagen, met 1 maand schadeloos gesteld via Arbeidsbureau. Iedereen trok zijn handen terug, ook de vakbond. Toen heb ik gedreigd bij die firma, al moest ik de laatste cent er voor tellen, tot de hoogste rechter toe.

Heb me bij de bond aangemeld na schadeloosstelling. De bond is erg bang. De kans dat ik zou winnen was toch erg groot. Wel 99% voor mij zeker. ‘Je moet het zo kunnen formuleren, dat de bond het begrijpt. Als de bond nou een keer hier zou komen, maar de bond gaat naar de werkgever, die praat in zijn straatje.’

098-4 / 1964

Raad van Beroep. Bij het kantongerecht een arbeidszaak. Een beroep aangetekend tegen gezondverklaring. Was 80-100% invalide en werd voor 50% gezond verklaard. Moest telkens weer een formulier invullen. Heb het beroep verloren wegens niet invullen van formulieren.

‘Toen het er op aan kwam, toen ik voor het gerecht stond, kwam de bond niet opdagen. Ik had gehoopt dat ze rechtsbijstand zouden geven’. (Daarna dubbele longontsteking en vervolgens 100% afgekeurd).

104-1 / 1967

Probleem van moeder van respondente, die in huis woonde bij respondente. Ontruimingsprocedure. Zelf verhuurder. Lukraak naar advocaat gegaan uit het telefoonboek. Het heeft 8 maanden geduurd. Moeder heeft ƒ 1500,- moeten betalen (plus deurwaarder). Het zou op de verliezer verhaald worden, maar mijn moeder heeft moeten betalen.

Als mijn moeder een gratis advocaat had gehad, dan was het niet zo hard gegaan, lijkt me zo. ‘Het ging echt niet meer, het was een vieze boel met die huurder’.

124-3 / 1973

Subsidie aangevraagd bij gemeente voor woningverbetering. Duurde te lang. Was eerst door een soort welstandscommissie niet goedgekeurd. Ik kende echter de opzichter van Bouw en Woningtoezicht. Toen is het toch goedgekeurd.

134-1 / 1942

Ik kreeg een dagvaarding wegens belediging van een ambtenaar in functie. Ik ging bijna huilend naar de zitting. In het gerechtsgebouw kwam ik toevallig een advocaat tegen, die wij kenden (mijn man was gemeentedeurwaarder). Die advocaat is toen met me meegegaan en heeft voor me gepleit. Dat heeft geholpen. Ik kreeg maar ƒ 10,- boete. En het heeft me niets gekost.

138-1 / 1935

Ik was werkeloos en wilde me bij het Arbeidsbureau in de groep ‘kantoorpersoneel’ laten inschrijven. Ik had voor ik werkeloos werd op kantoor gewerkt. Het arbeidsbureau schreef me in onder de groep ‘overige beroepen’.

Ik heb geprotesteerd. Ze zeiden, ‘We schrijven niemand in onder kantoorpersoneel, daar is toch geen werk voor’. Toen ik bleef protesteren is de zaak in een commissie behandeld, maar dat hielp me niet. Sindsdien ben ik als ‘arbeider’ ingedeeld en werkzaam. Het laatst als mijnwerker, ik voel dit nog steeds duidelijk als een onrechtvaardige vermindering van mijn stand.

144-2 / 1973

Ik kreeg een dagvaarding van één van mijn leveranciers voor een bedrag van ƒ 100,-, dat ik hem al betaald had, maar ik kon dat niet bewijzen.

Ik besloot direct een advocaat in te schakelen. Mijn vaste accountant kent die advocaat.

[pagina 154]
[p. 154]

Die advocaat heeft betrekkelijk veel tijd aan de zaak besteed en practisch niets gerekend. Ik was ook tevreden over de regeling, die bij de kantonrechter is getroffen. Voor mij is het recht een soort sport. Als je in je recht staat, probeer je het ook te krijgen.

154-2 / 1972

Er was een lek in de schoorsteen. Het huis dat ik huur van een bouwvereniging stond vol rook.

Ik ben toen direct naar de voorzitter van de Bouwvereniging gegaan. Aan de opzichter heb je niets. Later is de opzichter gekomen. Hij zei, dat het mijnschade was en dat ik daarom de reparatie niet behoefde te betalen.

164-2 / 1972

Ik was buiten mijn schuld betrokken bij een aanrijding, waarbij mijn brommer stevig werd beschadigd.

Toen de tegenpartij niet wilde betalen heeft mijn vader telefonisch gedreigd er een rechtszaak van te maken. Toen betaalde die man wel.

167-3 / 1974

Per 1 januari ging er een wettelijke verhoging van de alimentatie in. Ik kreeg een brief van een advocaat namens mijn ex-man, dat mijn man, zijnde werkeloos helemaal niets meer wilde betalen. Eigenlijk zou hij ƒ 120,- moeten gaan betalen per week. Daarvoor betaalde hij ƒ 60,- en het kindergeld.

Ik ging naar de Raad van Kinderbescherming. Daar zei men dat ik zelf maar een advocaat van onvermogen moest versieren. Zelf wilde ik ook liever af van die alimentatie, want die komt toch altijd te laat. Ik ga liever naar de bijstand; maar bij de sociale dienst werd me gezegd dat ik geen uitkeringen zou krijgen als ik door eigen schuld, zonder advocaat, het proces zou verliezen.

Met advocaat van onvermogen was de uitslag van het proces na twee maanden, dat ik voortaan ƒ 40,- per week krijg.

‘ƒ 40,- of niets is hetzelfde’.

203-2 / 1972

Ik had een koelkast op afbetaling gekocht, die al na korte tijd begon te roesten. Daarom wilde ik een andere koelkast, voordat ik wilde betalen. Ik kreeg die uiteindelijk wel, na vele rekeningen, dreigementen met de deurwaarder.

Tenslotte hebben we het op een accoordje kunnen gooien: Ik hield de koelkast, maar betaalde ƒ 100,- minder (van ƒ 350,- naar ƒ 250,-).

206-2 / 1974

Van de Gemeente kregen we niets gedaan voor een groot aantal tekortkomingen van het huis: geen douche, zeer tochtig, stinkende aanrecht, enz. Bovendien was ons bijstand geweigerd voor de 7 kinderen. (Inkomen per week ƒ 250,-).

Mijn vrouw stuurde een brief naar de Koningin. We kregen als antwoord een brief van het Ministerie van Volkshuisvesting. Bovendien kwam er een ambtenaar op bezoek uit Den Haag. Die is toen via ons naar het Gemeentehuis gegaan. Toen is véél in orde gekomen, behalve de Bijstand.

222-1 / 1968

Verbouwingsvergunning aangevraagd, maar die werd volgens ons ten onrechte afgewezen. Een gesprek gevoerd met de Burgemeester. De vergunning werd alsnog toegewezen.

227-2 / 1973

Als hulpverkoopster in een winkel (4 verkoopsters) aangenomen, maar als werk moest ik de afwas doen, schuur schoon maken e.d. Dat vond ik geen stijl.

Op advies van de bazin heb ik ontslag genomen. Daarmee maakte ik een fout want op die manier kwam ik niet voor W.W. in aanmerking. Ik ben 1 1/2 maand werkeloos geweest.

230-1 / 1971

Toen het kadaster precies berekende hoeveel bouwgrond we gekocht hadden, bleek dat

[pagina 155]
[p. 155]

we een kleinere oppvervlakte kregen geleverd dan bij contract overeengekomen was. Praten met de aannemer en de makelaar bleek geen zin te hebben. Met de laatste hadden we overigens ruzie: ‘dat die lieden voor twee partijen werken is niet eerlijk.’

Naar de Consumentenbond geschreven. Antwoord: daar is niets aan te doen, omdat er in de contracten altijd vermeld staat: ‘ongeveer zoveel are’.

238-1 /

Ik betaalde aan een fietsenmaker ƒ 60,-. Daags erna ging de fietsenmaker dood. De erfgenamen claimden nog eens ƒ 60,-.

De betaling was nog niet in de boeken verschenen. Dus moesten we nog eens betalen.

243-1 / 1970

Deal met grondeigenaar over bebouwing grond. Na tien jaar wilde de eigenaar andere afspraak.

In 1959 heb ik met de eigenaar van een stuk grond een deal gemaakt, dat ik dat land zou bebouwen met bieten. De helft van de opbrengst zou voor de eigenaar zijn. In 1970 werd ik ziek en verdween het ziekenhuis in. Daardoor moest de oogst van de bieten uitgesteld worden. Toen men met het oogsten kon beginnen, wilde de eigenaar allereerst huur hebben (wat niet afgesproken was) en tevens de helft van de oogst. Via de directeur van de Boerenleenbank kreeg ik adres van een advocaat. Brief van de advocaat was voldoende om de eigenaar terug te doen komen op de oorspronkelijke afspraak.

Ik ben 20 minuten bij de advocaat geweest en dat kostte me ƒ 10,-. Niet veel.

246-3 / 1973

Verkeersongeluk. Respondent heeft dagvaarding gekregen en is tot ƒ 75,- boete veroordeeld vanwege een verkeerde inhaalmanoevre. Zelf leeft hij in de veronderstelling dat hij gedagvaard werd omdat de verzekering van de andere chauffeur, de schuldige volgens de respondent, de schade van 2000 gulden van respondent's auto niet betaalde.

Tijdens de zitting niet aan het woord geweest, want de griffier zei: Mondje dicht. Zelf zag hij hoger beroep niet zitten vanwege de kosten van een advocaat. Kritiek op de politie omdat ze weigerden te onderzoeken of de beweringen van respondent omtrent de toedracht van het ongeluk juist waren, maar achteraf wel zeiden dat hij met een advocaat gewonnen zou hebben.

255-1 / 1960

Ik ontving een kostwinnersvergoeding omdat mijn zoon in militaire dienst was. Mijn dochter had een kleine loonsverhoging niet aan de Gemeente doorgegeven. De Gemeente eiste toen ƒ 400,- kostwinnersvergoeding van ons terug, terwijl wij toen 13 kinderen in huis hadden.

Ik heb het met veel moeite terugbetaald. Ik vond het wel kleinzielig; de gemeentelijke sociale dienst staat niet met zijn benen in de wereld; ‘Je moet je hele hebben en houden bloot leggen’. Ik heb tegen mijn vrouw gezegd ‘dat doen we nooit meer’ (uitkering van sociale zaken aanvragen).

264-4 / vóór 1970

Iemand die grond van ons had gepacht, wilde die pacht verlengen; wij wilden dat niet; de pachter had de pachtkamer ingeschakeld.

Direct na ontvangst van de brief van de pachtkamer is mijn man naar een advocaat gegaan. Wij kenden die advocaat, hij heeft een boerderij hier vlakbij; wij vonden die advokaat waardeloos; ik weet niet meer wat dat gekost heeft (betalende cliënt); de pacht is verlengd. Tegenwoordig zouden we eerst naar de Gelderse Maatschappij voor de Landbouw gaan.

273-1 / 1965

Voor aanrijding voor de rechtbank moeten komen. Ik dacht dat ik in mijn recht stond. ‘Ik vond niet dat ik de kans kreeg om iets te zeggen. Het ging allemaal vreselijk vlug. Het ging zo van het is niet belangrijk dus doorschuiven’.

[pagina 156]
[p. 156]

282-4 / 1974

Firmantencontract laten maken (vader met twee zoons) voor zandstraalbedrijf. Naar adviseur van de X-bank gegaan. Heeft ons prima geholpen.

294-2 / 1975

Probleem van minderjarige zoon.

Mijn zoon nam ontslag omdat hij in België meer kon verdienen (bij Nederlandse werkgever). Na 5 weken ontslag door gebrek aan werk. Naar het G.A.K.; geen W.W. omdat hij nog niet lang genoeg gewerkt had. Naar de gemeente verwezen: geen W.W.V. ondanks 2 bezoeken.

Nu heeft hij, na 4 weken werkeloos te zijn geweest, weer werk.

302-1 / 1969

We kregen een stencil in de bus van een studentenorganisatie met de oproep om de huurverhoging niet te betalen. Ik wilde ook geen verhoging betalen. We hadden zelf voor ƒ 7000,- verbouwd, omdat de huiseigenaar niets wilde repareren.

Ik ben naar het adres, dat op de stencil stond, gegaan. De studenten gaven me toen het advies een formulier in te vullen. Dat heb ik gedaan. Ik stuurde het formulier naar de HAC (Huuradviescommissie). Kort daarna dreigde de makelaar met ontruiming en met een proces. We hebben daar niet op gereageerd. Na zes maanden was de zitting van de HAC. De huisbaas verscheen niet. De Huuradviescommissie gaf ons gelijk: we hoefden de verhoging niet te betalen.

313-2 / 1974

Tekeningen van de man waren door de lener vernield door de wijze van terugzenden. Mijn man is naar de wetswinkel gegaan; hij werkt en studeert daar in hetzelfde gebouw. Eerst zeiden ze dat ze daar een testcase van wilden maken, maar na een paar keer kwam er een andere wetswinkelier, die zei: ‘het is niet de moeite waard, u moet het maar als pech beschouwen’.

Hij wees ook op de proceskosten bij verlies; ik voelde me toen wel genomen.

322-1 / 1973

Toen ons huis verkocht was, vroeg de nieuwe huisbaas of ik een huurcontract wilde tekenen. In dat contract stond dat ‘huurder alle wettelijk verplichte en facultatieve huurverhogingen zou betalen’.

Ik heb pas getekend nadat hij het woord ‘facultatieve’ had doorgestreept.

325-1 / 1974

Ik werkte in een groot hotel; ik was als kamermeisje aangenomen, maar ze lieten me alleen wc's schoonmaken. Ook wilden ze me niet laten weggaan tijdens de proeftijd, omdat ze me niet konden missen. Toen ik ontslag had genomen, was ik niet meer in het ziekenfonds. De vrijwillige ziekenfonds verzekeringspremie kon ik niet betalen.

Het GAB wilde me niet als werkzoekende inschrijven. Ik kon maar geen baan vinden, omdat ik nog twee dagen per week naar school moet. De gemeentelijke sociale dienst wilde me geen bijstandsuitkering geven voor de ziekenfondspremie, omdat ik niet bij mijn moeder woon. Ondanks zes maanden lopen naar verschillende instanties, werd ik niet geholpen en was dus niet in het ziekenfonds. Gelukkig vond ik toen een nieuwe baan.

332-2 / 1973

Iedere huurder in dit flatgebouw moet bij aanvang van de huur als borgsom een maand extra huur betalen; over dat geld wilde de eigenaar (een bouwmaatschappij) geen rente betalen.

We hebben een bewonersvereniging opgericht; die heeft een commissie benoemd die is gaan onderhandelen. Resultaat: er wordt nu wel rente vergoed en wij kregen de helft van de gestorte borgsom nu al terug. Later hoorden wij dat dezelfde bouwmaatschappij kort tevoren was veroordeeld door de rechter om rente over zulke borgsommen te betalen; de bewoners van dat andere flatgebouw hadden de TV-ombudsman ingeschakeld.

[pagina 157]
[p. 157]

343-2 / 1968-1969

Alimentatie kwestie.

Via gemeente een pro-deo advocaat gekregen. Hij heeft mij doorverwezen naar de Raad voor de Kinderbescherming.

Toen is het in orde gekomen.

345-2 / 1965-1973

Mijn vader heeft 8 jaar in een zeer slecht particulier bejaardentehuis gezeten. Twee jaar geleden is hij overleden.

Zeer ernstige klachten over de behandeling in dat tehuis.

Het was een beul, die directeur.

Wij durfden er echter niets te doen, omdat hij dan misschien nog slechter behandeld zou worden.

Hebben wij heel erg gevonden.

352-1 / 1970

Bij ons in de kamer moest een nieuwe vloer komen. De gemeente (verhuurder) had dat beloofd, maar ze kwamen maar niet. Toen mijn trapleuning kapot was en mijn afvoer lekte, hebben ze dat maar provisorisch gemaakt.

Op een gegeven moment ben ik naar het spreekuur van de inspecteur van de gemeente geweest (1974). Ik heb opgespeeld en dat heeft geholpen. Nu is alles gerepareerd.

361-1 / 1970

Huur. Gehuurde etage was een grote puinhoop. Zelf voor een groot gedeelte opgeknapt, maar daarnaast waren zeer veel reparaties nodig.

Telefonades en brieven naar de makelaar. Hij vertikte het allemaal. Op deze manier 3 jaar bezig geweest. Het huis verwisselde ondertussen 3 maal van eigenaar.

I.v.m. zoeken van woonruimte ben ik wel eens de woonwetswinkel in de Leidsestraat binnengewipt. Alles wat ze vertelden wist ik al.

375-1 / 1972 / spontaan

Huis op onbevredigende wijze ingericht door leverancier: ƒ 2000,- schade. Toen ik de deurwaarder op mijn dak kreeg heb ik een advocaat geraadpleegd. Aan hem was ik ook ƒ 2000,- kwijt!

393-4

De vrouw van respondent had boeken gekocht aan de deur.

Er kwamen aanmaningen om te betalen, maar daar geeft respondent gewoon geen antwoord op. Dat kon hij doen; ‘omdat de naam verkeerd was geschreven’.

405-4 / 1970-1975

Studietoelage voor de middelbare school (atheneum) aangevraagd voor mijn zoon.

Ik kreeg van het Rijk geen toelage: op financiële gronden, mijn inkomen lag ƒ 100,- boven de grens.

Ik heb toen opgebeld en voorgesteld om de helft te krijgen, maar dat werd geweigerd. Een jaar later kreeg ik van de Gemeente wel een toelage.

413 / 1970

Schade aan auto door derden. Eigen verzekering heeft het in orde gemaakt. Heeft lang geduurd. Eerst belde eigen verzekering op. Toen gebeld naar de man, die me aangereden had. Gedreigd dat hij zat te liegen. Daarna zijn verzekering nog eens opgebeld. Tenslotte mijn eigen verzekering nog eens opgebeld. Uiteindelijk is het in orde gekomen.

435-5 / 1969

Onder het mom van ‘we hebben alleen uw handtekening nodig om te kunnen laten zien dat we hier geweest zijn’ werden we door twee studenten lid gemaakt van ‘Boek en Plaat’.

Na een tweetal brieven van het rechtskundig bureau van ‘Boek en Plaat’ hebben we betaald voor een jaar.

[pagina 158]
[p. 158]

445 - 5 / permanent tot 1972

Die belastingformulieren zijn verschrikkelijk moeilijk om in te vullen. Ik had het idee dat ik ze nooit goed invulde.

455 - 3 / 1960

Mijn vrouw werd door de echtgenote van een politie-agent mishandeld. Een klacht ingediend bij de politie. Ze namen de klacht op totdat we zeiden dat de echtgenoot van die vrouw bij de politie werkte. Toen legden ze het formulier aan de kant.

Wel hebben we dit nog doorgegeven aan de interne recherche van de politie.

462 - 3 / 1965

Ik wilde echtscheiden.

Via een zakenrelatie kwam ik aan een advocaat. Die heeft me uitstekend geholpen voor ƒ 3000,-. Redelijk bedrag.

462 - 4 - 5 / 1974-1975

Ik heb en had nog al eens klanten, die niet wilden betalen.

Deze vorderingen geef ik altijd in handen van het incassobureau van mijn beroepsorganisatie. Zeer tevreden daarover. Gedurende de laatste 15 jaar is dat 6 maal gebeurd.

472 - 2 / 1967

Bij Y (= groot postorderbedrijf) te Z had ik een aantal zaken op afbetaling gekocht. Ik had alles betaald. Toen kwam er nog een rekening van ƒ 500,-. Telkens kwamen er maar brieven en liep de rekening op.

Met een bewijs van onvermogen, gehaald bij de sociale dienst, ben ik naar het gerechtsgebouw gegaan. Daar werd ik verwezen naar een deurwaarder. Die zei: niets doen. Na 1 jaar dreigde Y beslag te leggen op mijn salaris. De deurwaarder met wie ik voortdurend in contact stond, zei: afwachten maar. Zelf ben ik persoonlijk naar Z gegaan. Ik kon er niet van slapen, zo zenuwachtig werd ik ervan. In Z liet ik de kwitantie zien, maar ze zeiden, dat ze dat niet meer na konden gaan. Op een gegeven moment hoorde ik er niets meer van.

482 - 1 / 1959 - 1964

Bij de rechtbank (interviewer: het bureau van consultatie) heb ik advies gevraagd wat er met mijn kind zou gebeuren als mij iets zou overkomen (Respondente is ongehuwde moeder.) Advies: u kunt doen wat u wilt, bijv. een akte laten opstellen, maar de rechter wijst het kind toch toe. Toen heb ik wat dit probleem aanging 5 jaar niks gedaan, omdat ik dacht dat er toch niets aan te doen viel. Ook al had ik vrienden die advocaat waren, het had geen zin om met hen over mijn probleem te praten. Ik heb in die tijd echt wel eens angst gehad voor de toekomst van mijn kind. Pas in 1964 ben ik naar een notaris gegaan voor een regeling.

6.3 Wie is de tegenpartij?

In twee speciale afleveringen van het rechtssociologische tijdschrift Law and Society Review ontwikkelt Galanter (1974) een typologie van partijen in een conflict. Deze typologie is bedoeld om te onderzoeken wat de effecten zijn van verschillen tussen partijen voor de afloop van allerlei conflicten in de samenleving, met name voor de afloop van gerechtelijke procedures.

‘Because of differences in their size, differences in the state of the law, and differences in their resources, some of the actors in the society have many occasions to utilize the courts (in the broad sense) to make (or defend) claims; other do so only rarely. We might divide our actors into those claimants who have only occasional recourse
[pagina 159]
[p. 159]
to the courts (one-shooters or OS) and repeat players (RP) who are engaged in many similar litigations over time’ (1974: 97).

Iemand die een echtscheiding wil verkrijgen, een uitkering van een verzekeringsmaatschappij of bedrijfsvereniging wil ontvangen, verdachte is in een strafzaak voor de kantonrechter doet dit meestal voor de eerste en tevens voor de laatste keer. Ook in ons onderzoek is het aantal mensen dat meermalen een advocaat heeft geraadpleegd klein (4%). De verzekeringsmaatschappij, de bedrijfsvereniging, het postorderbedrijf, het openbaar ministerie, e.d. zijn in Galanters terminologie repeat players. De grondgedachte van zijn onderscheiding is, dat ervaring in dezelfde soort zaken een grote voorsprong geeft op degene, die eenmalig contacten heeft met rechtspleging. Daarnaast is er nog een belangrijk verschil tussen de OS en de RP. De RP zijn groter en het belang dat zij bij een bepaalde zaak hebben is, gerekend naar hun totale pakket aan zaken of belangen, veel kleiner. De eenmaligen (OS) zijn kleinere eenheden (individuele personen, eenmansbedrijven). Voor hen is de uitkomst van de zaak van veel meer gewicht, zelfs als de zaak zelf soms een kleine geldswaarde vertegenwoordigt.

Er zijn nog meer verschillen tussen deze twee typen partij, bijvoorbeeld in financiële reserves. Galanter stelt dat

‘in the american setting individuals roughly fit our notion of OS (one-shooter) and that organisations roughly correspond to RP (repeat player)’ (Galanter 1975a: 348).

Natuurlijk zijn er enkele uitzonderingen op deze scherpe tweedeling, zoals de recidivist, die een tussenpositie inneemt. Ook uitkeringsgerechtigden kunnen op den duur heel wat ervaring opstapelen en zich als het ware tot repeatplayers ontwikkelen. Waar het echter om gaat, is de constatering dat in vele juridische gedingen de sociale kenmerken van partijen een belangrijke rol kunnen spelen, soms zelfs een belangrijker rol dan de juridische kenmerken. De mogelijke relaties tussen deze twee typen partijen kunnen we in een eenvoudig schema onderbrengen (zie Galanter 1974: 107).

SCHEMA:

illustratie

In cel I van dit schema kunnen we de meeste echtscheidingen plaatsen, de alimentatie-procedures, de kwesties inzake de ouderlijke macht, geschil-

[pagina 160]
[p. 160]

len over een erfenis waarbij alleen familieleden betrokken zijn, over burenrecht en tussen individuele contractanten, die geen dagelijkse routine hebben in het afsluiten van contracten. In cel II vinden we de financieringsmaatschappij tegen de debiteur, de woningbouwcorporatie tegen de huurder, de grote maatschappij tegenover de dealer, het OM tegen de verdachte, de belastingdienst tegen de belastingbetaler. In cel III de uitkeringstrekker tegenover de (overheids)instelling, de dealer tegenover de fabriek, de gelaedeerde tegen de verzekeringsmaatschappij, de individuele huurder tegenover de verhuurder met uitgebreid woningbezit, de consument tegenover de fabrikant. Tenslotte vinden we in cel IV de vakbond tegenover de onderneming, de ontwikkelingsmaatschappij tegenover de fabrikant, de gemeente tegenover een bedrijf, een bedrijf tegenover een gemeente en twee verzekeringsmaatschappijen tegen elkaar. Er zijn per cel meer voorbeelden te noemen. Het schema is van belang omdat het de ‘problematische’ cellen laat zien nl. de cellen II en III, waar telkens een OS tegenover een RP komt te staan. De RP heeft een groot aantal voordelen boven de OS. Galanter noemt er negen:

-RP hebben het meer gedaan en daardoor zijn ze in staat de toekomstige relaties te structureren: ze herformuleren het contract, stellen nieuwe voorwaarden op.
-RP ontwikkelen deskundigheid en hebben gemakkelijk toegang tot specialisten. De hieraan verbonden kosten kunnen over een groot aantal zaken worden uitgesmeerd.
-RP hebben meer mogelijkheden informele relaties te onderhouden met de vertegenwoordigers en rolbekleders van allerlei organisaties.
-In onderhandelingen heeft de OS meestal een zwakkere positie.
-RP kunnen hun risico spreiden over een lange reeks van zaken. De OS moet de kans op maximaal verlies zo klein mogelijk houden en zal er daarom eerder van afzien om tot het uiterste te gaan.
-RP hebben meer mogelijkheden om de regels zelf te veranderen of te herformuleren. Soms dienen hun processen uitsluitend hiertoe. Ook reeds in het eerdere stadium van het tot stand brengen van de regels kan hun invloed groter zijn (lobbyen).
-RP kunnen vanwege hun lange termijn belang in de regels zich veroorloven een concrete zaak te verliezen. Dit is voor de OS niet mogelijk.
-RP zijn door hun ervaring en deskundigheid meer in staat hun aandacht te richten op de meest effectieve regels en voorschriften, waar het ‘werkelijk’ omgaat. OS richten hun aandacht meer op symbolische voorschriften, die in een proces moeilijk te effectueren zijn vanwege allerlei andere voorschriften (bewijsregels bijvoorbeeld).
-De financiële vermogens van RP zijn groter waardoor ze zich meer kennis, aandacht en aanvullende dienstverleningen kunnen verschaffen.

Het belang van rechtsbijstand ligt in het feit dat een OS door een advocaat in de arm te nemen toch een beetje de voordelen van een RP krijgt. De advocaat is zelf natuurlijk een repeat player (Galanter 1974: 114), hoewel niet op alle rechtsgebieden in dezelfde mate. De deskundigheid van de advocaat is daarom des te belangrijker in de ‘problematische’ cellen II en III met ongelijksoortige partijen. Zoals we reeds zagen heeft in Nederland 75% van de ‘kosteloos’ verleende rechtsbijstand betrekking op de conflicten van cel I.

Bij de bepaling van de behoefte aan rechtshulp is het derhalve van belang

[pagina 161]
[p. 161]

tevens te kijken naar het type relatie tussen partijen. Hoewel ons onderzoek zich uitsluitend uitstrekt over de individuele rechtzoekenden (dus cel IV geheel buiten beschouwing laat), kregen we wel gegevens over conflicten en problemen tussen individu en organisatie, de OS en de RP.

Deze interessante rechtssociologische observatie van Galanter stimuleerde ons om in de analyse van de rechtsproblemen speciale aandacht te besteden aan de tegenpartij in de door de respondenten gerapporteerde problemen. De resultaten hiervan zouden vruchtbaar kunnen zijn voor een verdere theoretische bezinning over rechtshulpverlening in het algemeen. De groeiende dominantie van grote bureaucratische organisaties over individuen kan niet alleen gezien worden in de processuele sfeer van de rechtspraak, maar komt ook reeds in een eerdere fase naar voren.

Van alle door ons geanalyseerde rechtsproblemen zijn 63% problemen van individuen met de overheid of een particuliere organisatie. De meeste van deze problemen zullen echter nooit voor de rechter worden gebracht. We kunnen stellen dat het patroon van rechtspleging, dat Galanter observeert, een weerspiegeling is van onderliggende conflicten tussen individu en organisatie in de moderne samenleving. Tabel 20 en tabel 20A geven een overzicht van de rechtsproblemen naar de aard van de tegenpartij.

TABEL 20 Wie is de tegenstander in 1087 rechtsproblemen?

Centrale overheid 148 13,6%
Lokale overheid 136 12,5%
Semi-overheid 49 4,5%
Particuliere organisaties 232 21,3%
Overheid als werkgever 19 1,7%
Grote werkgever (> 50 werknemers) 36 3,3%
Kleine werkgever 35 3,2%
Overheid als verhuurder 22 2 %
Organisatie als verhuurder 45 4,1%
Particulier als verhuurder 76 7 %
Familierelatie, (ex)-echtgenoot (-ote) 70 6,4%
Individu in korte relatie 101 9,3%
Individu in langdurige relatie 34 3,1%
(Nog) geen duidelijke tegenpartij 21 1,9%
Geen tegenpartij (behoefte aan algemene informatie) 63 5,8%
  ____ ____
  1087 99,7%

TABEL 20A Tabel 20 gecombineerd:

Overheid 374 34,4%
Particuliere organisaties 313 28,8%
Individu 316 29,0%
Onduidelijk 21 1,9%
Geen tegenpartij 63 5,8%
  ____ ____
  1087 99,9%

Particuliere organisaties zijn vooral opponent bij rechtsproblemen betreffende de consumentenproblematiek: koop, afbetaling, verzekeringen. Deze rela-

[pagina 162]
[p. 162]

ties tussen individu en organisatie zijn als regel van korte duur. Slechts 1% van deze groep problemen kwam voor in langdurige relaties. Het sanctiepatroon in een kortstondige koop-verkooprelatie is ook anders. Er zijn een aantal ingebouwde sancties, zoals het niet meer kopen bij die firma en mondelinge anti-reclame. In uiterste gevallen slechts loopt men met zo'n probleem naar advocaat of rechter. Niettemin ligt hier een groot deel van de particuliere problemen, ergernissen en irritaties.

Er is in frequentie van problemen geen verschil tussen kleine en grote werkgevers. Problemen met kleine werkgevers (meest zelfstandigen) komen vaker voor bij de groep blue collar-werkers, terwijl white collars iets vaker met grotere werkgevers problemen ondervonden. Ook bij de problemen met overheid vonden wij enkele markante verschillen. Respondenten in Amsterdam hadden de meeste problemen met de centrale overheid, de respondenten in Valburg vooral met de lokale overheid, terwijl in Heerlen de semioverheid vaker voorkwam (bedrijfsverenigingen bij WAO en ZW in de voormalige mijnstreek). Tabel 21 geeft de frequenties van problemen.

TABEL 21 Aantal rechtsproblemen naar gemeente en naar overheidsinstantie als tegenpartij

tegenpartij was: Heerlen Valburg Amsterdam
centrale overheid 32 34% 29 39% 87 53% 148
               
lokale overheid 36 39% 41 55% 59 36% 136
               
semi-overheid 25 27% 5 6% 19 11% 49
____ ____ ____ ____ ____ ____ ____ ____
  93 100% 75 100% 165 100% 333
X2 = 22,75 df = 4 p ≤ .001              

Als we niet naar het aantal problemen kijken, maar naar het percentage van de respondenten dat één of meer problemen rapporteerde met de overheid, dan zien we eenzelfde beeld. Van alle respondenten in Amsterdam ondervond 39% ruwweg de laatste 5 jaar een probleem met de centrale overheid, terwijl dit percentage in Valburg en Heerlen veel lager was (resp. 23% en 15%). Met de lokale overheid daarentegen had 37% van de respondenten in Valburg een of meer problemen gehad (Amsterdam 25%, Heerlen 15%). In de kleine gemeente in ons onderzoek bleek meermalen, dat bij de uitvoering van landelijke regels (bijv. kostwinnersvergoeding of algemene bijstandswet) problemen tussen gemeente en individu gerezen waren, althans vaker dan bij de twee grotere gemeenten. De interne organisatie van deze en dergelijke instellingen blijkt aldus een bron van problemen te kunnen opleveren, die zich vervolgens als rechtshulpproblemen van de burger manifesteren. De groepen die het vaakst problemen hadden met de lokale overheid waren uitkeringsgerechtigden (met uitzondering van AOW-ers) en de zelfstandigen (vergunningen).

Bij de huur- en verhuurproblemen vinden we eveneens een verschil naar regio: terwijl in Amsterdam verreweg de meeste huurproblemen plaatsvinden met particuliere verhuurders, was dit in Heerlen het geval met organisaties als verhuurder (woningbouwverenigingen). Ook hier kan een bepaalde organi-

[pagina 163]
[p. 163]

satievorm de bron van conflicten en problemen zijn. De behoefte aan rechtshulp kan in zulke gevallen gereduceerd worden door een beter en zorgvuldiger optreden van de betreffende institutionele verhuurders. Het belangrijkste onderdeel van de analyse van de aard van de tegenpartij ligt in de aanwijzing van structurele veranderingen in de moderne samenleving. Bij toenemend gewicht van organisaties ten opzichte van individuen loopt de rechtshulp, die traditioneel gebaseerd is op de dienstverlening aan individuele personen, die verondersteld worden gelijk en vrij te kunnen beslissen over de handhaving van hun rechten tegenover andere individuen, het gevaar achter te blijven in de voorziening op die plaatsen, waar individuen op ongelijke wijze in conflict komen met grote particuliere en overheidsorganisaties. Onze gegevens tonen aan dat het zwaartepunt van de behoefte aan rechtshulp voor particulieren niet meer uitsluitend in de strikt persoonlijke, familiesfeer gevonden moet worden, maar juist op het grensgebied tussen de private en de publieke sfeer. De relatie met een particuliere of overheidsbureaucratie stelt andere eisen en veroorzaakt andersoortige conflicten dan de relatie met echtgenoot of buurman.

6.4 Naar welke instanties gaan mensen met hun problemen?

Veel mensen zien advocaten als specialisten, waar men pas heen gaat als een probleem of conflict echt niet (meer) op andere wijze kan worden opgelost. Men tracht de diensten van een advocaat zo veel mogelijk te vermijden, zoals men ook een medisch specialist liefst zo min mogelijk nodig heeft. Ook ten aanzien van beloning en tarieven maakten veel respondenten in ons onderzoek een vergelijking tussen medische specialisten en advocaten (zie hiervoor hoofdstuk 7), een vergelijking overigens die niet geheel opgaat. In een eerste stadium van een probleem of conflict gaat men niet naar een advocaat: men heeft iemand nodig die een algemene kennis bezit, iemand die informatie of advies geeft, morele of mentale ondersteuning, of die slechts toetst wat anderen aan adviezen hebben gegeven. Hoewel advocaten al deze dingen zouden kunnen doen, gaat men daarvoor toch niet als eerste naar hem toe. Hier kan de algemene vraag opgeworpen worden of advocaten de aangewezen personen zijn om alle juridische problemen op te lossen. Sykes vond in zijn onderzoek in Denver, dat op de vraag waar zijn respondenten naar toe zouden gaan als ze een juridisch probleem hadden, 88% antwoordde naar een advocaat te gaan. Daarnaast zeiden de respondenten toch ook naar andere dienstverleners te gaan: een priester (61%), een familielid of vriend (58%), een arts (50%), een maatschappelijk werker (41%) of een politicus (27%). ‘There is a serious question’, zo schrijft hij, ‘as to whether it is better to have a high quality service restricted to a few or a product of lesser quality distributed to many’ (1969: 268).

In ons onderzoek hebben we onze respondenten niet alleen de vraag gesteld, waar ze heen zouden gaan als ze met een probleem kwamen te zitten, maar ook waar ze in feite heengegaan zijn met de problemen die ze de laatste jaren hadden ondervonden. Van de 1087 gevonden en geanalyseerde problemen werd beschreven welke instanties door de respondenten werden benaderd en in welke volgorde. Niet elk probleem werd echter via een instantie

[pagina 164]
[p. 164]

afgehandeld. Tabel 22 geeft aan hoeveel instanties door onze respondenten per probleem werden ingeschakeld:

TABEL 22 Hoeveel instanties werden geraadpleegd voor een rechtsprobleem?

geen instantie 469 43 %
1 instantie 436 40 %
2 instanties 119 11 %
3 instanties 58 5 %
4 of meer instanties 5 0,5%
  ____ ____
  1087 99,5%

Onder de 469 problemen, waarvoor geen instantie werd geraadpleegd, zijn drie groepen van verschillende aard. Ten eerste de problemen, waarbij de respondenten zichzelf geholpen hebben, bijvoorbeeld door brieven te schrijven of op te bellen. Dit is een aparte en voor ons doel belangrijke manier om problemen af te handelen. Deze vaardigheid (self help) komt in dit hoofdstuk ter sprake (zie § 6.6). In 268 gevallen konden we een of andere vorm van self help constateren. De tweede groep betreft die problemen, waar ten tijde van het onderzoek nog niets aan was gedaan. Daarnaast is er nog een klein aantal problemen die respondenten ‘hebben laten zitten’. Deze drie groepen van gevallen zijn onvergelijkbaar. We kunnen uit het gegeven, dat bij 43% van de rechtsproblemen geen instantie te pas kwam, niet veel conclusies trekken. In dit percentage zit een groep problemen, die men met leemte zou kunnen aanduiden, en een groep die juist niet op een leemte wijst, maar op eigen vaardigheid om problemen op te lossen. In deze paragraaf gaat onze aandacht echter vooral uit naar de analyse van ingeschakelde instanties.

Het begrip instantie wordt hier niet letterlijk genomen in de zin van maatschappelijke instelling met een of ander bureau. Het is veeleer een halteplaats bij de oplossing van een probleem, een schakel in de oplossingsketen. Zo'n schakel kan een familielid zijn, die men om raad, informatie of advies vraagt. Men kan iemand uit de werk- of schoolomgeving geraadpleegd hebben (bijv. een schooldecaan). Deze personen worden door ons in dit verband toch instantie genoemd.

In de rechtshulpliteratuur wordt speciale aandacht besteed aan de toegang tot de advocaat via zo'n informele verwijzing. Lochner wijst er op dat die toegang heel vaak loopt via een intermediair, die bepaalde kenmerken heeft: hij heeft een iets hogere sociale status dan de hulpzoekende, weet zelf meestal ook niet precies hoe het probleem op te lossen, maar weet daarentegen wèl wie je daarvoor zou moeten benaderen. De intermediair fungeert als opstapje. De intermediair kent meestal enkele advocaten, hetzij privé hetzij vanwege zijn werk (bijv. maatschappelijk werkers of bedrijfsjuristen). Op een aantal punten weet de intermediair net iets meer dan de hulpzoekenden, maar niet zoveel als de professionele rechtshulpverlener (Lochner 1975).

In de medische dienstverlening is een dergelijke intermediair naar de specialistische dienstverlening volkomen geïnstitutionaliseerd in de huisarts. De rechtshulpverlening kent een dergelijke vaste ingang (nog) niet, zoals ook blijkt uit de opsomming van alle benaderde instanties in ons onderzoek in tabel 23.

[pagina 165]
[p. 165]

TABEL 23 Welke instanties werden geraadpleegd in welke volgorde?

als 1e instantie als 2e instantie als 3e instantie cumulatief totaal
informele kring, niet juridisch (familie, vrienden, bewoners van flat e.d.) 36 4 1 41 5%
           
informele kring - juridisch (familielid - jurist) 22 2 0 24 3%
           
in de sfeer van het beroep (collega's, werkgever, personeelschef, bedrijfsjurist) 24 7 2 33 4%
           
vakbond 82 10 6 98 11%
           
maatschappelijk werk (maatschappelijke dienst, JAC's, SOS) 15 9 1 25 3%
           
overheid, niet specifiek juridisch (gemeentehuis, raadsleden, B&W, GAB, GAK, Bedrijfsvereniging, Raad van Arbeid, CBH) 97 35 12 144 17%
           
overheid, meer specifiek juridisch (politie, gerechten, Bouw en Woningtoezicht, Huuradviescie., belastingkantoor, Raad voor Kinderbescherming, O.v.J., K.v.K., Raad van Beroep) 105 21 8 134 16%
           
betaalde advokaat 64 29 5 98 11%
           
pro deo advokaat (ook hulp van piketdienst) 37 18 18 73 8%
           
wetswinkel 16 5 1 22 3%
           
sociale raadslieden 27 8 1 36 4%
           
para-juridisch, niet gratis (belastingconsulent, incassobureau, boekhouder, verzekeringsagent) 43 12 0 55 6%
           
overige (kamerleden, Koningin, Ministers, TV-ombudsman, huisarts, pastoor, notaris, krant, loontechnische dienst, consumentenbond) 50 22 8 80 9%
  ____ ____ ____ ____ ____
  618 182 63 863 100%

In tabel 23 is het onderscheid tussen overheid niet specifiek juridisch en overheid meer specifiek juridisch betrekkelijk willekeurig. De categorie ‘overige’ bestaat uit een groot aantal ongelijksoortige instanties. Zij zijn bij elkaar genomen vanwege de te kleine absolute aantallen. Wij zagen reeds dat overheidsinstellingen vaak opponent zijn in een probleem of conflict. Nu blijkt dat zij ook de instanties zijn die het meest benaderd worden voor de oplossing (33%). Advocaten vormen de tweede grote groep (19%). Vervolgens komen de vakbonden (11%) en daarna volgt een scala van instanties, die allemaal ongeveer 4 tot 8% voor hun rekening nemen.

Uit tabel 23 blijkt duidelijk dat de meeste instanties hoofdzakelijk als

[pagina 166]
[p. 166]

eerste instantie fungeren en wegvallen als belangrijke tweede of derde instantie, terwijl de pro deo advocaat het sterkst naar voren komt als derde instantie. Dit geldt in veel mindere mate voor de betaalde advocaat. Dit wijst er op dat de weg naar de pro deo advocaat langer is dan die naar de betaalde advocaat. Die weg gaat over meer schijven. Personen die een pro deo advocaat nodig hebben, beginnen niet direct bij de juiste instantie. Het verschil tussen betaalde en pro deo advocaat is significant, zoals tabel 24 toont.

TABEL 24 Betaalde en pro deo advocaat als 1e, 2e of 3e instantie geraadpleegd

betaalde advocaat pro deo advocaat to taal
als 1e instantie 64 65% 37 50% 101 59 %
als 2e instantie 29 30% 18 25% 47 27,5%
als 3e instantie 5 5% 18 25% 23 13,5%
  ____   ____   ____  
  98   73   171  
X2 = 13,09 df = 2 p ⋜ .01            

Hierbij dient bedacht te worden dat een bezoek aan een gemeentehuis of de sociale dienst uitsluitend om een bewijs van onvermogen te verkrijgen en de gang naar het Bureau van Consultatie voor de beslissing over de toevoeging van een advocaat in onze analyse niet zijn meegeteld als inschakeling van een rechtshulpinstantie. Dit betekent dat het merendeel van de cliënten van de pro deo advocaten, behalve de eventuele verwijzende instantie(s), nog één of twee andere instanties moest passeren, voordat zij bij hun advocaat kwamen. De weg naar de pro deo advocaat is in feite dus aanmerkelijk langer dan de tabellen 23 en 24 aangeven. Dit accentueert het verschil in toegankelijkheid tussen de betaalde en de ‘kosteloze’ advocaat.

Het in onze analyse gemaakte onderscheid tussen betaalde en pro deo advocaten verwijst niet zozeer naar verschillende groepen advocaten. In werkelijkheid zullen de meeste advocaten hun diensten zowel aan betalende als aan toegevoegde cliënten verlenen. Het onderscheid tussen betaalde en pro deo advocaten verwijst vooral naar een verschil in financiering van de dienstverlening en in financiële positie van de twee groepen cliënten.

Er zijn nog andere verschillen in het raadplegen van instanties. Correlatieberekeningen tussen sociale kenmerken van de respondenten en het aantal malen, dat men hulp vroeg aan een bepaalde instantie tonen ons de verschillen in relatiepatronen tussen personen met hogere en met lagere opleiding. In het algemeen zou men kunnen stellen dat de personen uit hogere opleidings- en inkomensgroepen meteen naar de juiste plaats of instantie gaan, terwijl de lagere opleidings- en inkomensgroepen naar nietspecifiek juridische instanties gaan. Wellicht hangt dit ook samen met de aard van de problemen van deze verschillende groepen. Tabel 25 geeft de correlatiecoëfficiënten. Men ziet hier dat de bedrijfsjurist positief correleert met inkomen. De jurist in informele kring wordt geraadpleegd door personen met een hoge opleiding. De specifiek juridische overheidsdien-

[pagina 167]
[p. 167]

sten correleren positief met de plaats in het arbeidsproces en met de urbanisatiegraad. Amsterdammers gaan vaker met hun rechtsproblemen direct naar de specifiek juridische overheidsinstantie.

De para-juridische, niet kosteloze instanties worden vooral geraadpleegd door zelfstandigen en personen met hogere inkomens en meer door mannen dan door vrouwen. Ook de consumentenbond trekt meer cliënten uit de hoogste inkomensgroepen. De cliënten die de vakbonden en het maatschappelijk werk aantrekken vormen het spiegelbeeld: groepen met lagere opleiding en lagere inkomens, en vrouwen.



illustratie

Verwijzingspatronen

Belangrijker dan deze samenhangen is het inzicht in wat deze instanties doen. Een analyse van de geraadpleegde instanties is nauwelijks volledig, als we de aard van de hulpverlening niet tevens in beschouwing nemen.

Sommige instanties zijn moeilijk vergelijkbaar. Een simpele verwijzing door een maatschappelijk werkster na een kort gesprek is iets totaal anders dan de bijstand van een advocaat in een procedure die soms jaren kan duren. Het is niet onze bedoeling bij deze analyse de verrichtingen van de verschillende rechtshulpinstanties tegen elkaar af te wegen. Door de volgorde bij de inschakeling van instanties in ogenschouw te nemen en te kijken naar de aard van de verrichting, trachten we bepaalde vaste patronen in verwijzing en in verrichting op het spoor te komen.

[pagina 168]
[p. 168]

Een manier om zo'n verwijzingspatroon in kaart te brengen is na te gaan of een benaderde instantie de laatste instantie was in een rij van instanties. In bijna alle gevallen was de laatste instantie de plaats waar het probleem tot een al of niet bevredigende oplossing kwam. Bij die instanties, die als eerste en tegelijk als laatste instantie fungeerden, vielen ingang en afhandeling samen. Van deze instanties zou men kunnen zeggen dat ze als enige hulppost gefungeerd hebben.

Instanties, die wel als eerste maar niet als laatste fungeerden, kunnen gezien worden als tussenstations.

In tabel 26 zijn deze patronen in kaart gebracht. Hier zijn eerste en laatste instanties met elkaar in verband gebracht. De horizontale lijnen (rijen) geven de eerste instantie aan, de verticale lijnen (kolommen) de laatste instantie. De cellen op de diagonaal (n = 25, 14, 16 etc.) duiden er op dat hier de eerste en laatste instantie samenvielen. Hoe hoger het percentage gevallen op de diagonaal hoe directer de toegang tot die instantie. De drempel is hier laag ofwel de weg naar de instantie kort. Het aantal rechtshulpzoekenden dat van elders kwam vindt men terug in de kolomcellen, die zich niet bevinden op de diagonaal. De verwijzingen door instanties vindt men terug in de cellen van de rij buiten de diagonaal. Het is echter niet uitgesloten dat een als 2e of 3e benaderde instantie niet als gevolg van een verwijzing maar op eigen initiatief van de cliënt werd ingeschakeld.

 

Uit tabel 26 kan het volgende worden vastgesteld:

A:De rechtstreeks benaderde instanties.
-2/3 tot 3/4 van de cliënten van de bedrijfsjurist, van de maatschappelijk werker, van de betaalde advocaat, van de wetswinkel en van de sociale raadsman komt rechtstreeks naar deze instanties; bij de overheid is dit een nog veel groter deel (83%). De vakbonden fungeren voor 84% van de gevallen als rechtstreekse instantie.
-bij de pro deo advocaat alsmede bij de ‘overige’ instanties (dit zijn meestal ‘verre’ en ‘hoge’ instanties) is het aantal dat rechtstreeks komt veel lager, bij de pro deo advocaat slechts 52%; aan de pro deo advocaat gaan derhalve meer stappen vooraf dan aan andere hulpverleners, en met name meer dan aan de betaalde advocaat.
B:De instanties waarnaar verwezen werd.
-bij de pro deo advocaat is er de grootste diversiteit van verwijzingen: 30 van de 62 cliënten (48%) komen van elders, verdeeld over 10 andere instanties. Hier wordt een stuk drempel zichtbaar.
Tevens wordt duidelijk, dat een ‘vaste’ ingang naar de pro deo advocaat ontbreekt. Algemene overheidsinstanties en de vakbonden nemen nog de meeste verwijzingen voor hun rekening.
-bij de betaalde advocaat komt 31% van elders, verdeeld over maar liefst 11 andere instanties. Hiervan nemen de para-juridische, niet-kosteloze instanties 1/3 voor hun rekening. De betaalde advocaat fungeert dus iets meer dan de pro deo advocaat als eerste ingang in het rechtshulpsysteem.
C:Verwijzende instanties.
-sociale raadslieden, maatschappelijk werk, wetswinkels en niet-koste-
[pagina 169]
[p. 169]


illustratie

[pagina 170]
[p. 170]
loze para-juridische instanties en de informele kringen verwezen het meest. Het zijn de typische verwijzingsinstanties.
-Slechts enkele cliënten van de advocaten (pro deo en betaalde) waren aan het ‘verkeerde adres’ en werden dóórverwezen naar andere instanties. Ook de ‘overige instanties’ zijn meer ontvangers dan verwijzers.
-Overheidsinstanties en vakbonden nemen een tussenpositie in. Zij verwijzen meer dan de professionele rechtshulpverleners en minder dan de typische verwijzigingsinstanties.

Verrichtingen van de instanties

Verwijzen is natuurlijk niet de hoofdtaak van rechtshulpinstanties. Naast verwijzingspatronen bestaan er bepaalde patronen van verrichtingen voor diverse instellingen. Een verschil in verrichting is belangrijk. Het vormt een aanwijzing voor de aard van de hulpverleningsrelatie: kortstondig of langdurig, eenvoudig of ingewikkeld, tijdrovend voor de hulpverlener of niet. De aard van de verrichting varieert naar de mate waarin de instantie als eerste, als tweede of als derde benaderd werd. Tabel 27 laat dit zien.

TABEL 27 Wat deed de instantie?

1e inst. 2e inst. 3e inst. totaal
niets wijzer geworden 96 15,6% 25 13,7% 8 12,7% 129 15,0%
verwijzing 72 11,7% 14 7,7% 1 1,6% 87 10,0%
informatie 60 9,7% 18 9,9% 3 4,8% 81 9,4%
advies 69 11,2% 13 7,1% 4 6,3% 86 10,0%
service 183 29,5% 55 30,2% 17 27,0% 255 29,5%
bemiddeling 45 7,3% 10 5,5% 7 11,1% 62 7,2%
bijstand in procedures 61 9,9% 24 13,2% 16 25,4% 101 11,7%
bindend oordeel 32 5,2% 23 12,6% 7 11,1% 62 7,2%
  ____ ____ ____ ____ ____ ____ ____ ____
subtotaal 618 100,1% 182 99,9% 63 100,0% 863 100,0%
geen instantie 469   905   1024      
  ____   ____   ____      
  1087   1087   1087      

Een omschrijving van de in deze tabel genoemde categorieën van verrichtingen is te vinden in § 6.1 (zie blz. 127). Precies 1/10 van alle verrichtingen bestaat uit verwijzingen, 1/5 uit het geven van informatie en advies. Iets minder dan 1/3 bestaat uit service-verlening. Iets meer dan 1/10 uit procesbijstand. Ruim 15% werd niet veel wijzer bij hun bezoek aan een instantie. De verwijzing neemt uiteraard af bij de 2e en 3e instantie, evenals informatie en advies. Wat slechts een heel klein beetje afneemt is het geven van service (brieven schrijven e.d.). Ook de mate waarin men niet veel wijzer werd van de instanties, is niet gebonden aan een eerste instantie. Bemiddeling neemt toe bij de derde instantie, het geven van bindende oordelen eveneens.

Sommige instanties worden benaderd met een vraag naar informatie (heb ik recht op een uitkering?). De dienstverlening gaat in deze gevallen soms over in het geven van een bindend oordeel (het toekennen of weigeren van de

[pagina 171]
[p. 171]


illustratie

[pagina 172]
[p. 172]

uitkering). Dit gebeurt niet alleen bij (semi-)overheidsinstanties. Ook advocaten en wetswinkeliers geven in feite vaak bindende oordelen. Het advies om niet te procederen, het oordeel ‘er zit niets in Uw zaak’ is dan bindend, omdat de feitelijke mogelijkheid tot hernieuwde toetsing van dat oordeel ontbreekt.

Het aandeel van de bijstand in procedures stijgt zeer sterk. Hier wordt nogmaals gedemonstreerd, dat de dienstverlening aan individuele personen door de advocaat (pro deo en betaald) vooral plaats vindt in het laatste stadium van een probleem of conflict: de advocaat als specialist.

Bemiddeling, bijstand in procedures en het geven van bindende oordelen vormen een latere schakel in de probleemoplossing. Zij gaan gepaard met een meer formele manier van afdoening. Er komen meer regels aan te pas. Deze verrichting wordt derhalve ook meer gedaan door professionele dienstverleners. Daartegenover zijn verwijzing, informatie en advies de eerdere en minder formele schakels in een probleemketen. Men kan hier wellicht van een differentiatie in tweede- en eerstelijnshulp spreken. Service-verlening vormt de tussenvorm van deze twee typische verrichtingspatronen. Enerzijds zal daar een stuk professionalisering aanwezig moeten zijn, maar anderzijds kan de relatie nog minder formeel zijn. Het spreekt dan ook vanzelf, dat deze verschillende soorten verrichtingen door verschillende instanties worden uitgeoefend. Tabel 28 geeft een overzicht welke instanties welke verrichtingen deden.

Percentueel werd men bij het maatschappelijk werk, in de sfeer van het werk en bij overheidsinstanties het vaakst niet veel wijzer. De hoogste verwijzingspercentages treft men aan bij sociale raadslieden, wetswinkels, maatschappelijk werk en informeel-juridische hulpverlening. Advies wordt relatief het meest gegeven door de wetswinkel, en de twee informele instanties, gevolgd door de vakbond. Service wordt voor meer dan het gemiddelde verleend door para-juridische, niet-kosteloze instanties, door de vakbond en de ‘overige’ instanties. Bemiddeling wordt bijna door elke instantie verhoudingsgewijs even vaak verleend. Wel valt het verschil op tussen de bemiddeling verleend door de betaalde en door de pro deo advocaat. Procesbijstand is bij uitstek dé dienstverlening van de advocaten. De vakbond en de bedrijfsjurist doen hier ook nog wel iets aan, maar het vormt niet hun hoofdverrichting. Het verschil in percentage procesbijstand tussen pro deo en betaalde advocaat is opvallend. Dit duidt erop dat de pro deo advocaat minder gevari-

TABEL 29 Verrichtingen door pro deo advocaat en betaalde advocaat als 1e, 2e of 3e instantie geraadpleegd

beiaalde advocaat pro deo totaal
advies 11 11% 3 4% 14 8%
service 21 22% 12 16% 33 19%
bemiddeling 9 9% 1 2% 10 6%
procesbijstand 43 44% 47 64% 90 53%
overige verrichtingen 14 14% 10 14% 24 14%
  ____ ____ ____ ____ ____ ____
  98 100% 73 100% 171 100%
X2 = 10,54 df = 4 p ≤ .05            

[pagina 173]
[p. 173]

eerde diensten verleent in hoofdzaak procesbijstand en daarnaast alleen nog een deel service. De betaalde advocaat doet méér soorten verrichtingen, met name meer service, advies en bemiddeling. Statistisch is dit verschil in verrichtingenpatroon tussen pro deo advocaat en de betaalde advocaat significant (zie tabel 29).

Hieruit kan de conclusie getrokken worden dat de advocaat voor betalende cliënten een andere functie vervult dan voor de toegevoegde cliënten. Bovendien zagen we reeds dat de betaalde advocaat met minder omwegen bereikt wordt. Voor de betalende cliënten vervult de advocaat iets meer de functie van huis-jurist.

Tenslotte komt een bindend oordeel over een bepaald probleem het meest voor bij de overheidsinstanties. Dit is natuurlijk niet verwonderlijk. Zij kunnen over een groot deel van de hen voorgelegde problemen ook zelf beslissen, omdat zij daarbij zelf (tegen-)partij zijn.

Zijn er verschillen in rechtsgebied tussen de instanties?

Het voorgaande wees reeds op een differentiatie naar instantie in het soort hulp, dat verleend wordt. Daarnaast kan men zich afvragen of gelijktijdig met deze differentiatie tevens een bepaalde specialisatie naar soort rechtsproblemen te zien valt. Met andere woorden gaat men met bepáálde rechtsproblemen naar een bepaalde rechtshelper toe? Bovendien kunnen we ook hier weer onderscheid maken of men de instantie als eerste of als laatste instantie benaderde. Een hoog percentage gevallen in een bepaald rechtsgebied waarvoor de instantie als eerste benaderd werd, duidt op een gemakkelijke ingang en toegankelijkheid. Een hoog percentage in een bepaald rechtsgebied, waarvoor de instantie als laatste benaderd werd, duidt op een zekere specialisatie - al of niet gewild - van de instantie.

Tabel 30 geeft in percentages de mate van specialisatie van de verschillende instanties voor een bepaald soort problemen. De cursieve cijfers zijn de kwantitatief belangrijkste ingangen voor de tien soorten rechtsproblemen. Van de problemen op sociaal verzekeringsrecht nemen de algemene overheidsinstanties het grootste deel, gevolgd door de vakbond. Voor het arbeidsrecht is de vakbond de eerste, en de overheid de tweede. De overheid fungeert ook als belangrijke ingang voor huur- en woonproblemen, wederom met de vakbond. BW-problemen (consumenten- en verzekeringsrecht en onrechtmatige daad) worden vooral gedeponeerd bij de overheid, para-juridische instanties, de betaalde advocaat en de vakbond. Voor belastingzaken gaat men naar de overheid, de vakbond of naar para-juridische instanties (bijv. boekhouder). Het familierecht vormt het specialisatie-terrein voor de advocaten. De pro deo advocaat krijgt bovendien de meeste strafrechtelijke problemen te behandelen. De overheid (politiebureaus) vormt de eerste ingang voor de slachtoffers. Voor incasso's gaat men naar para-juridische instanties en naar de betaalde advocaat. Tenslotte fungeert de overheid als voornaamste ingang voor de administratiefrechtelijke problemen.

De vakbond blijkt voor vijf verschillende soorten problemen als een belangrijke eerste ingang te fungeren. Deze variëteit maakt de vakbond voor haar leden een vaste ingang in het rechtssysteem. Als men voor één probleem zo'n vaste ingang gevonden heeft, dan komt men later bij dezelfde instantie terug,

[pagina 174]
[p. 174]


illustratie

[pagina 175]
[p. 175]

ook als het om andere problemen gaat. (zie hoofdstuk 7) Dit geldt in feite ook voor de pro deo advocaat, al hebben we gezien dat hij minder snel en minder direct bereikt wordt. Maar eenmaal bereikt, gaat ook de pro deo advocaat voor de toekomst fungeren als een vaste ingang in het systeem.

Toch is zo'n vaste ingang voor alle problemen moeilijk realiseerbaar en wellicht ook niet zo wenselijk. Onze gegevens tonen juist een koppeling van specifieke problemen met specifieke instanties. Geen enkele instantie is meer in staat als een general practitioner te fungeren. Naast de differentiatie in eerste- en tweedelijn, is er een differentiatie in juridische problematiek en thematiek te onderkennen. In onze conclusies komen we op deze differentiatie in de rechtshulpverlening nog uitvoerig terug.

Een analyse per rechtsgebied voor de instanties, die als laatste werden benaderd, vertoont een overeenkomstig beeld van concentratie van bepaalde problemen bij bepaalde instanties. Er zijn echter twee opmerkelijke verschillen: (1) het aandeel van de pro deo advocaat op het gebied van het arbeidsrecht neemt toe; (2) het aandeel van de betaalde advocaat in de ‘BW-overige’ zaken neemt eveneens toe. Dit duidt erop dat deze zaken via een andere instantie bij de advocaat terecht komen. De verschillen tussen pro deo advocaat en betaalde advocaat, die wij al geconstateerd hadden voor de mate van toegankelijkheid en voor de aard van de verrichtingen, komen nu ook aan het licht bij het rechtsgebied.

Tabel 31 laat deze statistisch significante verschillen zien.

TABEL 31 Advocaat als LAATSTE instantie geraadpleegd naar rechtsgebied

betaalde advocaat pro deo advocaat totaal advocatuur
arbeidsrecht 2 2,4% 9 14,5% 11 7,5%
BW-overig 20 23,8% 6 9,6% 26 17,8%
familierecht 23 27,4% 30 48,4% 53 36,3%
incasso's en bedrijf 26 30,9% 1 1,6% 27 18,4%
strafrecht 3 3,6% 9 14,5% 12 8,2%
rest 10 11,9% 7 11,3% 17 11,7%
  ____ ____ ____ ____ ____ ____
  84 100,0% 62 99,9% 146 99,9%
X2 = 34,22 df = 5 p ≤ .001            

Het belangrijkste resultaat van de analyse van de instanties en de differentiatie naar rechtsgebied is een verdere validatie van de stelling van Mayhew en Reiss, dat advocaten slechts een bepaald type van rechtsproblemen behandelen: betaalde advocaten doen primair incasso's en zaken die met bedrijfsvoering te maken hebben, familiezaken en BW-zaken; pro deo advocaten doen primair familiezaken, strafrecht en arbeidszaken. Dit gegeven wordt ondersteund door ander onderzoek dat door ons gedaan werd in 1970 en 1973 onder advocaat-stagiaires. Ook daar bestond het hoofdbestanddeel van de door stagiaires afgehandelde pro deo zaken uit echtscheidingen en strafzaken (Schuyt 1974). Naast deze als regel door advocaten afgehandelde zaken, is er nog een groot aantal zaken, die door andere instanties (moeten) worden opgevangen. Tussen het publiek en de advocaat-specialist is een leemte op te vullen.

[pagina 176]
[p. 176]

6.5 Hoe wordt de geboden hulp beoordeeld door de hulpzoekenden?

De opvallende opkomst van de wetswinkels in Nederland kan onder meer verklaard worden door factoren die verband houden met de beoordeling door cliënten van verschillende manieren van rechtshulpverlening. In de opinie van een aantal cliënten behoort de rechtshulpverlener zijn dienst of hulp zó aan te bieden, dat deze nauw aansluit bij de gezichtspunten van de cliënt. Een algemeen en vaag wantrouwen jegens advocaten, dat in vele gesprekken werd geuit, kan gebaseerd zijn op de veronderstelling van respondenten, dat advocaten loyaal zijn jegens andere belangen dan die van cliënten uit lagere inkomensgroepen. Of deze veronderstelling juist of vals is kan in ons type onderzoek natuurlijk niet worden nagegaan. Vaak werd verondersteld dat studenten en jonge wetswinkeliers (nog) niet gelieerd zijn met de bovenste regionen van de samenleving. Het wantrouwen dat we in ons onderzoek aantroffen jegens wetswinkeliers was juist afkomstig uit de groep met de hoogste opleiding. Deze groep heeft uiteraard ook een veel specifieker beeld over het verschil tussen een wel en een niet voltooide juridische studie.

Er zijn dus belangrijke verschillen in het beeld dat mensen van advocaten en van wetswinkels hebben. Toch blijft het zeer moeilijk om de verschillende typen hulpverlening, die door deze twee groepen worden gegeven, te evalueren. Als men aan de cliënt vraagt om het werk van de advocaat te beoordelen, nadat deze zijn probleem heeft opgelost, bestaat de kans dat dit lekengezichtspunt totaal andere dingen in ogenschouw neemt dan de deskundige. De kans bestaat dat de cliënt de afloop van de zaak, vooral als die voor hem negatief uitviel, verwart met de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat. Hoe kan de dienstverlening van een advocaat of rechtshulpverlener in het algemeen beoordeeld worden? Aubert (1971) uitte reeds veel eerder zijn twijfel over de mogelijkheid van zo'n beoordeling. De afloop van een bepaalde zaak is immers afhankelijk van rechtsregels en de niet geheel voorspelbare uitleg van bepaalde rechtsregels door derden (rechter, bestuursambtenaar). Als men een oordeel vraagt aan de advocaat zelf of aan zijn collega's loopt men het risico een antwoord te krijgen, dat met wenselijkheden en niet met feitelijkheden rekent. De beoordeling van de kwaliteit van juridische hulpverlening blijft een brandende, maar moeilijke kwestie, niet alleen bij advocaten maar ook bij andere rechtshulpverleners.

In ons onderzoek hebben we volstaan met de subjectieve beoordeling van de cliënt, zoals deze in zijn eigen woorden zijn mening gaf over de dienstverlening als antwoord op onze vraag ‘Wat heeft u aan deze hulp gehad’? Deze eigen bewoordingen laten ruimte voor interpretatie van het oordeel van de cliënt. Wel kan men aan de hand van trefwoorden tevreden en ontevreden cliënten onderscheiden, zoals enkele voorbeelden laten zien.

088-1 / 1970

Advies gevraagd aan advocaat voor machtiging van vrouw in geldzaken. Mijn man wilde veilig zijn, na de ellende van de vorige zaak. Moesten ƒ 25,- betalen. Ik vond dat duur voor een kwartiertje.

144-1 / 1972

Toen mijn vader overleden was, weigerden de huurders van een huis, dat in zijn nalatenschap zat verder huur te betalen.

[pagina 177]
[p. 177]

Zodra de mede-erfgenamen beslist hadden, dat we een ontruimingsprocedure zouden aanspannen, heb ik via mijn vaste accountant een advocaat ingeschakeld. Het proces heeft 2 jaar geduurd. Wij hebben gewonnen. We moesten de advocaat ƒ 1700,- betalen. Dat vond ik redelijk. We waren tevreden over onze advocaat.

145-1 / 1973-1974

Toen de zaak, waar mijn man werkte werd opgeheven, werd hij op veel te korte termijn opgezegd. Ook kreeg hij maar een deel van zijn loon.

Nadat ik (= man van respondente) verschillende aangetekende brieven had geschreven zonder effect, ging ik naar sociale zaken, omdat ik geen geld meer had. Daar kreeg ik een bijstandsuitkering als voorschot op mijn loon. Een telefoontje van sociale zaken naar mijn ex-werkgever resulteerde in betaling van een deel van het achterstallige loon. Sociale zaken verwees me naar het Gemeentehuis voor bewijs van onvermogen. Daar moest ik in een rij van tien mensen staan om het vereiste aanvraagformulier te krijgen. Een week later kreeg ik dat bewijs van onvermogen. Bij het Bureau van Consultatie heb ik toen meer dan een uur gewacht. De mij toegevoegde advocaat vroeg direct ƒ 70,- bureaukosten in het eerste gesprek. Toen de kantonrechter het gratis-admissie verzoek afwees, vroeg die advocaat ƒ 500,- voorschot. Die kon ik niet betalen. Ik had immers een bijstandsuitkering. Toen ben ik naar de burgerraadsman gegaan. Die heeft voor een nieuw (ander) bewijs van onvermogen gezorgd, dat heb ik zelf met een brief naar de kantonrechter gestuurd; toen kreeg ik wel gratis-admissie. Daarna weer naar die toegevoegde advocaat. Het proces bij de kantonrechter werd verloren. Ik heb nooit een copie van het vonnis gekregen. De advocaat heeft alleen nog geschreven, dat hij appèl heeft ingesteld om de proceskostenveroordeling (ƒ 150,-) te vermijden. Verder heb ik een half jaar niets meer gehoord. Ik veronderstel, dat de advocaat de zaak heeft beëindigd. Ik ben ontevreden over die advocaat: Ik werd er te weinig bij betrokken. ‘Alles wordt op papier geregeld. Je kan je alleen tegenover je eigen advocaat verdedigen. De brieven van de advocaat begreep ik eerst helemaal niet. Ik ben ze nu leren lezen. Die advocaat zei ook nog: Waarom ben je geen lid van een vakbond? Die komen steeds bij ons.’

(Interviewer: respondente zelf zei dat zij bang was dat haar werkgever het niet op prijs zou stellen als zij vakbondslid zou worden: ‘Die vraag over vakbondslidmaatschap staat niet voor niets op het sollicitatieformulier’.)

165-2 / 1973

Ik heb een huis gekocht. Voor de verkoper trad een quasi-makelaar op. Die heeft een voorlopig koopcontract opgemaakt. De notaris zei bij de definitieve koop: er komen nog makelaarskosten bij. Toen ik zei, dat daarover niets was afgesproken, heeft de notaris dat doorgestreept in de akte. Een paar dagen later stuurde de quasi-makelaar een aangetekende brief, waarin hij om een courtage van 1 1/2% van de koopprijs vroeg.

Ik heb geweigerd dat te betalen en ben naar een bank gegaan om een rechtsbijstandsverzekering af te sluiten. Dat bleek geen zin te hebben. Je krijgt pas een half jaar na het ingaan van de verzekering rechtsbijstand. Via een kennis ben ik toen bij een advocaat terecht gekomen.

Na twee of drie keer praten is er een compromis uit de bus gekomen. Ik hoefde ƒ 900,- minder te betalen. Maar de advocaat kostte ƒ 400,-. Dat vond ik waanzinnig veel. Die advocaat werkte niet naar het punt waar het om ging: mijn gelijk, dat er niets was afgesproken, maar naar een compromis toe. Het duurde te lang. Ik werd niet door een ‘echte’ advocaat geholpen, maar door een ‘jongere’.

262-4 / 1965

Na het overlijden van mijn man zijn er problemen geweest over de overname van ons bedrijf door mijn oudste zoon.

Eerst hebben we er een half jaar over gepraat. Het was een soort familiekwestie geworden. In overleg met onze boekhouder heb ik toen aan een advocaat advies gevraagd over een ontwerp-overnamecontract. We hebben daar wel wat aan gehad. We kregen meer inzicht in de toestand. Hoeveel we hebben betaald weet ik niet meer. Achteraf is die overname niet doorgegaan. Het bedrijf is openbaar verkocht. ‘Je moet zien te vermijden, dat je een advocaat nodig hebt. Ik heb niets tegen advocaten, maar je kunt je zaken beter zelf regelen’. Respondente was tevreden over advocaat.

[pagina 178]
[p. 178]

282-5 / 1972

Huurzaak. Uitzettingsprocedure uit oude boerderij annex schuren in dienst als bedrijfspand. We zijn twee keer naar de kantonrechter geweest. Hij is hier ook een keer komen kijken. Het was wel spannend, het is voor ons geen dagelijks werk. Hij (kantonrechter) was aan onze kant omdat wij in ons gelijk stonden.

De huuropzegging was gekomen via deurwaarder. Die deurwaarder gaf advies om naar de gemeente te gaan. Gemeente stuurde ons door naar advocaat te Nijmegen. Ja we zijn tevreden om wat hij gedaan heeft. Geld wat hij vroeg was redelijk.

De procedure is stopgezet, omdat de eigenaar een koper heeft gevonden. Weinig last gehad van de advocaat van de tegenpartij. Alleen was hij slecht geïnformeerd door de tegenpartij, bijv. dat wij de huur niet betaalden. Ik vond hem op zijn hollands gezegd een lul. Slecht ingelicht.

343-3 / 1964-1965

Wilde echtscheiden.

Via buurvrouw naar een advocaat gegaan. Deze heeft mij doorverwezen naar een pro-deo advocaat. Dit advies kostte mij niets. Ik vond het jammer, dat hij mij doorverwees, maar ja de centen.

Over de tweede advocaat ook geen klachten.

Echtscheiding is uitgesproken.

352-3 / 1975

In verband met de verplaatsing van het bedrijf waar ik werk naar Culemborg. Ik (55 jaar) wilde niet mee en in Amsterdam blijven. Mijn baas wilde dat ik mee ging.

Eerst naar de advocaat van het wijkcentrum gegaan en later naar het GAB.

Ik heb een paar keer een onderhoud gehad met die advocaat. Zijn advies was goed. In totaal zeker twee uur gepraat. Kosten ƒ 2,50.

346-4 / 1973

Al 20 jaar officieel van tafel en bed gescheiden. Woon al 20 iaar samen met andere vrouw. Wenste graag een officiële echtscheiding i.v.m. zekerheid voor zijn huidige vrouw.

Twee jaar geleden werd het makkelijk om te scheiden, ook wanneer je vrouw niet wilde meewerken.

Naar sociale zaken gegaan voor een pro-deo advocaat. Kreeg geen korting omdat zij mijn inkomen te hoog vonden. (Inkomen van kinderen wordt hiervoor meegeteld).

Via kennissen naar advocaat gegaan voor advies.

Advocaat zei, dat hij het in drie weken zou kunnen regelen. Het zou echter ƒ 1.500, - gaan kosten. Dat vond ik te grijs.

Dat advies heeft mij niets gekost.

382-1 / 1970

Strafzaak: ‘diefstal van de grote hoop’. Ik had een pro-deo advocaat. Deze bracht er veel meer van terecht dan de betaalde advocaten van de twee ‘collega's’ die samen met mij berecht werden.

‘Als ik hem nog eens nodig heb, zal ik hem voor geld laten spreken.’

459-1 / 1933

Ik reed op een motor toen een dronken automobilist tegen me opreed, als gevolg waarvan ik mijn leven lang (licht) invalide ben gebleven. De automobilist had aan mij toegegeven dat het zijn schuld was geweest. Toch werd ik bij verstek veroordeeld om de schade die hij aan zijn auto had geleden te betalen. Toen ik dat verstekvonnis in huis had, begreep ik pas dat het in Haarlem was vóór geweest. Schandalig!

Meteen naar mr. A (= advocaat) gegaan. Die kende ik omdat hij ook mijn rij-examinator was geweest en bovendien redacteur was van het motorblad waar ik ook wel eens in schreef. Mr. A zei dat er aan die niet-betekening van de dagvaarding niets te doen was.

459-2 / 1933

Op advies van mr. A (zie vorige probleem) begon ik een civiele procedure om schadevergoeding voor mijn invaliditeit als gevolg van het motorongeluk te verkrijgen.

[pagina 179]
[p. 179]

Mr. A verloor deze zaak. Die andere advocaat was veel beter. Die was van de maatschappij Y (= naam van verzekeringsmij.) en daar kan je natuurlijk niet tegen op.

Kosten: ƒ 1100,-. Veel te duur.

Ik wil niets meer met advocaten te maken hebben. Ik weet dat je tot 70 jaar na een uitspraak van de rechter de zaak kunt aanbinden. Maar dat wil ik niet.

482-3 / 1972

Mijn moeder kreeg bericht van haar huiseigenaar dat de huurprijs verviervoudigd was. Het betrof hier een hotel. Met deze verhoging wilde mijn moeder geen genoegen nemen. De advocaat die ik kende heb ik gevraagd naar een specialist op dit terrein. Daarna heb ik aan het bedrijfschap van de horeca gevraagd naar een specialist. In beide gevallen werd mij de naam van dezelfde advocaat doorgegeven.

De advocaat viel toch tegen. Zo voerde hij een hele slordige correspondentie met veel tikfouten. Bovendien moesten we uit de brieven ook nog zakelijke fouten halen. Hij handelde de zaak zeer onpersoonlijk af, als een routine zaak. Eerst schreef hij voor een advies aan de huuradviescommissie en vervolgens bracht hij de zaak voor de kantonrechter. Die kwam de boel persoonlijk opnemen.

In 1974 kwam de uitspraak: de huurprijs wordt verlaagd, maar 50% van de kosten van het geding moet u wel betalen. Totaal 5000 gulden. Dat was voor onze advocaat in elk geval wel gemakkelijk verdiend. De zaak heeft zolang geduurd omdat de tegenpartij bleef volhouden dat in zijn hotel de zaak anders lag, zelfs nadat er een vergelijkend onderzoek was ingesteld.

Ik vind het maar een rare uitspraak: gewonnen en toch moeten we geld betalen.

Een volgende keer moeten we natuurlijk weer een advocaat voor zo'n zaak in de arm nemen; we nemen dan wel een andere.

 

Er moet onderscheid gemaakt worden tussen de beoordeling van de dienstverlening van de advocaat of van andere rechtshulpverleners en het (sociale) beeld van advocaat of rechtshulpverlener. Een van de opvallende ervaringen tijdens het interviewen was het verschil in oordeel over advocaten tussen respondenten die wel en respondenten die nooit contact hadden gehad met advocaten. Algemene houdingen jegens recht en jegens advocaten spelen een belangrijke rol in de kennis over rechtshulp. Maar zodra mensen ervaring hebben (gehad) met rechtshulpverleners, hetzij goede hetzij slechte ervaring, wordt hun oordeel over advocaten en andere hulpverleners precieser. Dit betreft zowel het oordeel over de kosten als over datgene wat men van de hulpverleners wel of niet kan verwachten. Om beeld van en oordeel over advocaten en andere rechtshelpers niet samen te laten vallen, beperken wij ons in dit hoofdstuk uitsluitend tot het oordeel van degenen, die op een of andere manier in

TABEL 32 Oordeel van respondenten over contacten met rechtshulpverleners

tevreden niet tevreden subtotaal geen oordeel totaal
betaalde advocaat 73 75% 25 25% 98 100% - 98
pro deo advocaat 54 84% 10 16% 64 100% 9 73
vakbond 66 78% 19 22% 85 100% 13 98
wetswinkel 17 81% 4 19% 21 100% 1 22
sociale raadslieden 33 94% 2 6% 35 100% 1 36
                 
gem. sociale dienst 51 71% 21 29% 72 100% - 72
  ____ ____ ____ ____ ____ ____ ____ ____
  294 78% 81 22% 375 100% 24 399

[pagina 180]
[p. 180]

contact zijn geweest met rechtshulpverleners. Het beeld wordt als onderdeel van de kennis over rechtshulp in hoofdstuk 7 beschreven.

Tabel 32 geeft het oordeel dat respondenten gaven over hun contacten met diverse hulpverleners.

Ongeveer één op de vier cliënten is niet tevreden. Cliënten die zelf hun advocaat betalen zijn iets vaker niet tevreden dan cliënten van een kosteloze advocaat. Hebben cliënten die zelf betalen meer verwachtingen van een advocaat? Of stellen pro deo cliënten minder hoge verwachtingen, zodat ze sneller tevreden zijn met de kosteloze hulp? Is het beoordelingsvermogen van de verschillende groepen cliënten anders? Hoe het ook zij, dit gegeven spreekt de vaak geuite bewering tegen dat cliënten, die niet zelf betalen, minder tevreden zijn over hun advocaat dan de betalende cliënten. Onze onderzoekgegevens wijzen in tegenovergestelde richting. Al is het verschil in tevredenheid tussen betalende en pro deo cliënten statistisch net niet significant. Men kan dus nog niet concluderen tot de stelling dat pro deo cliënten vaker tevreden zijn. De enige statistisch houdbare conclusie is, dat zij zichzelf niet slecht behandeld vinden. Het beeld van respondenten, die geen ervaring met advocaten hebben, over de pro deo advocaat wijkt wel sterk af van het oordeel van degenen, die ooit van zijn diensten gebruik hebben gemaakt.

Het verschil tussen het oordeel over sociale raadslieden en de sociale dienst is opvallend. Het verschil tussen deze twee instanties is statistisch significant (X2 = 8,83; df = 1 p ≤ .01). Uiteraard speelt hier het verschil in de aard van het contact een rol. Zoals we gezien hebben, fungeren sociale raadslieden vooral als adviesgevers, verwijzers e.d., terwijl sociale diensten net als andere overheidsinstanties bindende oordelen over bepaalde zaken geven. Verwijzingen en advieswerk geven niet zo veel aanleiding tot grote ontevredenheid. In zoverre is ook het oordeel over de dienstverlening door advocaten op een andersoortige ervaring gebaseerd dan een oordeel over sociale raadslieden en wetswinkels. Vakbonden nemen hier, door hun combinatie van advies, service én procesbijstand, een tussenpositie in.

TABEL 33 Oordeel over hulpverlening en afloop van het probleemGa naar voetnoot*

AFLOOP

oordeel over hulp: tevre-
den
onte-
vreden
be-
rust
laten zit-
ten
nog bezig totaal
duurt te lang 10   3   0   2   2   17  
zeurende onze-
kerheid
0   1   2   1   6   10  
ernstig onbe-
hagen
10   21   5   5   3   44  
wrevel 13   34   11   4   6   68  
te duur 5   4   0   0   0   9  
____ ____ ____ ____ ____ ____ ____ ____ ____ ____ ____ ____ ____
sub-
totaal
                       
ontevre-
denheid
38 15% 63 81% 18 100% 12 41% 17 77% 148 37%
tevreden 218 85% 15 19% 0 - 17 59% 5 23% 255 63%
____ ____ ____ ____ ____ ____ ____ ____ ____ ____ ____ ____ ____
  256 100% 78 100% 18 100% 29 100% 22 100% 403 100%

[pagina 181]
[p. 181]

Hoezeer de afloop van de zaak het oordeel over de gegeven hulp kan beïnvloeden blijkt uit tabel 33. Hier zijn gespecificeerde oordelen over de hulp in verband gebracht met de afloop van de zaak. In de helft van alle gevallen, waarin een zeer ernstig onbehagen of wrevel over de afwikkeling van de zaak werd uitgesproken, bleken de respondenten tevens ontevreden te zijn over de uiteindelijke afloop van de zaak. Ook was het onbehagen en de wrevel over de hulpverlening sterk in die gevallen, waar men uiteindelijk in de zaak berust had of de zaak had laten zitten.

In 15% van de gevallen waarin men tevreden was over de afloop, bleek men toch ontevreden over de hulpverlening en in 19% van de zaken, die niet naar tevredenheid van de cliënt afliepen, werd er niettemin in termen van tevredenheid over de hulpverlening gesproken.

6.6 Welke mensen helpen zichzelf?

Wij constateerden reeds dat een aantal mensen er in slagen zonder rechtshulpverlener hun probleem tot een oplossing te brengen. Deze manier om problemen op te lossen is niet alleen interessant omdat het wijst op de mondigheid van burgers, maar ook omdat het bevorderen van de eigen vaardigheid van rechtzoekenden een op den duur misschien wel veel goedkopere vorm van rechtshulp kan blijken te zijn, dan het steeds meer inschakelen van beroepshalve optredende dienstverleners. Bij de analyse van de 1087 ervaren rechtsproblemen hebben we dit aspect van self-help nader bekeken.

In één kwart van alle problemen werd self-help gebruikt. Tabel 34 geeft een overzicht van de verschillende manieren.

TABEL 34 Heeft respondent zichzelf geholpen en op welke manier?

% % van totaal
eigenrichting 21 7 2
brieven schrijven 138 46 13
aangetekende brief 29 10 3
bezwaarschrift indienen 17 6 2
opspelen, gaan praten 43 14 4
zich organiseren 15 5 1
lobbyen 5 2 0,5
self-help na bezoek aan instantie 32 11 3
  ____ ____ ____
  300 100% 28,5%
geen self-help 787   71,5
  ____   ____
  1087   1087

De belangrijkste vorm van self-help is het schrijven van brieven. In een klein aantal gevallen vond eigenrichting plaats. Dit laatste bleek samen te hangen met lage opleiding. Het werd hoofdzakelijk door mannen gedaan. De mensen die eigenrichting gebruikten hadden verhoudingsgewijs meer problemen gehad met strafrecht. Een gering vermogen om in de individuele sfeer problemen en conflicten op te lossen bracht mensen eerder in aanraking met het strafrecht, zelfs als deze problemen of conflicten juist niet op strafrechte-

[pagina 182]
[p. 182]

lijk terrein lagen. Goede rechtshulp kan voor deze groep preventief werken, ervoor zorgen dat men niet te snel in allerlei sociale processen terecht komt, die cumulatief gaan werken: huurproblemen worden met bedreiging van de huisbaas opgelost, hetgeen leidt tot strafrechtelijke vervolging, hetgeen zelf weer financiële gevolgen heeft die leiden tot nieuwe huurschuld etc.

Niet verwonderlijk is het feit dat self-help (vooral het schrijven van brieven) sterk samenhangt met opleiding. Self-help hangt bovendien nog samen met leeftijd: jongeren zijn er vaardiger mee dan ouderen. Ook bleek het zelf schrijven van brieven in Amsterdam vaker voor te komen dan in de twee kleinere gemeenten. De vijf lobby-gevallen daarentegen vonden juist plaats in deze kleinere gemeenschappen. Daar werd bijvoorbeeld voor het verkrijgen van gemeentelijke vergunningen de betreffende wethouder rechtstreeks, soms zelfs aan huis benaderd. Hier vinden we op kleine schaal de politieke variant van rechtshulp, de patronage.

Patronage was in Rome een vroege voorloper van de advocatuur (cf. Cappelletti en Gordley 1972).

6.7 De afloop van de rechtsproblemen.

Sommige problemen eindigen vanzelf of bij toeval. Andere verdwijnen zodra zich nieuwe of andere gebeurtenissen voordoen of de omstandigheden zich wijzigen. In ons onderzoek hebben we enkele problemen geïnventariseerd, die op die manier de wereld uit waren geholpen, opeens geen probleem meer waren: men ging verhuizen, men had inmiddels (weer) een baan gevonden, men heeft een brief teruggeschreven en verder nooit meer iets over het probleem gehoord.

De afloop van problemen kan een nieuw aspect belichten van de niet vervulde behoefte aan rechtshulp. Dit geldt allereerst voor de problemen, die tijdens het interview aan de orde kwamen en waaraan door de respondent op nog geen enkele wijze iets was gedaan, waar dus ook nog geen rechtshulpinstantie aan te pas was gekomen. Analyse van dit type problemen geeft inzicht in de leemte in rechtshulp.

Vervolgens zijn er problemen waarbij respondenten ontevreden waren over de afloop of in de afloop berust hebben. Berusting vond niet steeds met volledige instemming plaats. De vraag rijst of bij deze problemen toch niet een deel van de leemte zichtbaar wordt. Al is het onmogelijk om de afloop van een bepaald probleem te reconstrueren, indien wél adequate rechtshulp zou zijn verleend.

De problemen die werden opgelost, omdat de persoon in kwestie berustte, zijn nog in een ander opzicht relevant. Bij een berusting komen velerlei lekenopvattingen over recht en rechtvaardigheid naar voren. Die opvattingen moeten ons inziens politiek serieus genomen en wetenschappelijk geanalyseerd worden. In deze lekenopvattingen kan een sleutel liggen voor het begrijpen van de kloof tussen leken en de officiële vertegenwoordigers van het recht: advocaten, rechters en bestuursambtenaren. De verwachtingen omtrent het recht en de rechtspleging (waaronder ook rechtshulp kan worden verstaan) vormen immers belangrijke bestanddelen in de legitimiteit, de geloofwaardigheid van het systeem.

[pagina 183]
[p. 183]

Hoe belangrijk deze ontevredenheids- en berustingsgevallen kwalitatief ook zijn, onze gegevens tonen aan dat het grootste gedeelte van de problemen naar tevredenheid van de respondenten werd opgelost.

Tabel 35 geeft de frequenties.

TABEL 35 Afloop van het probleem.

probleem is afgesloten - tevreden 527 48%    
  - niet tevreden 203 19%    
  - berust 85 8%    
  - laten zitten 26 2%    
    ____ ____    
    841 77% 841 77%
           
probleem is nog niet afgesloten - nog bezig (met hulp) 85 8%    
  - slepende kwestie 28 3%    
  - nog niets aan gedaan 133 12%    
    ____ ____    
    246 23% 246 23%
        ____ ____
        1087 100%

De grens tussen de categorie ‘laten zitten’ en ‘berust’ is misschien moeilijk te trekken. Bij een casuïstische analyse van deze gevallen is de aard van de door de respondenten spontaan gemaakte opmerkingen verschillend. Wij hebben de afloop van een probleem als ‘laten zitten’ getypeerd als in de reaktie van de respondent iets doorklonk van onbelangrijkheid van de kwestie voor de betreffende persoon. Berusting hebben we aangenomen als er sprake was van opmerkingen van spijt, van een onmachtsgevoel of opmerkingen in de trant van ‘er is toch niets meer aan te doen’. Het laten zitten van een probleem was dan meer een actieve, door de respondent zelf genomen beslissing. Berusting wijst meer op een passieve, door omstandigheden ingegeven beslissing. Enkele voorbeelden kunnen onze indeling en terminologie verduidelijken.

Laten zitten

005/1973

Tweedehands brommer goedkoop gekocht ƒ 80,-.

Kort na de koop bleek het achterwiel verkeerd te zijn gespannen. Daardoor dure reparatie.

Van particulier.

Geen gedonder over gemaakt. Ik had hem tenslotte goedkoop gekregen.

070-1/1973

Vorig jaar heb ik steun aangevraagd bij de gemeente toen mijn W.W.-uitkering afliep. Dat ik dat kon doen stond in de brief die ik kreeg van de W.W. Toen ik op dat gemeentehuis kwam, zeiden ze dat ik 1 gulden per week te veel had verdiend. Waanzinnig hè?

Laten zitten. Erg vond ik het niet want de week daarop begon het nieuwe seizoen weer. Opmerking: respondente werkt al 25 jaar gedurende een aantal weken als serveerster in restaurants. Als het seizoen voorbij is gaat ze voor 26 weken in de W.W. Loopt de W.W. af dan begint het nieuwe seizoen.

[pagina 184]
[p. 184]

134-2/1960

Bij de verdeling van de nalatenschap van mijn ouders moest één van mijn broers aan ieder van de kinderen ƒ 3000,- betalen wegens overbedeling.

Over die nalatenschap is wel contact geweest met een notaris, dat moet wel. Die vordering hebben we maar laten zitten. We wisten, dat hij geen geld had. Dat we niets zouden krijgen. Je maakt van zoiets geen zaak in de familie.

148-1/1973

Ik had mijn fiets geleend aan een vriend, die 17 jaar oud is. Hij bracht die fiets in de prak terug.

Ik heb hem laten repareren en de rekening (ƒ 25,-) aan de vader van die jongen gegeven. Die vader wilde het niet betalen. Ik vond zijn argumenten wel gek, maar ik heb het maar laten zitten.

236-1/1974

Tegenover het huis staat een woonwagen. De huiseigenaar (een oud-oom) verbood het jeugdige echtpaar met die ‘zigeuners’ om te gaan. Hoofdargument bleek te zijn: ‘Anders gebruiken ze ons water en onze W.C.’ Het verbod werd ondersteund door een sanctie: huuropzegging.

De zigeuners komen niet meer bij respondent, maar zij nog wel bij hen.

314-4/1965

Mijn pensioengrondslag is verkeerd, omdat mijn arbeidscontract per ongeluk een jaar verkeerd is gedateerd.

Het aantal dienstjaren is dus te klein.

Ik heb dat laten zitten.

319-2/1975

Ik werkte alleen op de koopavond als verkoopster. Op mijn loon werd WW-premie ingehouden. Toen de koopavond werd afgeschaft, kreeg ik geen WW-uitkering.

Het GAB wilde me niet inschrijven als werkzoekende, omdat dat soort werk (op koopavond) er niet meer was en ik in het laatste jaar geen 65 dagen had gewerkt. Bij de Detam en het GAB zeiden ze dat er al honderden mensen zoals ik hadden geïnformeerd. Omdat het om een klein bedrag gaat en de koopavond binnenkort weer ingevoerd wordt, heb ik er verder geen werk van gemaakt.

414/1975

Auto gerepareerd, maar die hadden geen originele remblokken geleverd. Moest opnieuw laten maken. Schade ƒ 150,-. Niets aan gedaan.

Overweging: voor die ƒ 150,- ga ik me niet in de sores steken.

420/1973

In verband met WW-uitkering geprobeerd om bijstand te krijgen. Werd afgewezen, omdat ik nog huursubsidie kreeg. Niet in beroep gegaan, want toen is mijn vrouw (verpleegster) gaan werken. Het ging om een paar tientjes.

448/1971

Bij de sociale dienst vroeg ik een uitkering (kostwinnersvergoeding) aan voor mijn vrouw, die als free-lance tekenares zeer onregelmatige inkomsten had. Ik zelf zat in militaire dienst. In eerste instantie werd de uitkering afgewezen.

Daarop ging ik in beroep bij het Rijk (departement van defensie).

Rijk: U heeft recht op die uitkering. De gemeente deed toen niets meer. Ze reageerden zelfs niet op twee brieven, waarin ik betaling van de uitkering vroeg. Toen heb ik het maar laten zitten. ‘Moreel gaf ik die ambtenaar wel gelijk, die zei: uw vrouw verdient in bepaalde maanden genoeg om de andere te overbruggen’. Vraag: Uiteindelijk weet ik niet of het Departement van Defensie iets te zeggen had over de kostwinnersvergoeding door de gemeente. Wie heeft eigenlijk de beslissingsmacht?

[pagina 185]
[p. 185]

Berust

043-4/1969

Respondent was voor 50% invalide verklaard, maar werkte in feite nog voor 80% bij Y (= naam van zeer grote industriële onderneming). In 1969 werd ik door de bedrijfsarts volledig afgekeurd. De bedrijfsarts stuurde me naar de arts van het GAK. Die heb ik gevraagd om mijn zaak bij Y te bepleiten omdat ik feitelijk nog voor 80% kon werken. Daar heb ik niks meer van gehoord en ik werd volledig afgekeurd. Daarmee was ik het niet eens.

Ik heb geen beroep aangetekend omdat je tegen zo'n groot bedrijf als Y toch niks klaar kunt spelen. Bovendien wist ik dat het beleid van Y er op gericht is om alleen mensen die voor 100% kunnen werken in dienst te houden.

Respondent had de laatste tijd veel vaker gehoord dat er bij Y werknemers ‘weggemoffeld’ werden via de W.A.O. in plaats van een herplaatsing binnen het bedrijf.

084-4/1970

Op de vraag naar contacten met notaris:

‘Zouden we wel graag gehad willen hebben’. De vader van respondente was gescheiden en hertrouwd toen zij 4 jaar was. Nu was vader overleden en hadden de kinderen van de tweede vrouw alles geërfd. ‘Het was een grote groentezaak, hij had wel wat geld’.

‘Hadden we toen maar naar een notaris gegaan, als we een notaris hadden gesproken over de verdeling van het geld.’

Niet gedaan: ‘dan moet je ƒ 500,- storten’. Wel met broers besproken, die zeiden: ‘laat toch zitten, je krijgt toch niets’.

132-2/1970

Ik werkte halve dagen als verkoopster in een slagerswinkel. Ik verdiende niet veel. Toen ik na 1 1/2 maand om opslag vroeg, zei de baas, dat sommige klanten bezwaar hadden gemaakt tegen mijn duitse accent en dat hij mij in mijn proeftijd wilde ontslaan. We hadden echter niets over een proeftijd afgesproken.

Ik was zo verontwaardigd over die leugenachtige beweringen over mijn accent (de klanten waren juist zeer tevreden over mij), dat ik meteen ontslag heb genomen. Later hoorde ik, dat ik veel minder dan het minimumloon had ontvangen en dat hij mij helemaal niet zomaar had kunnen ontslaan, omdat geen proeftijd was afgesproken. Ik heb het maar laten zitten. Wat had ik eraan kunnen doen?

132-3/1972

Mijn man is ondergrondse mijnwerker. Toen hij in verband met de a.s. mijnsluiting in Duitsland ging solliciteren, werd hij afgewezen, omdat daar gemaakte longfoto's aantoonden, dat hij 30% stof in één long had. De nederlandse mijnen willen hem echter geen invaliditeitsrente geven.

Mijn man ging naar zijn huisarts. Die verwees hem naar de medische dienst van de mijnen. De bedrijfsarts daar gaf hem na een uitgebreid onderzoek een schouderklopje en stuurde hem de mijn in. ‘Er zou helemaal geen stof in zijn longen zitten’; maar op de duitse foto's kan je dat wel zien. Niemand op de mijn wilde ons verder helpen. Via een ex-werkgever van mij in Duitsland kwam ik in contact met een duitse advocaat. Die adviseerde mij een nederlandse advocaat in te schakelen, omdat nederlands recht van toepassing was. De duitse advocaat rekende niets. Over die advocaat was ik zeer tevreden. In telefoonboek vond ik het adres van een nederlandse advocaat. Ik vroeg die advocaat telefonisch om rechtsbijstand bij het schrijven van een brief aan de mijn. Voordat ik verder iets kon zeggen, zei advocaat: ‘Weet u dat dat geld kost? Heeft u een certificaat of betaalt u zelf?’ Als ik zelf kon betalen, wilde deze advocaat wel helpen, anders niet. Ik vond dit zo vernederend en werd zo bang voor hoge kosten, dat ik de hoorn op de haak heb gelegd en verder niets meer aan deze zaak heb gedaan. ‘Ik wantrouw de advocatuur en het recht. Waarom hebben advocaten geen spreekuur, waar je zo kan binnen lopen om advies te vragen?’

146-3/1950

Ik ben op een stomme manier ontslagen. Ik weigerde om naar het magazijn te gaan met

[pagina 186]
[p. 186]

een goede reden. Onze voorwerkster bracht het op een verkeerde manier over aan de baas en toen werd ik op staande voet ontslagen.

Ik heb er niets aan gedaan. Ik zou na zo'n voorval toch nooit meer bij dat bedrijf willen werken, je bent dan verder toch de zondebok.

164-1 / 1972

De aanvraag voor een studiebeurs voor mijn broer werd geweigerd, omdat mijn vader ‘te veel’ WAO krijgt.

Mijn ouders hebben geen beroep ingesteld. Kan dat dan?

265-1 / 1974

Toen ik de auto van de buurvrouw leende om mijn en haar kinderen naar school te brengen, heb ik de voorruit beschadigd.

Ik heb mijn WA-verzekering geschreven; die weigert uit te betalen; de brief van de verzekering is in zo'n duistere en moeilijke taal geschreven dat ik er niets van begrijp; mijn verzekeringsagent zegt dat er niets aan te doen is. Ik geloof dat ik het maar laat zitten. Ik vind het wel onredelijk, daar betaal je toch premie voor.

300-1 / 1971

Na 40 dienstjaren bij het onderwijs, werd ik teruggezet: ik kreeg minder lesuren. Ze wilden me eruit werken i.v.m. de invoering van de MAVO. Het schoolhoofd en de inspectrice zeiden, dat ik medische uren en een medische keuring moest aanvragen voor een ABP-pensioen. Ze wilden me kennelijk laten afkeuren, want mij mankeerde toen niets.

Ik ben naar de vakbond gegaan. Die hebben me toen laten zitten. Ik heb er niets aan gehad. Mijn huisarts gaf het advies me neer te leggen bij mijn afkeuring, ook al was ik kerngezond. Ik heb toen maar berust. Naar het Ambtenarengerecht gaan is toch zinloos. Daar krijg je geen recht. De tegenpartij (school, consulent, inspektie) heeft alles op papier en ze dekken elkaar. Ik vind dat nog steeds onbillijk.

314-1 / 1948

Ik had bij ontslag nog drie weken loon te vorderen.

Naar juridisch adviseur van de vakbond gegaan, die zeiden dat het proceskostenrisico te groot was en dat ik het maar moest laten zitten. Ik was daar zo ontevreden mee, dat ik mijn lidmaatschap mede naar aanleiding van dit geval heb opgezegd. Aan de zaak heb ik verder niets meer gedaan.

Ontevreden

002-4 / 1972

Toen er op een gegeven moment in de straat waar ik woon een huis leeg kwam te staan ben ik daar meteen ingetrokken. Dit deed ik om mijn woningzoekende dochter aan een huis te helpen vlak bij dat van ons zodat zij mijn vrouw die nog al eens ziek is, gemakkelijk kon verplegen. De woningbouwvereniging schreef mij dat ik de woning meteen moest verlaten.

Naar de vakbond voor advies. Vakbond: maak meteen huur over aan de woningbouwvereniging. Deze werd echter geweigerd. De vakbond schreef toen enkele brieven naar de woningbouwvereniging om mijn zaak te bepleiten. Haalde niets uit. Naar het gemeentelijk bureau voor huwelijksmoeilijkheden: dit ligt niet op ons terrein. Naar sociale dienst, afd. bijzonder maatschappelijk werk, maar ook deze kon niks doen. Toen naar de G.G.D. Deze gaf mij een mondelinge urgentie-verklaring. Mijn huisarts gaf mij een medisch attest waaruit bleek dat wij die woning dringend nodig hadden. Op het spreekuur geweest van A (= naam van een kamerlid). Deze schreef brieven naar de woningbouwvereniging, maar ook dat haalde niets uit. Ook de wethouder schreef brieven eveneens zonder succes. In deze zaak heb ik ook de burgemeester een brief gestuurd. Daar heb ik geen reactie op gehad omdat ik zijn privé-adres had gebruikt en niet zijn ambtelijk adres.

In december 1972, na een half jaar, werd ik voor het kantongerecht gedaagd door de woningbouwvereniging. ‘Ik heb het proces zonder verdediger gevoerd, die heb je daar niet nodig. De zaak heb ik wel verloren, maar werd tot 145 gulden boete veroordeeld’.

‘De woningbouwvereniging treedt dictatoriaal op. Het was geen zuiver spel omdat de ad-

[pagina 187]
[p. 187]

ministrateur mij rancuneus tegenwerkte, omdat ik tien jaar geleden wat moeilijkheden met hem had gehad.’

025-1 / 1958

Volgens de dokter van het Groene Kruis had ik 70% silicose in mijn longen. De bedrijfsarts stuurde me naar het longeninstituut. De dokters daar vonden niet voldoende silicose voor een verklaring van invaliditeit. Ik was het daar niet mee eens.

Naar een advocaat van de mijnbond. Plotseling krijg ik bericht dat de zaak (in hoger beroep!) voor was geweest en dat mijn verzoek was afgewezen. Het is toch geen stijl dat ik niet opgeroepen was. Daarna meteen mijn lidmaatschap van de mijnbond opgezegd.

084 / 1973

Probleem van man.

Op weg naar Meerssen ongeluk gezien, politie gebeld en alles wordt opgenomen. Politie zegt ‘U kunt wel gaan.’ Drie weken later krijg ik bericht dat ik ƒ 2960,- moet betalen wegens schade toegebracht aan automobiel. Tegenpartij was directeur van belastingen, hij was van alles. Ik ga terug naar Rijkspolitie in Meerssen, die zegt ‘Moet u niet intrappen’. De zaak is wel voor de rechtbank geweest. Goed afgelopen. Maar ik doe het nooit meer d.w.z. helpen bij een ongeval. (Interviewer: het was niet op te maken hoe het zich afgespeeld had.) Man beweerde dat hij een ongeluk gezien had en als getuige was opgeroepen. De tegenpartij, directeur, kreeg echter getuigengeld.

‘De rechter zei tegen hem Ga u uw getuigengeld maar halen en ik werd onder voorbehoud gestraft’.

093-1 / 1974

Dat eeuwige dak lekken. Zolang we hier wonen hebben ze ons laten wachten. 42 jaar lang. Nu zijn we wel bezig om de huurverhoging niet te betalen. Met een actiegroep. De huur moet ƒ 7,- omhoog. Marcel van Dam zegt: de bouwvereniging is gemachtigd om de huur te verhogen. Voorzitter zegt dat we moeten kiezen tussen renoveren en saneren.

103-1 / 1969, loopt nog

Onenigheid over ruilverkaveling. Ik ben al 5 jaar bezig om mijn recht te krijgen. Vader had ruilverkaveling afgetekend, maar ik kom er later achter, dat het recht van opstal van de schuur niet mede was opgetekend. Nu is de schuur door de neus geboord. Ik loop allerlei instanties af, iedereen geeft me gelijk, maar ik krijg mijn recht niet.

‘Het recht is voorbij’. Ik kan nog de staat aanspreken voor schadevergoeding, maar als we er aan beginnen kost het ons ƒ 10.000,- als we het hoogste recht zoeken. De schuur is niet zoveel waard.

De advocaat helpt me, maar ja hij kan het niet winnen, juridisch was de zaak bekeken.

Heb nog kamerlid ingeschakeld, toen Hoofd van de Cultuur-Technische Dienst. Die komt nu met me praten. ‘Het kost geld, het gaat me geld kosten’.

Heb nog geprobeerd een regeling te treffen met die anderen, maar die wilden niet. Het zou een ramp zijn als er niets aan gedaan werd. Mijn hele leven zal het me bijblijven.

131-2 / 1971

Mijn man was vroeger inspekteur bij de sociale verzekeringswetten bij een regionale bedrijfsvereniging. Toen het kantoor werd verplaatst ontving hij wachtgeld. Daarop werd WW- en WAO-premie ingehouden. Toen hij een hartinfarct kreeg weigerde de bedrijfsvereniging een uitkering, omdat hij op wachtgeld stond. Vergelijk met een rijksambtenaar. Hij kreeg alleen de betaalde premie terug.

Behalve het schrijven van boze brieven hebben we er niets aan gedaan. We hebben wel gedacht aan het inschakelen van de Bond of de Ombudsman, maar wegens de ziekte van mij is daarvan niets gekomen. Mijn man had de letter van de wet tegen zich. Daar kan je niets aan veranderen. Het is ons wel erg tegengevallen, dat we zo zijn behandeld door de bedrijfsvereniging, nadat mijn man daar zelf jarenlang had gewerkt.

200-2 / 1965

Bij het keren raakte een vrachtwagen ons tuinhek. ƒ 100,- schade. Chauffeur reed weg,

[pagina 188]
[p. 188]

maar we wisten wie het was.

Politie gebeld. Het leek wel of de politie het de gewoonste zaak van de wereld vond: waar maakten we ons druk over?

Op aandrang van ons zou de politie er toch wat aan doen. Politie belde ons naderhand op: de vrachtwagenchauffeur zegt dat hij het niet heeft gedaan.

204-3 / 1971

We waren het niet eens met de herverdeling van het land door de ruilverkavelingscommissie.

We hebben een advocaat in de arm genomen, net zoals veel andere mensen hier uit de buurt, die het niet eens waren met de verdeling door de commissie.

Via een kennis waren we aan deze advocaat gekomen. De advocaat heeft de zaak voor de Rechtbank in Arnhem gebracht, maar verloor de zaak. Een en ander duurde een jaar en kostte ons ƒ 400,- à ƒ 500,-. Dat bedrag viel ons mee, ook al omdat de advocaat erg zijn best deed. (Kwam een paar keer op bezoek). In de ruilverkavelingscommissie zat een boer, die we een stuk land moesten afstaan. Daarover ging de zaak. Dat die boer in die commissie zat was oneerlijk.

307-2 / 1973

Door omstandigheden kon ik een schriftelijke cursus niet afmaken. Volgens de kleine lettertjes moest ik toch het hele lesgeld betalen. Daar was ik het niet mee eens.

Ik heb uiteindelijk betaald, toen met een deurwaarder werd gedreigd. Het ging om ƒ 68,-. Ik vond het onbillijk omdat het niet mijn schuld was.

383-1 / 1974

De werkgever van man respondente weigerde bericht te sturen naar het GAK, waardoor het gezin geen ziektegeld ontving. Al snel ontstond een moeilijke financiële situatie zodat het aanvragen van bijstand noodzakelijk werd.

Eerst telefonische contacten tussen werkgever, GAK en respondente, die niet naar de werkgever toedurfde: ‘Ik sla een pispot op zijn hoofd stuk, ik loop bij de maatschappelijk werkster’ (werkgever heeft een winkel in sanitair). Aangezien hier niets uitkwam, naar de sociaal raadsvrouw. Lange wachttijden; ‘Je zit daar met Jan en alleman, Surinamers en zo’. Sociaal raadsvrouw belt het GAK en werkgever, gaf het advies eventueel een advocaat in te schakelen en in ieder geval lid te worden van een vakbond en verwees door naar de bijstand. Na twee en een halve dag wachten en doorverwezen worden en praten uiteindelijk met ƒ 100,- van de bijstand naar huis. Zeer ontevreden. Een week later kregen ze ziektegeld, waarvan ze onmiddellijk de bijstandsuitkering terugbetaalden. Op de volgende ziektegelduitkering werd nog eens die ƒ 100,- ingehouden. Weer naar de bijstand om dubbele betaling terug te krijgen. Uiteindelijk gelukt.

Man verwacht snel ontslag als hij weer gaat werken, aangezien ‘de sfeer nu helemaal verpest is’. Dreigende werkeloosheid.

Tevreden

040-4 / 1963

Omdat mijn vrouw ‘graag bij postorderbedrijven mocht kopen’, had ik W. (naam postorderbedrijf) een brief geschreven: niks meer leveren zonder mijn handtekening. W. antwoordde: accoord.

Mijn vrouw kocht weer bij W. voor 200 gulden en kreeg alles toch geleverd. Natuurlijk betaalde ik niet. W. schakelde een incassobureau in.

Naar de juridische dienst van mijn bond. Die heeft het voor mij opgelost zodat ik niets hoefde te betalen.

048-2 / 1973

Tot voor een jaar woonde ik op een kamer in het huis van mijn zus en zwager. Zij huurden het huis van de gemeente. Omdat ik mijn positie van onderhuurder wel wat zwak vond wilde ik een woonvergunning van de gemeente hebben.

Een raadslid, waar ik altijd op stemde en die ik ook persoonlijk ken heeft dat voor mij in orde gemaakt.

[pagina 189]
[p. 189]

‘Ik stem altijd op iemand die ik goed ken en die in een kleine partij zit. Op dat soort mensen kun je tenminste een beroep doen.’

096-1 / 1971

Levering van Readers Digest. Kreeg serie platen gestuurd. Heb ik betaald maar kreeg achteraf weer een rekening. Zelf twee keer geschreven, daarna naar de advocaat van de Bond gegaan. Nooit meer iets van gehoord.

142-2 / 1971

Onze inwonende dochter van 16 jaar was ziek. De huisarts zei, dat ze niet mocht werken, maar het G.A.K. zei dat ze best kon werken.

De huisarts raadde mij aan naar de Gemeentelijke Sociale Dienst te gaan. Daar kreeg mijn dochter voorlopig bijstandsuitkering. Daarna heeft de Gemeentelijke Sociale Dienst met het G.A.K. in orde gemaakt, dat mijn dochter opnieuw is gekeurd. Toen heeft ze alsnog ziektegeld gekregen. Dat is met de bijstand verrekend. Over de Gemeentelijke Sociale Dienst ben ik zeer tevreden.

145-5 / 1970

Ik werkte als verkoopster in een dameszaak: Na mijn ontslag weigerde de werkgever mijn vakantiegeld te betalen.

Eerst nadat ik een aangetekende brief had geschreven kreeg ik dat geld na drie maanden.

202-4 / 1972

Nieuwe huisbaas bood een nieuw huurcontract aan, waarbij ik binnen veertien dagen uit huis gezet kon worden.

Meteen naar de vakbond, vòòr de ondertekening van het huurcontract. Met een door de vakbond verbeterd contract naar de huisbaas. Die ging daar niet mee accoord. Nu heb ik nog steeds het oude contract.

224-2 / 1973

Ik had tegen mijn zoon gezegd: wil jij dat papier voor mij verbranden? Bij dat verbranden kwam een tent van een klant onder de vuurregen te liggen. Ik informeerde, of deze klant schade had. Dat was niet het geval. Na twee dagen bleek, dat er toch schade was: een klein brandgaatje. Ik zei, dat ze dat wel op mijn kosten zouden kunnen laten repareren. De reparatie schatte ik op ƒ 5,-. Na drie maanden kreeg ik een rekening van ƒ 450,-. Ik naar de Verzekeringsmaatschappij, maar, omdat ik zo eerlijk, of moet ik zeggen stom was er bij te zeggen, dat ik de opdracht had gegeven die paperassen te verbranden, hoorde ik, dat ik niets kon krijgen. Tegen de agent zei ik, dat je bij hen moest liegen, wil je het winnen. De agent voelde met me mee en zei, dat hij zou doen wat hij kon. Daarop schreef de agent een brief aan de klant, waarin hij stelde, dat de schade aan de tent in de twee dagen na de brand wel door een van zijn kinderen veroorzaakt had kunnen zijn en dat ze daarom geen geld van de verzekering zouden ontvangen.

‘Ook dit is niet eerlijk: de wereld wordt corrupt.’

‘Dit soort zaken brengt me in de war.’

328-1 / 1974

Beslissing op aanvraag huursubsidie duurde erg lang. Meer dan een half jaar. Ik wist niet of ik deze flat zou kunnen betalen/bewonen. Ik had op de TV gezien hoe je huursubsidie moest aanvragen. De aanvraag indienen ging snel.

Niets gedaan. Uiteindelijk subsidie gekregen.

328-5 / 1967

Echtscheiding: ik liep er toen al jaren over te denken. Toen we met verlof in Nederland waren, zijn we er meteen mee begonnen.

We (mijn man en ik) zijn direct naar een advocaat gegaan, die we uit het telefoonboek hadden gevonden.

De advocaat heeft het binnen anderhalve week in orde gemaakt. Daarover waren we tevreden. Het kostte ƒ 750,-.

[pagina 190]
[p. 190]

Het vonnis is nooit ingeschreven bij de Burgelijke Stand omdat we ons toen - jammergenoeg - weer verzoend hebben.

457-2/1958

Toen mijn man overleed, moest ik bij de gemeente voor bijstand aankloppen. Ik trof daar wel een enorme bullebak van een ambtenaar. Zo keek die vent, toen hij bij mij op bezoek kwam, zonder dat ik hem daar toestemming voor gegeven had, in mijn kelder. Daar heb ik me over beklaagd. ‘Trekt u zich maar niets van die man aan, dat is een Fries!’

Ik zal nooit meer naar sociale zaken gaan, tenzij ik niet anders kan. Bijstand wel gekregen.

351-1/1969

Ontslagkwestie. Na een ernstig ongeluk, ben ik 1 1/2 jaar ziek geweest. Bij terugkomst ben ik op staande voet ontslagen onder de beschuldiging van diefstal.

Ik ben meteen naar de arbeidsbeurs gegaan en via hun heb ik een advocaat pro deo gekregen. Ik heb 2 à 3 keer met hem gesproken. De werkgever had geen bewijzen. Ik heb het gewonnen. Mijn achterstallige weekloon en vakantiegeld heb ik uitgekeerd gekregen. Geen kosten advocaat.

481-1/1974

Echtscheiding.

Via de werkgever hoorde ik van de pro deo advocaat. Die advocaat was een kennis van de werkgever. Ik ben zeer tevreden over de wijze waarop hij mij heeft geholpen. Geen kosten, weinig tijd kwijt.

Uit tabel 35 blijkt dat bijna een kwart van alle problemen op het moment van het interview nog niet waren opgelost of afgehandeld. Een derde hiervan was reeds in een stadium van hulpverlening. Ook bij de slepende kwesties was vaak hulp aanwezig. Een geval werd in deze categorie ingedeeld, als veel nadruk viel op de onzekerheid over de afloop van een langdurig probleem. Lange duur van een procedure gekoppeld aan onzekerheid is een situatie die niet veel rechtzoekenden rustig kunnen verdragen. Toch gaat het rechtssysteem er in feite van uit dat alle burgers dit aspect van juridische vaardigheid bezitten (Selznick 1969). Bij de problemen waaraan nog niets gedaan was ten tijde van het interview, bleek ook veel onzekerheid te bestaan; nu echter onzekerheid over de toekomst of onzekerheid over bepaalde rechten of plichten van de respondent.

Casuïstiek van bij de respondenten levende problemen

Eén aspect van de leemte, dat in ons onderzoek onbetwist naar voren kwam, is de behoefte aan informatie. Deze behoefte betreft zowel inlichtingen over de verdere gang van rechtshulp en rechtspleging, als over allerlei specifieke rechten en plichten. Vaak gaat het om de afbakening van bevoegdheden. Bevoegdheden van instanties jegens individuele personen, van verwanten onderling of van andere personen waar men mee te maken heeft. Men kan verschillend oordelen over de mate, waarin zulke vragen een rechtsprobleem zijn, en een verschillend antwoord geven op de vraag wie in deze behoefte aan informatie moet voorzien. Wij menen echter dat dergelijke vragen van informatieve aard tot rechts(hulp)problemen gerekend moeten worden. Het rechtssysteem en vooral de rechtspleging vooronderstelt een zekere gelijkheid van burgers in de mate van geïnformeerdheid. Het beschermt in extreme gevallen zelfs de niet-geïnformeerde. De volgende casuïstiek van problemen suggereert echter dat evenzeer in niet-extreme gevallen rechtsbescherming

[pagina 191]
[p. 191]

geboden is en wel via adequate rechtshulpverlening in de vorm van informatie en advies.

Een nauwkeurige en begrijpelijke beantwoording van deze op het eerste gezicht soms eenvoudige vragen vereist vaak een grondige kennis van het betreffende rechtsgebied. Beantwoording van deze en soortgelijke vragen vraagt bovendien om kennis van recht èn praktijk op zeer uiteenlopende rechtsgebieden.

010/1974

Ik ben het niet eens met de regeling dat wanneer er nog een van mijn ouders in leven is, de kinderen al iets van het nagelaten vermogen kunnen opeisen, zodat bijv. het huis verkocht moet worden. Kun je dat nu met een testament zo'n situatie vermijden? Hoe duur is dat?

027/1974

Heb ik nog recht op een pensioen van de mijnen waar ik in totaal een jaar of vijf gewerkt heb? Ik heb gehoord dat je er tien jaar gewerkt moet hebben, maar ben daar niet zeker van.

028-1/1974

Hoe lang blijft het strafblad geregistreerd? Hoelang speelt zo'n strafblad bij sollicitatie naar een overheidsfunctie een rol?

(Hij was 13 jaar geleden door de kinderrechter veroordeeld tot een geldboete wegens diefstal van radio uit een auto. Hij is nu bezig met sollicitatie en zit met dit probleem.)

028-3/1974

Ik heb een auto op afbetaling gekocht. Afbetalingstermijn 3 jaar. Nu ontdekte ik onlangs dat de garage bij wie ik die auto gekocht heb, hem voor twee jaar all-risk verzekerd heeft. Dat kost me 437 gulden per jaar.

Binnenkort moet ik de premie voor het tweede jaar betalen; ik wil de auto niet meer all-risk maar alleen W.A. verzekeren. Kan dat?

049-4/1974

Hebben kinderen die van school komen recht op werkloosheidsuitkering?

053-2/1974

Respondent werd in 1972 verhoord i.v.m. heling. ‘Je hoort er nog wel van’, zeiden ze na het verhoor. Nooit meer iets van gehoord. Hij wilde wel eens weten wanneer of de zaak nu definitief door de Officier van Justitie is laten schieten.

096-2/1974

Wat zijn de rechten van een toeziend voogd? Broer is toeziend voogd van mijn zoon.

115-3/1974

Student wilde weten wat de juridische consequenties zijn van zwart werken bij ontslag, ziekte e.d.

Tevens wilde hij weten of je een recht op herkeuring hebt voor militaire dienst, hoe vaak, en hoe?

132/1974

Mijn dochter, die in Duitsland werkt wil daar met haar duitse vriend gaan samenwonen, maar niet trouwen. Wij vinden het goed, maar is dat strafbaar? Als ze zich uit het bevolkingsregister hier laat uitschrijven, mag ze dan later nog terugkomen naar Heerlen? Ik zit daar heel erg over in.

Aan wie moet ik daarover nu om raad vragen?

Interviewer beantwoordt deze vragen. Aan het einde van het interview vraagt respondent: ‘Hoeveel ben ik u verschuldigd?’ Wordt beloond met een plak chocolade.

[pagina 192]
[p. 192]

132-4/1974

Straks gaat de mijn dicht. Mijn man moet dan een jaar in de overbrugging tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd. Hoeveel wachtgeld en pensioen zullen wij krijgen? Wat zal daar netto van overblijven? Mag mijn man werken tijdens de overbrugging?

Het loopt al jaren (dat de mijnen dicht zullen gaan), maar ik heb er nog niets aan gedaan. Waar moet ik naar toe? Op de mijn wil ik geen inlichtingen meer vragen.

146-2/1974

Ik zou graag inlichtingen willen hebben over de rechten van de in gemeenschap van goederen getrouwde vrouw en man op de gemeenschappelijke inboedel.

Je leest daar wel eens over in damesbladen. Maar ik wil het precies/zeker weten.

Het is niet acuut nu, daarom heb ik er nog niets aan gedaan. Waar moet je dan naar toe?

149-4/1974

Ik heb vijf jaar overbrugging (= WW) tot mijn pensioengerechtigde leeftijd (60 jaar) voor de boeg. In die tijd mag je niet werken, anders verlies je je overbrugging. Ik zou daar wel eens precies advies over willen hebben.

Tot nu toe heb ik er alleen met mensen van de mijn over gesproken. Ik zou er wel eens met een onafhankelijke deskundige over willen praten. Maar wie?

162-1/1974

Mijn moeder zit in een bejaardenhuis en wil, net zo als alle andere bewoners van dat tehuis, vermindering van luister- en kijkgeld. Hoe moet ik dat doen?

Ik weet de weg niet. (Interviewer: postkantoor en zo nodig burgerraadsman.)

162-4/1974

Mijn moeder zit in een bejaardentehuis. Nu kreeg ze een aangifte-formulier IB van de belastingdienst toegestuurd. Maar ze heeft alleen maar AOW. Wat moet ik nu doen?

Resp. heeft nog geen aktie ondernomen. (Advies van interviewer: gaan praten met iemand op het belastingkantoor.)

206-1/1975

Zoon van 15 jaar gaat niet meer naar school. (‘met een hond, die geen vlees lust, kan je niet jagen’). Hij werkt nu 5 maanden op een bedrijf (ƒ 125,- per week; baas betaalt sociale lasten). Nu gaat vrijdag a.s. het bedrijf sluiten. Vraag: komt mijn zoon in aanmerking voor WW? Hij wordt over 14 dagen 16. Ik ben bang, dat hij door het GAK met een kluitje in het riet wordt gestuurd. Nog een vraag: tot wanneer is iemand nog leerplichtig?

206-5/1975

We hebben drie ongelukkige (= zwakzinnige) kinderen in een kindertehuis. De kinderbijslag wordt automatisch ingehouden. Maar mijn kinderen komen met de vakantie en soms het weekend thuis logeren. Kan ik daar geen geld voor krijgen? Kan ik een gedeelte van de kinderbijslag terugkrijgen?

228/1975

Voor wiens rekening komen de reparaties van de centrale verwarming in een huurhuis?

249-4/1975

We hebben enige weken geleden een nieuwe auto gekocht. Die auto werd gisteren geleverd. Inmiddels is de koopprijs verhoogd, nu wilde de garage van ons die nieuwe, hogere prijs hebben. Hij zegt dat dat in de algemene verkoopvoorwaarden staat.

Eigenlijk zou ik naar de rechtbank in Arnhem moeten gaan om na te lezen of dat wel mag, maar ja dat is zo'n werk. We weten nog niet wat we eraan gaan doen.

252-4/1975

Met mijn tweede vrouw ben ik op huwelijkse voorwaarden getrouwd; hoe kan ik voorkomen dat mijn eerste vrouw na mijn dood t.b.v. de kinderen uit mijn eerste huwelijk beslag op ons huis zal leggen?

Ik wilde dit aan de wetswinkel in Wageningen, waarover ik in de krant heb gelezen, gaan vragen.

[pagina 193]
[p. 193]

252-5/1975

Heeft mijn vrouw, die een tijdelijk dienstverband van 50 weken bij een onderwijsinstelling is aangegaan, na afloop van die periode recht op WW?

264-1/1975

Nu we ouder worden en over een bejaardentehuis moeten gaan denken voor de toekomst, rijzen er allerlei problemen: wat moet je doen: aanvragen subsidie voor afbraak kassen? Hoe hoog zal de bedrijfsbeëindigingsbelasting zijn? Zou je ooit zelf een bejaardenflat kunnen betalen?

Tot nu toe hebben we er alleen maar met vrienden over gepraat.

264-3/1975

Iemand wil een stuk land van ons pachten voor een paar jaar. We willen zeker zijn dat hij er na die tijd weer af gaat, zodat wij de grond zonodig vrij kunnen verkopen; hoe doe je dat?

Interviewer verwijst naar de jurist van de Gelderse Mij. van Landbouw, waarvan respondent lid is.

265-2/1975

Als mijn pleegouders, in wier hofstede ik woon met mijn gezin, naar een bejaardentehuis gaan, kan de bijstand of het bejaardentehuis de hofstede dan verkopen, zodat wij op straat komen te staan?

‘Nu u toch hier bent’. Interviewer adviseert naar gemeentehuis te gaan om inlichtingen over toepassing verhaalsrecht te vragen en eventueel huis van pleegouders te kopen met zakelijk woonrecht voor ouders.

281-3/1975

Ze willen de bocht van de weg gaan verleggen. Wat zijn mijn rechten tegenover de gemeente? Je vindt het probleem te klein om er advies over te gaan vragen bij advocaat.

282-1/1975

Ik zou wel willen weten hoe het zit met debiteuren. Hoe zou je die betaald krijgen? We sturen ze eerst een herinnering.

325-5/1975

Ik wil graag weten of de opzegtermijn 6 of 4 weken is, als je per maand betaald wordt.

331-1/1975

Ik zou graag inlichtingen willen hebben over je rechten, als huurder en over de onderhoudsplicht van de verhuurder; als er zich dan iets voordoet, dan weet je wat je positie is.

Nog niets aan gedaan; nu u toch hier bent, kunt u me wel wat inlichtingen geven. Als er een acuut probleem ontstaat, dan zal ik wel naar een wetswinkel of sociaal raadsman gaan.

419/1975

Onderbreking van pensioenopbouw. Had een bedrijfspensioen. Hier ben ik erg in benadeeld door het wisselen van betrekking. In 2/3 van mijn pensioen bekort. Groot nadeel in vergelijking met ambtenaren. Het recht van de burgerman schiet hier tekort.

463/1975

Hoe kunnen we regelen, dat onze kinderen in geval, dat we beiden overlijden (b.v. door een ongeluk) bij vrienden van ons terecht komen en niet in een willekeurig kindertehuis.

Als we de afloop van problemen in relatie brengen met sociale kenmerken van de respondenten, dan blijkt allereerst de geografische locatie van belang te zijn. In Heerlen blijken de respondenten minder vaak tevreden te zijn (42% tegenover 52% in Amsterdam) en iets meer te berusten. De actuele

[pagina 194]
[p. 194]

problemen zijn echter in Heerlen het meest frequent (17%), iets minder frequent in Valburg (15%), maar het minst in aantal in Amsterdam (8%). Dit gegeven kan verklaard worden, uit de geringe spreiding van rechtshulpverleners in Heerlen en Valburg en/of een geringere juridische vaardigheid in die plaatsen. Een makro-sociale ongelijkheid in de verdeling van rechtshulp komt hier naar voren. Hiermee komt de vaak overheersende aandacht voor rechtshulpvoorzieningen in de randstand Holland in een nieuw licht. Voorzieningen in half-verstedelijkte gebieden en op het platteland zijn evenzeer gewenst. Wel zullen deze voorzieningen dan op andere wijze moeten worden georganiseerd.

TABEL 36 Aantal problemen naar gemeente en naar afloop

Valburg Heerlen Amsterdam Totaal
afgesloten en tevreden 116 51% 150 42% 261 52% 527 48%
afgesloten en niet tevreden 34 15% 62 17% 107 21% 203 19%
afgesloten en berust 20 9% 37 10% 28 6% 85 8%
afgesloten en laten zitten 3 1% 10 3% 13 3% 26 2%
nog bezig 14 6% 29 8% 42 8% 85 8%
slepende kwestie 5 2% 10 3% 13 2% 28 3%
leeft nog, nog niets aan gedaan 35 15% 60 17% 38 8% 133 12%
____ ____ ____ ____ ____ ____ ____ ____ ____
  227 99% 358 100% 502 100% 1087 100%
aantal respondenten 95   173   188   456  

Correlatieberekening tussen het aantal problemen met een bepaalde afloop en andere sociale kenmerken toont ons, dat berusting meer voorkomt bij een lagere opleiding en bij de groepen buiten het arbeidsproces, met name de uitkeringsgerechtigden. Deze groepen missen waarschijnlijk het surplus aan vermogen (geld, kennis, kennissen en informele relaties, psychisch uithoudingsvermogen) dat nodig is om problemen zelfstandig en adequaat aan te pakken. De slepende kwesties komen meer voor bij de groep met lagere inkomens.

TABEL 37 Correlaties tussen afloop van problemen en sociale kenmerken (Kendall Tau)

aantal problemen per respondent dat als volgt afliep: urbani-
satie-
graad
peri-
ferie-
cen-
trum
plaats in het arbeids-
proces
oplei-
ding
inko-
men
leef-
tijd
alleen-
staand, niet alleen-
staand
man - vrouw toevoe-
gings-
grens
afgesloten en tevreden .10   .09     .13      
afgesloten en niet tevreden .14         .11      
afgesloten en berust     -.13 -.07          
afgesloten en laten zitten                  
nog bezig met hulp                  
slepende kwestie         -.07 .07     -.11
probleem leeft nog, nog niets aan gedaan -.09       -.10   -.08    

[pagina 195]
[p. 195]

Een groot deel van de nog levende problemen wijst op de behoefte aan informatie. Deze informatiebehoefte is verhoudingsgewijs groter in de lagere inkomensgroepen en bij alleenstaanden (zie tabel 37).

Verschillen per rechtsgebied

Wanneer een bepaalde afloop van problemen iets zegt over de noodzaak om aandacht aan die problemen te besteden, is het nuttig om te weten of die niet gunstig aflopende problemen zich op specifieke gebieden afspelen. Een inventarisering van afloop naar rechtsgebied kan nooit meer dan globaal zijn. Op welke gebieden vindt men de grootste ontevredenheid, op welke gebieden het grootste aantal levende problemen? Een vergelijking van de percentages en de rangorde van deze percentages biedt ons hierbij een maatstaf (zie tabel 38).

Belasting en familierecht scoren de hoogste percentages van naar tevredenheid afgesloten problemen. Sociaal-verzekeringsrecht en de slachtoffers van delicten hebben het laagste percentage tevreden afgesloten problemen. Bij de ontevreden afgesloten problemen komen de slachtoffers veruit het hoogste. Hoewel het absolute aantal hier klein is, wijst dit gegeven wel op onvrede over de afhandeling van dergelijke problemen. We hebben reeds gezien dat de ingang voor deze problemen het politiebureau is. De meest frequente klacht is, dat men er ‘verder nooit meer iets van gehoord’ heeft. Dit wekt teleurstelling op of onvrede. Het percentage berustingen is het hoogst bij administratiefrechtelijke problemen. Hier vormen de bindende oordelen van overheidsinstanties vermoedelijk een verklaring. Dat bindende oordeel wordt door respondenten ervaren als probleem. Men weet niet dat men in beroep kan gaan tegen overheidsbeslissingen en hoe dat beroep moet worden ingesteld. Of men ziet van dat beroep af met een gevoel van berusting: ‘als het zo moet, dan hoeft het voor mij niet meer’; ‘ik ga er niet om bedelen’. De problemen, waarvoor men (al of niet met de hulp van een instantie) nog bezig is een oplossing te vinden, komen relatief het meest voor in de categorieën slachtoffers, familierecht en huurrecht. Van de tijdens het interview nog levende problemen, waar nog niets aan gedaan werd, scoren de sociale verzekeringsrechtproblemen het hoogst, gevolgd door familierecht, belastingen (informatie-behoefte) en huurproblemen. Sociaal-verzekeringsrecht en huurrecht zijn ook de gebieden die specifieker zijn voor de lagere inkomensgroepen. Hier vinden we een bevestiging van de in § 6.2.2. gesignaleerde samenhang tussen laag inkomen en actueel ervaren problemen.

De rol van instanties

Lopen problemen gunstiger voor de cliënt af, als hij of zij de hulp van een instantie inroept? Het resultaat van ons onderzoek wijst in deze richting (zie tabel 39). Het percentage respondenten dat één of meer instanties heeft geraadpleegd en tevreden is over de afloop is aanzienlijk hoger dan het percentage respondenten dat niet naar een instantie toeging. Het percentage berustingen is ook veel hoger bij de problemen waar geen instantie aan te pas kwam.

[pagina 196]
[p. 196]


illustratie

[pagina 197]
[p. 197]

TABEL 39 Afloop van het probleem naar het wel of niet raadplegen van een instantie

geen instantie wel instantie totaal
tevreden opgelost 157 49% 370 71% 527 63%
niet tevreden afgesloten 84 26% 119 23% 203 24%
berust 61 19% 24 5% 85 10%
laten zitten 21 6% 5 1% 26 3%
  ____ ____ ____ ____ ____ ____
  323 100% 518 100% 841 100%
totaal nog niet afgesloten 146   100   246  
  ____ ____ ____ ____ ____ ____
  469   618   1087  
X2 = 75,75 df = 3 p ≤ .001            

Nu kan het zijn dat dit verschil in oordeel over de afloop samenhangt met de aard van het probleem. Als het probleem als een ernstig of belangrijk probleem ervaren wordt, zoekt men wel een instantie op. Wordt het probleem niet ernstig gevonden, dan houdt men eerder op met zoeken en berust. Men mokt alleen nog een beetje na. Zou men beter af zijn geweest, als men niet te vlug berust had en naar iemand toe was gegaan? Het kan zijn dat berusting en niet naar een instantie toegaan beide voortkomen uit een gebrek aan vaardigheid of maatschappelijke durf. In dat geval vormen de grote verschillen in tevredenheid en berusting een aanwijzing dat de mensen met een geringe vaardigheid in juridisch en sociaal verkeer gebaat zijn met een instantie, die hen op weg helpt. Zelfs als men aanneemt dat de gevallen waarin berust werd niet de hoogste urgentie bezitten, zou zo'n instantie kunnen fungeren als controlepunt, om uit te zoeken of er echt niet veel (meer) aan te doen is. Die instantie dient dan tevens ter zuivering van de berusting, die anders kan bijdragen tot een sterke cumulatie van diffuse gevoelens van onmacht en wrok jegens datgene wat men heeft moeten ervaren.

Die cumulatie kan zich vervolgens gaan uiten in generaliserende waardeoordelen over de rechtspleging, het recht en de gang van zaken in de samenleving. Het kan een voedingsbodem vormen voor allerlei irrationele bewegingen. Ook in ons onderzoek zijn we enkele malen op deze bijverschijnselen van ontevredenheid over de afloop van problemen gestuit, zoals de volgende voorbeelden aangeven.

084-2 / 1974

Door mijnongeluk van man verdienden we ƒ 700,- per maand. Ik ben verplicht te werken voor studie van de kinderen (een zoon is nu bioloog). Werkte bij een schoonmaak bedrijf op uurloonbasis. Van 8-3 uur. Raakte in de ziektewet (52 weken). Zonder keuring van de WAO. Achteraf pas gekeurd. Specialist zei: niet werken, bedrijfsarts: wel werken. Ben gekeurd door mijnwerkersdokter van 69 jaar, die niet eens vrouwenarts is. Hij was in vijf minuten klaar; ik hoefde me niet eens uit te kleden. Toen was ik voor 100% goedgekeurd. Dat was op 11 februari 1974. Op 15 maart hield uitkering op. ƒ 900,- uitkering. Geschreven naar Groningen, per brief in het ongelijk gesteld.

Via de gemeentelijke Sociale Dienst, die aanraadde om de zaak aan de gemachtigde van de Detam in handen te geven. Nu in handen van de ombudsman. Herkeuring aangevraagd en op 29 april gekregen. Nog geen uitslag.

[pagina 198]
[p. 198]

Op 24 juli weer bij specialist geweest, moet nu in ziekenhuis worden opgenomen. Beroepschrift aangetekend per 8 augustus door de Detam-gemachtigde. Nu geen ZW, geen bijstand, geen WAO.

‘Die hun hele leven gewerkt hebben, krijgen niets; die de kantjes eraf lopen, die plukken wel’.

‘We zijn te eerlijk, te netjes’.

‘Als je zegt dat je licht werk wil doen dan krijg je WW, als je zegt dat je absoluut niet kan werken, dan krijg je geen uitkering. Ze hebben me gesuggereerd dat ik voor 15% werk moest doen, dan kon de gemeente bijspringen, maar ik mag absoluut niet werken van de specialist’. ‘De hele wereld is rot’.

098-3 / 1972

Spontaan aan het begin van gesprek gerapporteerd.

Aanvraag parkeerontheffing bij gemeente wegens invaliditeit. Eerst afgewezen. Had rechtsbijstand van de Mijnwerkersbond. Vervolgens een brief gestuurd naar Ministerie van Sociale Zaken. Afgewezen, omdat ik geen verklaring had van vertrouwensarts. De Bond had dat vergeten. Toen het net was afgewezen heeft er een stukje in de krant gestaan. Nu ben ik aangesloten bij ANIB, die het opnieuw is gaan aanvragen bij de gemeente.

‘Ik ken er genoeg, die lopen als een haas en die krijgen wel een vergunning. Dan denk je wel eens, waar blijft het recht’.

368-2 / 1965

Met 2 andere mensen begonnen met de verhuur van puinbakkenwagens. Opgericht via notaris. Alle drie hebben een aandeel gestort en een auto op financieringsbasis gekocht. Ik hield de administratie bij. Op een gegeven moment nam collega werk aan, wat volgens mij teveel onkosten opleverde. Het betalen van de rekeningen werd steeds moeilijker. Dat bleek toen ik de dwangbevelen in de bus kreeg. Ik ben uit de firma gestapt met een schuldbekentenis op basis van hetgeen ik nog te goed had. Die vordering heb ik nooit kunnen innen: 1 jaar later waren nl. de andere twee failliet.

Eén van hen is voor 1 1/2 jaar terug wéér voor zichzelf begonnen.

Wéér failliet verklaard!

Kijk, dit zijn van die ongerechtigheden, die ik niet kan rijmen. Mijn recht moet betááld worden.

Als gevolg van de faillietverklaring van de twee collega's: Ik had nog een schuldvordering van ƒ 20.000,-. Andere vennoot had na die faillietverklaring een caravan gekocht. Op die caravan wilde ik beslag leggen. Ik ben naar een advocatenbureau gestapt. De advocaat heeft beslag gelegd. Ik moest wel ƒ 800,- in het voren betalen. Het bleek echter dat die ex-vennoot die caravan op naam van zijn váder had besteld. Juridisch was er dus niets aan te doen. Via mijn boekhouder wist ik nog ƒ 650,- terug te krijgen.

Mijn recht moet zwaar betaald worden. Gewone mensen zijn te slecht geïnformeerd. Je moet aanvaarden dat de wet zo is, maar waarom laat de wet toe dat bepaalde mensen alsmaar door kunnen gaan met mensen tot slachtoffer van hun practijken te maken?

385-2 / 1973

Respondent betrapt twee jongens bij het opensnijden van het dak van zijn auto.

Respondent was in aanwezigheid van twee vriendinnen en gaf één de opdracht de politie te bellen; met de andere ging hij de twee jongens achterna, die opeens een huis binnengingen. Respondent wachtte voor de deur tot de politie arriveerde. De eigenaar of huurder weigerde de politie binnen te laten, zich beroepend op een afspraak met de politie. Het huis was een opvangcentrum voor drugs-verslaafden. Respondent heeft de volgende dag aangifte gedaan, maar daarna nooit meer iets gehoord. Met verwijzing naar kapingen (respondent werkt op Schiphol) stelt hij dat je beter aan je recht komt als je het in eigen handen neemt.

416-1 / 1972

Probleem van respondente.

Bijstand aangevraagd, werd afgewezen. Verdiende nog te veel (krijgt weduwepensioen, man was brigadier van politie geweest). ‘Ik ben er wel bedroefd over geweest maar niet in beroep gegaan. Ach nee, ik red me toch wel. Maar ik heb wel een dieet voor suiker-

[pagina 199]
[p. 199]

patiënten nodig.’

‘Heb ik dan geen recht om geholpen te worden? Ik krijg ƒ 33,38 per week pensioen. Daar heb ik nou 42 jaar voor gewerkt. Dat is er mis aan de maatschappij, wat een klere-maatschappij.’

443-3 / 1974

We dachten dat we voor alles verzekerd waren, maar toen 700 gulden uit de jas van mijn man gestolen werd, viel dat buiten de verzekering. Het bedrag werd uit de jas gestolen toen die in de winkel hing; was hij uit het huis gestolen dan hadden we het wel vergoed gekregen.

Je moet dus domweg weten hoe je zoiets moet spelen.

Een volgende keer ben je gewoon oneerlijk.

452-1 / 1968 tot heden

Ten gevolge van een ongeluk kwam mijn man terecht in de ziektewet. Dat was in 1968. Toen de uitkering van de ziektewet afliep, kwamen we in de bijstand terecht.

Mijn man heeft een niet te tellen aantal keuringen ondergaan (GAB, GAK, huisarts, specialist) maar het GAK zei in 1970: Uw man krijgt geen invaliditeitsuitkering. Ook in hoger beroep werd de WAO uitkering afgewezen. Hierbij had ik geen advies gevraagd: toen was ik nog niet zo bij de hand. Ze zeiden dat we te lang gewacht hadden, maar dat kwam door die specialisten. (Dit laatste als antwoord op vraag van interviewer waarom de man niet na één jaar ziektewet in de WAO terecht was gekomen.)

Toen heb ik Marga Klompé geschreven. Het duurde wel twee maanden voor we antwoord kregen. Wel had het resultaat: de uitkering (ABW) werd verhoogd.

Nu zit mijn man in de RWW. In 1974 ben ik nog eens naar de sociaal raadsman geweest om hem te vragen of hij er voor zou kunnen zorgen dat mijn man alsnog in de WAO zou kunnen komen. Daar was niks meer aan te doen, zei hij.

‘Als je in de bijstand loopt, heb je geen rechten meer. Dan vraagt iedereen bij alles wat je koopt: waar doen ze het van’.

‘Op de t.v. zie je wel eens: “Gaat u rustig naar de bijstand, ze zijn er voor U”. Flauwe kul. De werkelijkheid is totaal anders. Dan heb je bij sociale zaken wel eens lust om je schoen te pakken en die man op zijn neus te timmeren. Veel beloven, weinig geven, doet een gek in vreugde leven. Dát moeten ze op de t.v. (van Dam) en de sociale zaken zetten. Nu heb ik nooit gediscrimineerd, maar wat je de laatste jaren meemaakt met die Surinamers en Turken en andere buitenlanders, ongelooflijk, die krijgen de beste huizen, rijden in de mooiste auto's. Die rellen, daar zie ik wel wat in. Ik zal niet voorop lopen, maar ik zal ze wel steunen.

We moeten eerst weer een oorlog hebben, dan krijgen we het weer goed, net als na de Tweede Wereldoorlog’.

TABEL 40 Afloop van het probleem naar laatste instantieGa naar voetnoot*

bond overheid algemeen overheid juridisch betaalde advocaat
tevreden opgelost 45 76% 53 64% 46 60% 57 74%
ontevreden afgesloten 12 20% 20 24% 27 35% 18 23%
berust 1 2% 8 10% 4 5% 2 3%
laten zitten 1 2% 2 2% - - - -
____ ____ ____ ____ ____ ____ ____ ____ ____
  59 100% 83 100% 77 100% 77 100%

pro deo advocaat overige Totaal
tevreden opgelost 40 85% 34 67% 275 70%
ontevreden afgesloten 7 15% 12 23% 96 24%
berust - - 3 6% 18 5%
laten zitten - - 2 4% 5 1%
____ ____ ____ ____ ____ ____
  47 100% 51 100% 394 100%

[pagina 200]
[p. 200]

Tenslotte rest ons nog de vraag of er tussen verschillende instanties onderling verschillen te constateren zijn in de mate van tevredenheid of ontevredenheid. Tabel 40 geeft voor zes instanties de beoordeling door de cliënten van de afloop van de door deze instanties als laatste instantie behandelde problemen.

In deze tabel is een klein verschil in tevredenheid over de afloop van de zaak tussen cliënten van betaalde en pro deo advocaten waar te nemen (vgl. tabel 32). De verschillen tussen de instanties evenwel zijn statistisch niet significant. Elke instantie draagt gelijkelijk bij tot het feit dat 7 van de 10 cliënten, die zich tot een bepaalde instantie wendden, tevreden zijn over de afloop van het probleem.

6.8 Samenvatting

In hoofdstuk 5 is de vraag aan de orde gekomen welke mensen rechtshulp en rechtsbijstand gehad hebben. In dit hoofdstuk 6 kwam echter de vraag aan de orde welke mensen rechtshulp of rechtsbijstand nodig gehad hebben. De eerste vraag is een feitelijke vraag en kon als zodanig ook beantwoord worden. De tweede vraag is veel lastiger en niet zonder normatieve assumpties te beantwoorden (cf. Blankenburg 1975). Voor de beantwoording van de vraag uit hoofdstuk 5 hadden we zelfs kunnen volstaan met een onderzoek onder cliënten. Die aanpak had het voordeel gehad, dat méér cliënten van diverse rechtshulp-instanties benaderd hadden kunnen worden. Immers via een at random steekproef krijgt men altijd slechts een kleine groep cliënten van advocaten (1 op de 4 personen), van vakbonden (1 op de 5) en nog een kleinere groep cliënten van wetswinkels. Dit verhindert een volledige vergelijking tussen cliënten. Bovendien zou die aanpak gemakkelijk kunnen aansluiten bij de opvattingen van de verschillende rechtshulpverleners, die zeer sterk het probleem van rechtshulp benaderen vanuit hun eigen ervaringen als rechtshulpverlener. Het perspectief van de rechtshulpverlener blijft echter gebonden aan de specifieke kenmerken van die organisatie, of dit nu advocatuur, vakbond of wetswinkel is. De vraag van dit hoofdstuk - wie rechtshulp nodig hebben (gehad) - kan echter nooit met een cliëntenonderzoek beantwoord worden. Hiervoor moet men allereerst naar de potentiele cliënten toe gaan. Deze wijze van benadering verschilt op zichzelf al van die van de advocaat, wetswinkelier en de meeste andere rechtshulpverleners. Vervolgens is het nodig om in ruime mate problemen te inventariseren. Voor de beantwoording van de vraag naar behoefte aan rechtshulp kan immers niet bij voorbaat van de definitie van rechtsproblemen van de verschillende rechtshulpverleners worden uitgegaan. Een ruimere probleemdefinitie verschaft ons inzicht in allerlei door onze respondenten ervaren grote of kleine moeilijkheden, die verband hielden met het recht.

Op basis van deze verruimde definitie van rechtsprobleem kunnen we de gegevens uit hoofdstuk 6 als volgt samenvatten:

1.Het antwoord op de vraag naar de leemte in de rechtshulp is mede afhankelijk van de door de verschillende rechtshulpverleners zelf gebruikte definitie van rechtsprobleem en van rechtshulp.
[pagina 201]
[p. 201]
Deze definitie wordt echter niet in theorie door de rechtshulpverleners gegeven. Hij blijkt impliciet uit hun praktijk van hulpverlening. Deze definitie van rechtshulp manifesteert zich in vaste gedragspatronen en verwijzingspatronen bij de afhandeling van de vraag van cliënten naar rechtshulp.
2.Alle individuen hebben in een groot deel van hun dagelijkse leven te maken met overheids- en particuliere organisaties. In een niet onaanzienlijk deel van al hun rechtsproblemen (63%) staan zij in een problematische of conflictueuze relatie met deze organisaties. De rechtshulpverlening aan individuen is nog niet volledig ingespeeld op deze nieuwe opponenten.
3.Het gemiddelde aantal problemen per respondent was 2,6. Zelfstandigen en uitkeringsgerechtigden hebben méér dan het gemiddeld aantal problemen: 3,9. Bepaalde groepen hebben voor die groep ‘typische’ rechtsproblemen. Bij de groepen beneden de toevoegingsgrens domineren problemen op het gebied van sociaal-verzekeringsrecht, arbeidsrecht, huurrecht en strafrecht. Bij de groepen boven de toevoegingsgrens domineren problemen op het gebied van het civiele recht (consumentenrecht, onrechtmatige daad en incasso's) en op het gebied van handel en bedrijf. Ook loopt deze groep eerder de kans slachtoffer te worden van een delict.
4.De advocaat staat in de ogen van onze respondenten in het algemeen ver van de mensen af. Hij wordt gezien als specialist. De pro deo advocaat staat echter verder van zijn cliënten af dan de betaalde advocaat van diens cliënten (ook al is de pro deo en de betaalde advocaat meestal tweeërlei benaming voor één en dezelfde persoon).
De pro deo advocaat doet andere dingen dan de betaalde advocaat. De pro deo advocaat verleent minder gevarieerde diensten, hoofdzakelijk procesbijstand. Bovendien verleent hij deze diensten op een beperkt aantal rechtsgebieden, voornamelijk op het familierecht, het strafrecht en het arbeidsrecht. De betaalde advocaat geeft meer adviezen en hij bemiddelt meer. Zijn dienstverlening betreft vooral civielrechtelijke zaken (incasso's, handels- en bedrijfsproblemen, consumentenrecht) en daarnaast ook familierecht en strafrecht.
5.De groepen beneden de toevoegingsgrens hebben vaker een ‘opstapje’ nodig om bij de juiste rechtshulpverlener te komen. De verwijzingsfunctie wordt uitgeoefend door sociale raadslieden, door kennissen of vrienden, door het maatschappelijk werk, door wetswinkels en voor een kleiner deel door de vakbonden.
6.De eerste ingang tot het rechtssysteem in de vorm van een (rechts)-hulpverlenende instantie wisselt voor problemen op verschillende gebieden. Er is geen vaste ingang in het systeem. Wel creëren rechtzoekenden voor zichzelf een vaste ingang, nadat ze éénmaal met het systeem in aanraking zijn geweest.
De vakbond benadert nog het meest zo'n vaste ingang voor verschillende gebieden. Al blijft deze beperkt tot de leden van de vakbond. Overheidsinstellingen fungeren in een niet onaanzienlijk aantal gevallen als rechtshulp-instantie voor problemen op het gebied van sociaal-verzekeringsrecht, huren en wonen, bij consumentenzaken en op administratiefrechtelijk gebied. Al bestaan de door die instanties verleende diensten relatief vaak in het geven van een bindend oordeel.
[pagina 202]
[p. 202]
Advocaten vormen de belangrijkste ingang voor familierechtelijke zaken. De pro deo advocaat is daarbij ook nog een eerste ingang voor strafzaken, de betaalde advocaten voor BW-zaken en bedrijfszaken, waaronder incasso's
7.Het oordeel over de rechtshulpverleners is over het algemeen niet ongunstig, tenzij men een kwart ontevreden cliënten aan de hoge kant vindt. Cliënten van een pro deo advocaat zijn iets vaker tevreden dan cliënten die zelf hun advocaat betalen.
8.De afloop van rechtsproblemen belicht bepaalde aspecten van de leemte in de rechtshulp: er is vaker sprake van berusting en ontevredenheid over de afloop wanneer men geen instantie raadpleegde.
Van de tijdens het interview aan het licht gekomen problemen bestond een groot deel uit behoefte aan informatie over rechten en plichten, en over afbakening van allerlei bevoegdheden.
9.De in dit hoofdstuk behandelde aspecten van de leemte in de rechtshulp blijken vooral te bestaan in:
1.de behoefte aan informatie en advies.
2.de grote afstand tussen publiek en advocaten, die door alle groepen slechts wordt overbrugd voor bepaalde rechtsproblemen (echtscheiding).
3.het eenzijdige pakket dat de advocaten voor niet-vermogende cliënten blijken te bieden, waardoor niet alle problemen van deze groepen door hen worden behandeld.
4.de beperkte reikwijdte en omvang van de hulpverlening door andere rechtshulpverleners dan de advocaten.

De eerste twee elementen van de leemte wijzen in de richting van een verbetering van eerstelijnsvoorzieningen, het derde element wijst in de richting van een verbetering van de tweedelijnsrechtshulp.

Andere aspecten van de leemte in de rechtshulp, zoals de wijze van functioneren van (overheids)organisaties, zullen in hoofdstuk 9 nog ter sprake komen. Ook in hoofdstuk 7 komt een aspect van de leemte aan de orde.

voetnoot(1)
de berekening van deze gemiddelden is gebaseerd op een zevendeling met de waarden 0 tot en met 6, waarbij alle respondenten met zes problemen of meer, de waarde 6 kregen toebedeeld. Dit is gedaan omdat anders extreme scores van 12 tot 15 problemen het rekenkundig gemiddelde te sterk zouden beïnvloeden.

voetnoot1
rho berekend volgens formule

illustratie

en

illustratie

de volgorde in tabel 17 is gebaseerd op de frequentie van rechtsproblemen in tabel 15.

voetnoot*
In deze tabel is de groep weggelaten die geen commentaar over de hulpverlening uitte (N = 215).

voetnoot*
andere instanties zijn vanwege het te kleine aantal gevallen weggelaten; bij de weglating van de onderste twee rijen van tabel 40 vanwege het te kleine absolute aantal, is voor de categorieën tevreden en ontevreden X2 = 8,26; df = 5; dit verschil is statistisch niet significant.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken