Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De weg naar het recht (1976)

Informatie terzijde

Titelpagina van De weg naar het recht
Afbeelding van De weg naar het rechtToon afbeelding van titelpagina van De weg naar het recht

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.61 MB)

XML (1.17 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/sociologie
non-fictie/rechtswetenschap


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De weg naar het recht

(1976)–Kees Groenendijk, C.J.M. Schuyt, Ben Sloot–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

een rechtssociologisch onderzoek naar de samenhangen tussen maatschappelijke ongelijkheid en juridische hulpverlening


Vorige Volgende
[pagina 253]
[p. 253]

Hoofdstuk 8 Juridische vaardigheid

8.1Begripsomschrijving
8.2Juridische vaardigheid onderzocht
8.3Antwoorden op tien hypothetische probleemsituaties
[pagina 255]
[p. 255]

8.1 Begripsomschrijving

Een effectieve werking van het westerse rechtssysteem berust op tenminste twee veronderstellingen: (1) een gelijke toegang tot het rechtssysteem voor iedere burger (2) het vermogen van elke burger om zelf initiatief te nemen bij het zich verschaffen van die toegang. Het recht gaat uit van autonome burgers. Deze veronderstellingen golden in het verleden vooral voor de rechtspleging in het privaatrecht.

Na de komst van de verzorgingsstaat zijn ze ook steeds meer gaan gelden op andere gebieden van het recht, zoals in het administratieve recht.

‘Personal autonomy appears to be an assumed ingredient for a viable legal system - particularly for a legal system which is primarily based on self-selection of a sought-for remedy’ (Marks 1971: 12).

Als burgers zelf moeten opkomen voor toekenning, handhaving of bescherming van hun rechten, wordt van hen verwacht dat ze weten dát het recht hen deze rechten heeft toegekend en dat ze weten hóe het recht de effectuering van deze rechten in procedures heeft vastgelegd. Het rechtssysteem verschaft faciliteiten. Het gaat er echter impliciet van uit dat alle burgers het recht ook als faciliterend zien of gaan zien. Voor die groepen in de samenleving, die in het verleden vooral met het recht geconfronteerd werden in zijn dwingend karakter, vergt het een verandering van instelling om het recht óók te gaan zien als middel tot bescherming van belangen en verkrijging van rechten op schaarse goederen (uitkeringen, voorzieningen, vergunningen).

Selznick heeft deze twee visies op het recht - het recht als een dwingend-repressief systeem dat beperkingen oplegt en daartegenover het recht als een faciliterend systeem dat allerlei rechten beschikbaar stelt - in verband gebracht met een ontwikkeling in moraal: van een ‘morality of constraint’ naar een ‘morality of cooperation’.

‘The two moralities suggest contrasting images of the legal order: (a) (constraint) as a mechanism for upholding what is settled and established, and especially what is sanctified by tradition; (b) (cooperation) as a mechanism for problemsolving, guided by a commitment to rationality, personal autonomy and rather general social ideals. The former encourages the use of law to enforce conformity and resist change; the latter sees laws as a resource for facilitating change while maintaining core values’ (Selznick 1969: 26).

Naarmate het recht meer een coöperatief karakter krijgt en aan méér groepen of meer individuen rechten gaat verstrekken, wordt er een groter beroep gedaan op de zelfstandigheid van deze groepen of individuen. Zo'n systeem veronderstelt een politieke cultuur, waarin de burger zich bewust is drager van rechten en plichten te zijn. Almond en Verba noemen dit een civic culture met als belangrijkste kenmerk civic competence: vaardig burgerschap (cf. Almond en Verba, 1965).

Juridische vaardigheid (legal competence) is onderdeel van vaardig burgerschap. De juridische vaardigheid spitst zich toe op de rechtsinstellingen en op de juridische vormen van belangenbehartiging. Vaardig burgerschap spitst zich vooral toe op de politieke instellingen (partijen, gemeenteraad, Tweede Kamer) en op de politieke vormen van belangenbehartiging (politieke invloed, actie- en pressiegroepen).

[pagina 256]
[p. 256]

Almond en Verba leggen het onderscheid tussen deze twee aspecten van de vaardigheid van de burger in enerzijds de invloed op het maken van de regels (civic competence) en anderzijds het toezien op de toepassing en uitvoering van de regels (administrative competence).

‘The competence of the subject is more a matter of being aware of his rights under the rules than the participating in the making of the rules. And though the subject may attempt to make the government official responsive, he appeals rather than demands’ (Almond en Verba, 1965: 168).

Door de nadruk die gelegd wordt op het beroep op regels of rechten, wordt kennis van deze regels (awareness) de belangrijkste component van juridische vaardigheid.

Carlin, Howard en Messinger gaan een stap verder. Voortbouwend op het werk van Almond en Verba werken ze het begrip legal competence verder uit.

‘We would suggest another image of the competence required to use the legal system, one that emphasizes the ability to further and protect one's interests through active assertion of legal rights. We call the relevant ability “legal competence”’ (1967: 62; hun cursivering).

Juridische vaardigheid wordt in deze uitgebreidere betekenis ‘one part awareness and one part assertiveness’. Het gaat nu niet meer uitsluitend om de kennis van eigen rechten (awareness), maar eveneens om de actieve inzet, om met behulp van alle mogelijkheden, die het recht biedt, de eigen positie en belangen te handhaven, te beschermen en te verbeteren (assertiveness).

De competente burger probeert in zijn relaties met functionarissen van het rechtssysteem, vooral met uitvoerende ambtenaren, zijn afhankelijkheid van die ambtenaar zo klein mogelijk te houden door geen genoegen te nemen met apodictische beslissingen of beschikkingen, die hem willekeurig toeschijnen.

‘The competent subject demands that there be reasons for decisions and actions and that these reasons be consonant with both reason and law. Power however benevolent is not for him its own justification’ (1967: 63).

Afwezigheid van juridische vaardigheid in deze betekenis was te herkennen in een aantal van onze vraaggesprekken. Een voorbeeld:

Een weduwe van een fabrieksarbeider ging niet in beroep van een beschikking. Waarom niet?

279/1974

Drie keer bijstandsuitkering aangevraagd, drie keer nul op rekest gekregen. Ik heb alleen weduwepensioen van A (naam van fabriek). Dat is nu ƒ 20,- in de week plus A.W.W.

Vond ik onrechtvaardig, omdat ik altijd zuinig geleefd heb; ik heb 6 kinderen gehad en die netjes opgevoed. De mensen die te lui zijn om te werken krijgen wel bijstand. Ik ben niet in beroep gegaan. Als het zó moet, dan hoeft het van mij niet meer. Ik zei tegen die man: ‘Ik weet toch wel, dat ik het niet krijg, want ik ben niet van het goede houtje’. Vorig jaar heb ik voor het eerst een bril via de sociale dienst gehad via bemiddeling van een sociaal werkster.

Deze vrouw berustte in de in haar ogen willekeurige wilsbeschikking van de ambtenaar en ze zoekt daar haar eigen rationalisering en verklaring voor:

[pagina 257]
[p. 257]

‘als het zó moet...’ en ‘ik ben niet van het goede houtje’. Er is voor haar geen enkel aanknopingspunt om deze beschikking met een juridisch argument aan te vechten. Haar recht op bijstand claimt ze op grond van een persoonlijk rechtvaardigheidsbesef dat sterk overeenkomt met de heersende norm (voor wat hoort wat): ik heb altijd zuinig geleefd en de kinderen netjes opgevoed; ik ben niet lui geweest; anderen, die wel lui zijn, krijgen het wel (in strijd met de ‘voor wat hoort wat’-norm). Ze aanvaardt een beschikking zonder dat haar duidelijk wordt wat de reden is of op welke rechtsgrond deze is gebaseerd (cf. Carlin's reason and law).

Zelfs al zou de betreffende ambtenaar juist wel een op rechtsgronden gebaseerde beschikking hebben gegeven, dan is hij er in ieder geval op geen enkele wijze in geslaagd om de beschikking voor haar aanvaardbaar te maken. Carlin, Howard en Messinger beschrijven de afwezigheid van juridische vaardigheid, vooral bij de minst draagkrachtige groepen in de samenleving. De vaardigheid om zijn belangen te verdedigen en zijn positie te versterken door gebruik te maken van alle mogelijkheden en middelen, die het recht biedt, is ongelijk verdeeld in de samenleving. Een van de belangrijkste middelen om het recht te benutten, als je dat zelf niet kunt, is het gebruik maken van de diensten van een (professionele) rechtshulpverlener. Het ongelijke gebruik van rechtshulp is derhalve nauw verweven met de ongelijke verdeling van legal competence.

Gebrek aan juridische vaardigheid wordt door Carlin, Howard en Messinger (1967: 63-76) omschreven als:

a)het niets ondernemen als er inbreuk gepleegd wordt op eigen rechten of als eigen belangen (dreigen te) worden aangetast.
b)onbekendheid met de middelen en mogelijkheden van het recht; onbekendheid met mogelijkheden van hulp, vooral door een sociaal geïsoleerde positie: ‘the more isolated and particularistic their social relations the less likely his respondents were to know where to go for help’ (68).
c)onmacht door gebrek aan middelen; afwezigheid van enig (financieel, psychisch, sociaal of politiek) surplus. Dit aspect ontlenen zij aan Cahn en Cahn (1964: 1321): ‘unquestioning acceptance of an expert's dictation of what is good for the client and of an administrator's unchecked and unreviewable authority to terminate assistance. That power defines a status of subserviency and evokes fear, resentment and resignation on the part of the donee’.
d)geen deelname in allerlei organisaties (vakbond, politieke partij, actiegroep).
e)negatieve ervaringen met het rechtssysteem (politie, advocatuur, rechtbank).

De eerste twee punten (a en b) geven ons inziens een beschrijving, de laatste twee (d en e) een verklaring van het gebrek aan vaardigheid. De onmacht (c) ligt op de grens van beide.

Gebrek aan vaardigheden is sterk geworteld in een cultuur van armoede. Hoewel de armoede in de Verenigde Staten - de achtergrond van de theorie van Carlin c.s. - niet dezelfde is als die in Nederland, kunnen we soortgelijke verschijnselen hier ook wel aantreffen. Een armoedecultuur in Nederland is recentelijk nog beschreven door Kraaykamp (1974) en Fiselier (1975).

Als kenmerk van de groep waar het om gaat - de meest gedepriveerden -

[pagina 258]
[p. 258]

noemt Kraaykamp:

-zwakke economische positie door de lange duur van de armoede; de zwakke positie treft ook de kinderen, die daardoor later weer in die zwakke positie blijven;
-gebrek aan perspectief van verbetering;
-sociaal en cultureel isolement;
-zeer geringe toekenning van maatschappelijke invloed;
-weinig voorzieningen die afgestemd zijn op de behoeften, vermogens en mogelijkheden van deze groepering;
-een subtiele, soms openlijke discriminerende bejegening door instanties, waarvan deze groep zeer vaak afhankelijk is (Kraaykamp 1974: 58).

De armoedecultuur bestaat in een aanpassing aan en gewenning in deze marginale positie. Men aanvaardt alles als een lot. ‘Er zijn wel onlustgevoelens, maar er is geen wrok. Er is overwegend berusting. Zo zeer, dat pogingen om hen te betrekken bij lotsverbeterende activiteiten dikwijls op verzet stuiten. Zij willen met rust gelaten worden, zij willen niet de barricaden op, want zij hebben geen geloof mee gekregen of ontwikkeld in de resultaten van menselijke interventie in de loop der gebeurtenissen. Zeker niet van hún interventie, want zij achten zich maar gewone mensen’ (ibidem: 60).

Bij een aantal bezoeken, die wij voor ons onderzoek aflegden, kregen wij te horen, dat de betreffende personen ‘met rust gelaten’ wilden worden. Men had geen behoefte onderzocht te worden, zeker niet als het over ‘het recht’ ging. Met de woorden dat er ‘geen recht was in Nederland’ werd het onderhoud op de drempel gesloten verklaard.

Uit het weigeren van een interview bleek dan gelukkig nog een vorm van onafhankelijkheid. Niettemin lukte het toch ook regelmatig de muur van wantrouwen bij deze groep te slechten. Zo had 12,5% van onze respondenten een inkomen van minder dan ƒ 830,- per maand netto (n = 56).

In ons onderzoek zijn de typische vertegenwoordigers van zo'n armoede in de minderheid - zelfs bij de geïnterviewden in de laagste inkomensgroepen. Hierdoor worden kwantitatieve uitspraken over volstrekte afwezigheid van juridische vaardigheid moeilijk. Hoewel wij in ons onderzoek enkele aanwijzingen hebben verkregen over de verdeling van juridische vaardigheid onder de verschillende bevolkingslagen, blijft het de vraag of de minst vaardige groep volledig in beeld is gebracht. De beschrijving blijft dus aan de optimistische kant. Maar ook bij andere dan deze zeer moeilijk bereikbare groep, blijkt juridische vaardigheid vaak afwezig te zijn.

8.2 Juridische vaardigheid onderzocht

Juridische vaardigheid bestaat in onze eigen bewoordingen uit:

a)weten wat je rechten en plichten zijn;
b)de middelen kennen om deze rechten te verwezenlijken en de plichten redelijk na te komen;
c)het initiatief kunnen en durven nemen om de middelen, die het recht in ruime zin (regels en rechtsbeginselen) biedt te gebruiken;
d)het zich aansluiten bij een organisatie; dit middel geeft reeds blijk van initiatief.
[pagina 259]
[p. 259]

Kamstra e.a. vatten dezelfde aspecten samen met het - nauwelijks vertaalde - begrip ‘legale kompetentie’. Als voorbeelden noemen zij:

‘Huurders weten veelal niet, dat zij naar de huuradviescommissie kunnen gaan, als de huur die zij betalen te hoog is. Sommige mensen weten niet dat de mogelijkheid van “pro deo advokaat” of “verminderd tarief” bestaat of wat de weg daar naartoe is. Sommige mensen hebben zich laten intimideren door “het zwaaien met de wet” van de tegenpartij, bijvoorbeeld inschakelen van inkassobureaus door kolporteurs. Sommige mensen blijven zich niet lang genoeg verzetten tegen een aanhoudende stroom van brieven en “officieel aandoende” stukken’ (1974: 51).

Ons onderzoek doet een poging het vaak gebruikte ‘sommige’ een iets nadere aanduiding te geven. Welke mogelijkheden biedt ons materiaal om de relatieve frequenties van de vier aspecten van juridische vaardigheid nader aan te duiden? Bij de beantwoording van deze vraag zullen we terug moeten komen op resultaten, die in de hoofdstukken 6 en 7 aan de orde kwamen. In § 8.3 worden nieuwe gegevens gebruikt.

a) Weten wat je rechten en plichten zijn

Het is voor geen enkele burger mogelijk al zijn theoretische rechten en plichten te kennen. Het gaat hem om actueel gebruikte of actueel te gebruiken rechten.

Zo zal een middenstander eerder op de hoogte (moeten) zijn van de manieren, waarop je achterstallige schulden kunt innen, dan een gepensioneerd ambtenaar. Elke leefsituatie, elke beroeps- of arbeidssfeer heeft zijn specifieke regels, die de deelnemers door eigen ervaring leren kennen. Komt men echter buiten die leefstituatie, buiten de gebruikelijke arbeids- of beroepssfeer, dan is het minder zeker dat die deelnemer aan het sociale leven de regels, rechten en plichten van de nieuwe situatie kent. Deze overgangssituaties vragen om andere kennis, om een grotere vaardigheid en leveren daarom vaker behoefte aan rechtshulp op. Enkele voorbeelden uit ons onderzoek:

-De vrouw die na echtscheiding ineens heel veel zaken moet regelen, die zij vroeger niet zelf deed: wegenbelasting, huisvesting, particuliere ziektenkostenverzekering, werk zoeken.
-De eigenaar van een houtfabriekje, dat failliet verklaard wordt. Hij gaat werken als functionaris in een groot bedrijf, ontvangt een hem toegezegd tantième niet en wordt vervolgens na een vroeger ongeval arbeidsongeschikt. In een betrekkelijk korte periode van zeven jaar worden door hem veel sociale werelden betreden en weer verlaten. Het vereist een hoge graad van competentie om hier ongeschonden uit vandaan te komen. Het laat tevens het procesmatige karakter van de behoefte aan rechtshulp zien (het vormt ook een probleem voor het sociologisch categoriseren dat immers statisch is): vroeger had hij als ondernemer veel zakelijke contacten met advocaten tot en met het laatste faillissement; daarna komt hij snel in de sfeer van de sociale voorzieningen.
-De mijnarbeider die na de sluiting van de mijn na dertig jaar arbeid, werk vindt op een schoenfabriek. Na twee jaar daar gewerkt te hebben, blijken zijn longen aangetast. Hij wordt arbeidsongeschikt verklaard. Zijn uitkering wordt gebaseerd op het loon in zijn laatste werkkring (zonder alle
[pagina 260]
[p. 260]
vergoedingen voor ondergronds werk). De overgang van de ene rechtspositie in de andere houdt geen enkel verband met zijn sociale status en identiteit: hij blijft de mijnwerker die hij dertig jaar is geweest.

Afwezigheid van vaardigheid met het recht kan in zulke overgangssituaties een cumulatie van onlust en berusting in de hand werken.

Juridische vaardigheid is vooral noodzakelijk bij snelle verandering zowel op makro- als op mikroniveau. Deze is onmisbaar in een samenleving met een hoog veranderingstempo.

Een onvervulde behoefte aan informatie over eigen rechten en plichten kan wijzen op het niet sterk ontwikkeld zijn van juridische vaardigheid. In hoofdstuk 6 is deze informatiebehoefte behandeld (zie blz. 191). 12% van alle respondenten heeft tijdens het interview een of meer vragen van informatieve aard naar voren gebracht. In Amsterdam had men verhoudingsgewijs minder behoefte aan informatie. De grote stad maakt haar inwoners grosso modo meer competent, hoewel binnen de stedelijke bevolking de verschillen groot kunnen blijven (vergelijk ook hoofdstuk 7 over de kennis).

De behoefte aan informatie gaat zeer vaak gepaard met de opmerking, dat men niet weet hoe en bij welke instantie men aan die informatie kan komen. Soms ook met een aarzeling om naar een advocaat te stappen vanwege de veronderstelde kosten. In die gevallen ontbreken de verschillende aspecten van juridische vaardigheid.

Enkele voorbeelden van die behoefte aan informatie:

012 / 1974

Bij het bedrijf waar ik als chauffeur werk, betalen ze mijn chauffeursdiploma's niet, wat ze volgens de C.A.O. wel moeten doen. Dat scheelt me al drie jaar lang 20 gulden per maand.

Nog niet opgelost. Respondent durft niet naar het arbeidsbureau te stappen omdat hij bang is dat hij, wanneer het arbeidsbureau contact opneemt met zijn werkgever, voor eens en voor altijd bekend zal staan als iemand die ‘zeurt’.

066-4 / 1974

Wat moeten we doen om onze dochter, die minder valide is, in een W.A.O.-uitkering te laten vallen als ze niet meer kan werken op de sociale werkplaats? Ik wil niet dat ze zonder meer in een inrichting terecht komt.

Nog niet opgelost.

072 / 1974

1.Ik heb mijn hele leven nog geen loonstaatje gehad. Mijn baas vindt dat te lastig. Pas toen ik ziek was kwam ik achter mijn bruto loon.
2.Jarenlang al krijg ik hetzelfde vakantiegeld.
3.Ik krijg tien dagen vakantie per jaar. Is dat genoeg?
Die jongeren krijgen bij ons ook maar 10 dagen vakantie!
4.Ik vertrouw mijn baas niet. Het ziekengeld van Maastricht gaat via mijn baas. Ik weet niet of hij alles betaalt.
Ik weet niet wie ik dit soort dingen kan vragen. Als ik lid wordt van een vakbond, dan vlieg ik er als eerste uit als er iemand te veel is op het werk.
Opmerking 1. Mijn ideaal is, dat iemand, niet uit naam van iemand van het personeel of van de bond, als een anonieme figuur de boel eens bij ons doorlicht.
Opmerking 2. Ik wordt nog steeds betaald als een ongeschoolde, terwijl ik al 40 jaren in hetzelfde vak zit.
Opmerking 3. Ik ken tientallen mensen die in een zelfde situatie zitten als ik. Ook zij werken op kleine bedrijven. Ik zal iedereen aanraden: ga op een groot bedrijf, daar zit je goed.
[pagina 261]
[p. 261]

091-3 / 1974

We hebben mijnschade aan het huis. Wel eens over nagedacht om naar een advocaat te gaan. Maar ik ga niet naar een advocaat. Mr. X, bijvoorbeeld, die telt verschrikkelijk. Ik heb er geen zaak van gemaakt vanwege de te lange gerechtsprocedure.

092-4 / 1974

Zou wel een advocaat willen raadplegen. Vanwege mijn zoon (gehandicapt kind). Ik wil weten wat zijn rechten zijn later, als wij er niet meer zijn. Willen het huis aan hem overdragen. De andere kinderen vinden het goed. Maar hoe gaat dat?

‘Mensen worden afgeschrikt omdat ze zo verschikkelijk duur zijn’.

104-2 / 1974

Onzekerheid over kinderbijslagprocedure. Hoe moet je het invullen? Het is erg ingewikkeld; via 4 instanties wordt het ingevuld. Elke 3 maanden weer opnieuw.

117-1 / 1974

Probleem van dochter.

Dochter weet niet hoeveel snipperdagen ze heeft. Dat is haar bij B (naam groot bedrijf) niet gezegd. Vorig jaar heeft ze 4 stuks laten lopen. Ze heeft niet eens een verlofkaart. Ze durft niet naar de personeelschef te gaan (15-jarige dochter, die zwaar stotterde).

117-2 / 1974

Ik krijg maar ƒ 300, - vakantiegeld. Ik weet niet bij welke instantie ik moet zijn. Ik weet niet of ik wel ontslagen ben. Wegens ontslag krijg ik geen uitbetaling van verlofdagen.

Ik ben van de Mijnen naar het Fonds van de Sociale Instellingen gegaan. Van de ziekte die ik had, is niet veel uitgekomen, daardoor zit ik nu met minder loon. Heb geen recht op art. 23 of art. 56 (bijbetalingen). Ik was eerst in de W.W. toen W.A.O., maar op de loonkaart staat wegens ontslag. Ik heb geen keuring gehad.

Mijn voornaamste probleem is dat ik met zo weinig loon moet rondkomen.

117-3 / 1974

De electrische bedrading helemaal vernieuwd, omdat het gevaar opleverde. De lichtleiding is al betaald. Maar kan ik nu van de huisbaas terugkrijgen? Hoe zit het met de schoorsteenveegkosten (ƒ 30,-)?

117-4 / 1974

Probleem met minimumjeugdloon van 16-jarige dochter en 17-jarige zoon. Weet niet of ze genoeg betaald krijgen. Hebben het geld hard nodig. Leven zelf van een WAO-uitkering van ƒ 890,- met 5 kinderen.

132-5 / 1974

Ik heb vaak allerlei kleine vraagjes: of ik ergens recht op heb, of ik ergens teveel betaald heb, of zo iets. Ik weet niet waar ik daarmee naar toe zou moeten.

Omdat ik niemand weet om dat aan te vragen, laat ik het maar zitten.

139-2 / 1974

We huren tegenwoordig van een particulier. We zouden graag iets meer over onze rechten willen weten, vooral over het risico van huuropzegging na de dood van onze huisbaas.

We hebben er nog niets aan gedaan. Toch lopen we er al een tijd over te piekeren. Er zouden meer inlichtingen en folders over zulke dingen, bijv. ook over huurverhoging, moeten zijn.

141-4 / 1970

Het invullen van de aangifte Inkomstenbelasting vind ik wel veel werk en moeilijk.

Eén keer heb ik advies gevraagd aan een accountant. Ik heb toen ƒ 25,- betaald voor een slecht advies. Ik doe het nu maar weer zelf.

145-2 / 1974

Heb ik als gehuwde werkende vrouw recht op een WW-uitkering? Waar kan ik dat vragen?

[pagina 262]
[p. 262]

(Interviewer verwijst naar GAK voor inlichtingen en zet principe WW en WWV uiteen).

154-1 / 1974

Ik moet steeds maar huurverhogingen betalen aan de Woningvereniging voor dit oude huis, dat allang is afbetaald. Het is zuivere winst, maar aan onderhoud doen ze niets. Er is hier een wijkraad, die actie wil ondernemen op dit punt. Maar die is niet capabel genoeg. Bij de laatste huurverhoging hebben ze de mensen aangespoord om niet te betalen, maar nu hoor je niets meer van ze. De bouwvereniging heeft altijd een advocaat achter de hand. Er zou een advocaat in de wijkraad moeten zitten. ‘Tegen een bakoven kun je niet gapen’.

165-1 / 1974

Ik heb een aantal vragen over mijn rechten t.o.v. mijn buren: over erfdienstbaarheid, erfafsluiting/afscheiding en gemene muur.

‘Nu u toch hier bent’, kunt u mij wel inlichtingen daarover geven.

167-2 / laatste jaren

Sinds de scheiding heb ik vaak problemen met de sociale dienst. Ik krijg veel te weinig om van te leven.

Ik heb al eens bij de burgemeester aangeklopt. Nu is mijn oudste dochter gaan werken, maar daar houden ze meteen rekening mee. Al met al zijn we er ƒ 12,- op vooruit gegaan, want ze houden al drie maanden ƒ 40,- in, vanwege het feit dat mijn dochter werkt.

Soms denk ik er wel over in zo'n geval een advocaat te nemen.

256-2 / 1975

Mijn dochter fietste naar school; een klasgenoot duwde haar. Zij viel op straat en meerdere tanden braken af. Het ziekenfonds en de schoolvereniging betalen maar een klein deel van de kosten van de stifttanden: Er resteert nog ƒ 1750,-. De vader van de duwende klasgenoot weigert te betalen en zegt: ‘Zet het maar op de rol’ (van de rechtbank).

Ik weet niet wat ik moet doen; ik ben bang voor hoge proceskosten. Interviewer adviseert naar de juridische adviseur van de vakbond te gaan (respondent is al jaren lid van een vakbond en verklaarde eerder in het interview, dat hij voor een arbeidsgeschil zeker aan zijn bond om advies zou vragen); eventueel vordering verminderen tot ƒ 1500,-, zodat proces voor de kantonrechter gevoerd kan worden.

258-2 / 1975

I.v.m. die echtscheiding heb ik nog steeds een aantal vragen

-hoe zit het met mijn alimentatieplicht ten opzichte van mijn vrouw?
-hoe gaat een verdeling van de huwelijksgemeenschap in zijn werk?
-heb ik recht op kosteloze rechtsbijstand?
-is de advocaat die ik heb geraadpleegd, een goede advocaat?

Nu u toch hier bent, kunt u mij daarop antwoord geven?

260-1 / 1975

Waar kunnen wij terecht, als we advies willen hebben voor een eenvoudige vraag over wat je rechten zijn of wat je kan doen in een bepaald geval?

Ik weet het niet. De G. (naam boerenorganisatie) is te ver weg (sociale afstand). Een burgerraadsman staat te dicht bij de gemeente. Misschien een wetswinkel, maar waar vind je die?

260-2 / 1975

Door stijging olieprijzen is mijn inkomen in één jaar tijds gehalveerd. Misschien kom ik wel in aanmerking voor bijstand. Daar zou ik graag eens over praten, maar met wie?

Ik heb er nog niets aangedaan. Is de advocaat van mijn bond wel voor dit soort vragen? Op het gemeentehuis zullen ze misschien toch niet alles voor je uitzoeken.

376-2 / 1974

Huurovereenkomst van broodjeszaak. Huur ƒ 1000,- per week. Nu, na 2 jaar, moet ik wekelijks een index van 7% betalen (dit is ƒ 150,- per week extra). Ik heb dat contract

[pagina 263]
[p. 263]

voor 10 jaar getekend (daarna optie). Ik ben aan handen en voeten gebonden. Dat contract is destijds opgesteld door een bevriende advocaat van de verhuurder (een advocaat van kwade zaken, volgens mij). Ze hebben me erin geluisd. (Allerlei verwachtingen voorgespiegeld, zonder dat ik inzage kreeg in de omzetcijfers). Ik ben stom geweest dat contract te tekenen, maar ik wilde aan het werk en ik wist dat die zaak goed liep. Nu wil ik van dat contract af. Ik heb nl. een hypotheek op mijn huis moeten verlenen i.v.m. nakoming van de verplichtingen uit het contract. Omdat ik nu die huurverhoging heel moeilijk kan opbrengen, ben ik doodsbenauwd dat ik, als ik de huur niet direct betaal, meteen mijn huis kwijt ben. Daar het contract voor de eigenaar erg lucratief is, doet hij elke poging tot praten af met een verwijzing naar het contract.

Ik heb wel aan een wetswinkel gedacht. Maar ik dacht: je wordt daar van het kastje naar de muur gestuurd. Ik wilde wel naar een advocaat, hij pakt de koe tenminste bij de horens. Bovendien heb ik er wel ƒ 10.000,- voor over om van dat contract af te komen. Ik ben ontzettend blij dat ik nu van het bestaan van het Bureau voor Rechtshulp, de Droogbak, weet. Omdat ik dacht dat u mij misschien kon helpen, wilde ik ook erg graag geïnterviewd worden.

418-4 / 1975

Probleem van dochter (inwonend).

Dochter loopt 5 maanden al in de ziektewet. Had 2 1/2 jaar gewerkt bij een bank, maar nu kijken ze niet meer naar je om. De personeelschef laat niets meer van zich horen. Hij vroeg niet wat er precies was voorgevallen. De chef had al tegen de dokter gezegd, dat hij me niet meer terug wilde hebben. Ik wil weer werken. Maar zolang je in de ziektewet loopt, krijg je geen baan. Twee weken in de ziektewet lopen thuis is wel leuk, maar nou niet meer.

Er is een maatschappelijk werkster geweest. Belt nog slechts een keer in de maand op. Doet niets voor je.

b) De middelen kennen om je rechten te verwezenlijken

Bij de middelen om rechten te verwezenlijken en te handhaven wordt vaak als eerste aan rechtshulpverlenende instanties gedacht.

Burgers kunnen hun kwesties ook op eigen kracht oplossen. Inschakeling van een rechtshulpverlener is dan niet nodig. Wij hebben dat self-help genoemd. Self-help wordt lang niet altijd genoemd als onderdeel van juridische vaardigheid. Ons inziens is het één van de belangrijkste aspecten ervan. Het is een oplossing voor een deel van het probleem van rechtshulp en het stimuleert in hoge mate de onafhankelijkheid van rechtzoekenden. Iemand die zichzelf in de meeste juridische kwesties kan helpen, benadert het normatieve ideaalbeeld van de competente burger.

Het vermogen zichzelf te helpen is, zoals wij ook reeds in hoofdstuk 6 (blz. 181) gezien hebben sterk gekoppeld aan het opleidingsniveau. Het schrijven van brieven, als de meest voorkomende vorm van self-help, vergt een verbale vaardigheid van minimaal middelbaar niveau. Het controleren of er gereageerd wordt op deze brieven, het toezien op de responsiveness van allerlei organisaties vraagt vaak durf, onafhankelijkheidsgevoel, doorzettingsvermogen én goede kennis van de regels. Een combinatie van deze eigenschappen is niet sterk verbreid en kan zich slechts ontwikkelen in een cultuur, waar dit soort activiteiten niet als afwijkend gedrag, als lastig en hinderlijk, maar meer als vanzelfsprekend wordt beschouwd.

Een kwart van onze respondenten heeft in één of meer rechtsproblemen zelf een oplossing nagestreefd (28,5% van het totaal aantal problemen). 20% van de respondenten wist zich per brief te weren (16% van alle problemen).

[pagina 264]
[p. 264]

Een kleine groep uit de bevolking (± 20-30%) weet zich redelijk te redden in niet al te technisch-juridische problemen. Welke verschillen in juridische vaardigheid zich voordoen, blijkt uit de twee onderstaande gevallen die zich enkele straten van elkaar verwijderd hebben afgespeeld. Het betrof hier in beide gevallen het veel voorkomende ‘boekenclub-syndroom’. Hoe ‘loste’ de eerste man, een Surinamer, die drie jaar geleden naar Nederland was gekomen, het probleem op? Hoe de tweede, een gymnastiekleraar?

090-2 / 1972

Een paar boeken aan de deur gekocht. 3 boeken op zicht. Het boek van de maand. Die verkoper had tegen mijn vrouw gezegd, U moet hier even aftekenen ten bewijze dat ik geweest ben. Ze had weinig tijd want de baby huilde. Ze heeft toen getekend, ook voor een jaarabonnement. Het is slecht afgelopen. Ik had ƒ 4,- overgemaakt maar kreeg steeds aanmaningen. Toen hebben ze de zaak overgemaakt aan een advocaat, die heeft me allerlei briefjes gestuurd, later dreigbrieven. Ik had ƒ 76,- totaal aan schuld. Uiteindelijk heb ik maar betaald. Nu krijgen we nog ƒ 34,- te goed, maar we moeten dat besteden aan boeken. We willen liever het geld zelf terug hebben. Ik zit er wel aan te denken om er wat aan te doen, maar ik weet niet hoe ik hen bij de staart moet pakken.

095-2 / 1973

Boekenclub. Ik was niet thuis, mijn vrouw heeft getekend. Ik heb meteen een brief gestuurd, kreeg een gestencild papier terug, ‘het was maar zoveel gulden in de maand’. Het lidmaatschap was op naam van man. Ik schreef een tweede brief dat ik niet zou betalen, omdat ik geen lid was en nooit een handtekening gezet had. Kreeg veel dreigbrieven en tenslotte een dagvaarding. Zelf verweer gevoerd. Was voor mekaar. Daarna hebben ze mijn vrouw opgeroepen. Moest ƒ 100,- betalen. Weer niet gelukt.

‘Dit was zo duidelijk’. Via mijn broer ben ik aan de kennis gekomen. Mijn broer heeft een advocaat van het dispuut waar hij lid van geweest is. Toevallig heb ik de relaties.

 

Ons materiaal is kwantitatief gezien te klein om de relatie tussen deze identieke problemen (colportage, ondertekenen door vrouw, ontvangen van dreigbrieven) en verschillend oplossingspatroon door verschil in vaardigheid te generaliseren. De indruk die uit deze twee voorbeelden naar voren komt, is echter in overeenstemming met alledaagse ervaringsregels. Het aanleren van self-help is een moeizaam proces. Het zou één van de belangrijkste taken van nieuwe vormen van rechtshulpverlening kunnen worden. Dit proces heeft als doel om de burgers zo onafhankelijk mogelijk te maken bij de realisering van hun rechten, de onafhankelijkheid jegens hulpverleners daarbij inbegrepen.

Dit vergroten van vaardigheid kan niet alleen gebeuren door de wijze, waarop de rechtshulpverlener de aangebrachte problemen behandelt (duidelijker taalgebruik, minder vakjargon, meer uitleg, de cliënt zoveel mogelijk zelf laten doen), maar ook door de selectie van het soort zaken die behandeld gaan worden. Gegeven het grote aantal levende problemen en de beperkte middelen zal een dergelijke selectie voorlopig onvermijdelijk zijn. Ook nu vindt zo'n selectie plaats (ondermeer door de ingewikkelde procedure voor het verkrijgen van kosteloze rechtsbijstand). Verhoging van de juridische vaardigheid wordt echter vooral bereikt door de selectie van dat soort zaken, waarbij de burger leert, hoe hij zonodig een volgende keer een dergelijk probleem zelf kan oplossen, ervaart dat het recht ook middelen biedt ter oplossing van problemen buiten de traditionele gebieden (familierecht en strafrecht) en gaat inzien, dat anderen in soortgelijke posities verkeren en

[pagina 265]
[p. 265]

dat hij - al dan niet samen met die anderen - met behulp van het recht in de besluitvorming over die posities kan deelnemen (cf. Marks 1971: 15).

Een dergelijke ervaring zal eerder worden opgedaan bij rechtshulp aan een groep huurders, die willen dat de eigenaar van het flatgebouw zijn onderhoudsplicht nakomt, aan ontvangers van bijstandsuitkeringen of aan wijkbewoners met gemeenschappelijke bezwaren tegen een bestemmingsplan, dan bij rechtsbijstand aan cliënten in een echtscheidingsprocedure.

Een ander onderdeel van dit aspect van juridische vaardigheid is kennis van de rechtshulpverlenende instanties. Deze hebben wij echter al zelfstandig behandeld (hoofdstuk 7). Kennis van hulpverleningsinstanties is het geringst bij de laagstgeschoolden en bij mensen in relatief geïsoleerde sociale situaties (huisvrouwen, gepensioneerden, ontvangers van andere sociale uitkeringen). Van deze groepen is 20% tot 30% verstoken van enige kennis van instanties. De afwezigheid van kennis van de regels betreffende de kosteloze rechtsbijstand blijft echter niet beperkt tot deze groepen (zie blz. 216).

c) Initiatief kunnen en durven nemen

Het derde aspect van de juridische vaardigheid, het omzetten van kennis in handelen, laat zich vooral onderzoeken in de afwezigheid ervan: het berusten in probleem- en conflictsituaties als kenmerk van geringe vaardigheid. In ons onderzoek bleek dat er vaak geen sprake was van berusting zonder meer. Men geeft dan ook nog een rechtvaardiging voor het niet in actie komen: ‘tegen een bakoven kun je niet gapen’, ‘er is toch niet aan te beginnen’, ‘het is voor ons soort mensen veel te duur’. In deze rechtvaardigingen blijkt wellicht méér van het gebrek aan initiatief dan in het niets doen zelf. De rechtvaardigingen bestaan vaak uit een verwachting van de onmacht, waarin men zal komen te verkeren. Men neemt al niet eens meer de proef op de som. Men heeft zich al neergelegd bij een gang van zaken. Elke poging om daar tegen in te gaan, wel in beroep te gaan, in verzet te komen, iets niet te nemen, wordt weggeredeneerd met generaliserende uitspraken (cf. Kraaykamp 1974). Dit is de manier waarop zij de sociale werkelijkheid kunnen blijven overzien en zich er in kunnen oriënteren. Enkele voorbeelden van dit berusten werden gegeven in hoofdstuk 6 (blz. 185).

Bij 16% van de respondenten hebben we één of meer van deze gevallen van berusting aangetroffen (8% van alle problemen). Berusting komt verhoudingsgewijs méér voor bij de laagstopgeleiden en de groepen buiten het arbeidsproces. Berusting heeft effecten op lange termijn. Het is als het ware zichzelf versterkend. Na een slechte ervaring met een rechtshulpverlener berust men en gaat men later in andere gevallen ook minder snel naar een hulpverlener. Hierdoor blijft ook de kennis van de hulpverleners gering. Bij geringere kennis zal men weer eerder berusten. Vicieuze cirkels vormen hét kenmerk van een armoede- en afhankelijkheidscultuur. Zij zijn zeer moeilijk te doorbreken.

Over het algemeen verhoogt feitelijke ervaring met rechtshulp de competentie, voorzover dit het kennis-aspect betreft. We hebben dit gezien bij de kennis van een eerste toegang, bij de kennis van het systeem van

[pagina 266]
[p. 266]

kosteloze rechtsbijstand, bij de schatting van de kosten van een advocaat en bij de bekendheid met advocaten in het algemeen. Ons materiaal ondersteunt juist niet de hierboven beschreven stelling van Carlin, Howard en Messinger, dat ervaring met advocaten in de laagste groepen tot geringere bereidheid leidt om naar een advocaat toe te stappen. Soms zal dit effect wel optreden, soms ook niet. In onze interviews hebben wij voorbeelden van beide effecten aangetroffen. Een eerste contact, dat als onaangenaam wordt ervaren, kan elke bereidheid om verder rechtshulp te zoeken teniet doen, zoals in het hierboven aangehaalde geval van de mijnwerker met silicose (zie blz. 185). Het is geen regelmatig patroon. Integendeel. Is men eenmaal goed geholpen door een advocaat, zelfs als men hem toevallig heeft bereikt, dan weet men hem ook de volgende keren te vinden.

128-1 / 1972

Ontslagkwestie. Was op staande voet ontslagen wegens werkweigering en dreigement. Maar ik wist zeker dat ik in mijn recht stond. Was daarna op sociale dienst en arbeidsbureau geweest, maar daar hadden ze me niet verteld van een pro deo advocaat. Ik wist het niet, totdat een kennis ervan vertelde. Die zei me hoe ik aan een advocaat voor onvermogen kon komen. De mensen van het arbeidsbureau zouden dat moeten vertellen. Die advocaat heeft me uitstekend geholpen. Heeft het ontslag ongedaan gemaakt. Kreeg enkele maanden loon uitbetaald. Had inmiddels al een andere baan gevonden. ‘Het is goed als iemand de kooltjes uit het vuur haalt’.

 

Deze respondent antwoordde op de ‘waarheen’-vragen pertinent met een verwijzing naar een toegevoegde advocaat.

Ervaring verhoogt bij alle groepen de competentie, maar bij de ene groep sterker dan bij de andere groep. Zoals we in hoofdstuk 7 al gezien hebben, wisten personen met de hoogste financiële positie zonder ervaring al frequenter de weg naar een rechtshulpverlener, dan de personen met ervaring in de laagste financiële posities (zie tabel 45).

De aard van de relatie tussen de cliënt en de hulpverlener (advocaat) is bepalend voor het effect van dat contact voor de juridische vaardigheid van de cliënt. Een tevreden cliënt zal eerder naar dezelfde hulpverlener teruggaan. Het gebruik van rechtshulp en het oordeel daarover zijn niet de enige bepalende factoren:

‘Legal competence does not result from mere use. Legal competence is intimately tied in to a sense of self in relation to other people - others in the same situation and in the community generally’ (Marks 1971: 14).

Ook het soort probleem waarvoor men contact heeft gehad met de hulpverlener speelt hierbij een rol.

Hieronder laten we een aantal problemen zien die door juridisch vaardige respondenten bevredigend werden opgelost.

040-2 / 1972

Hoeveel kosten kan ik op mijn belastingformulier opvoeren voor een inwonende zoon? De vraag werd beantwoord door het Voorlichtingscentrum Oostelijke Mijnstreek.

Door de juridische dienst van de vakbond, waar ik als lid mijn belastingformulieren laat invullen, ben ik heel slecht geholpen. De functionaris die mij te woord stond vroeg bijv. ‘Heeft u nog bijzondere kosten?’ Weet ik wat bijzondere kosten zijn. Via een kennis van het trimclubje waar ik momenteel penningmeester van ben hoorde ik naderhand dat ik veel meer voor de belastingen had kunnen aftrekken. Die kennis is belastingconsulent.

[pagina 267]
[p. 267]

061-1 / 1973

Toen ik mijn broche, die ik voor herstel had weggebracht, weer bij de juwelier wilde ophalen, zei deze dat hij al afgehaald was. Dat was pertinent niet het geval.

Advies gevraagd aan een kennis die notaris is. Via hem kreeg ik het gedaan dat ik uiteindelijk iets anders kon uitzoeken. Die broche was, volgens het tweede verhaal van de juwelier door een van zijn personeelsleden verduisterd.

067 / 1974

Bepaalde afnemers van onze eigen zaak wilden de rekening niet betalen. Dat gebeurde gedurende de laatste drie jaar vier keer.

Onze accountant wees op de mogelijkheid via de kantonrechter de vordering te innen. Dat hebben we gedaan en hebben het vonnis in handen gegeven van de deurwaarder. Kosten: redelijk; goed geholpen en voor herhaling vatbaar.

101-1 / 1973

In arbeidscontract was clausule opgenomen voor werkende vrouwen, dat ontslag zou volgen indien er kinderen kwamen. Gezamenlijk geprotesteerd bij directrice van de school, waarna clausule geschrapt is.

(respondente was zelf secretaresse)

129-1 / 1973

Zonnescherm gekocht voor ƒ 1000,-. Was niet in orde. Heeft van oktober tot juni geduurd om het gerepareerd te krijgen. Heb uiteindelijk gedreigd met een advocaat en toen werd het gemaakt.

133 / 1971

Huiseigenaar-verhuurder zegde respondent via een brief van een jurist van een vakbond de huur op en sommeerde tot ontruiming binnen 6 weken.

Vrouw van respondent vroeg advies aan burgerraadsman. Respondent schreef aan Consumentenbond, waarvan hij lid is, om advies. Beide instanties adviseerden om aan de kantonrechter om uitstel van ontruiming te vragen. Gewapend met deze kennis heeft respondent in gesprek met verhuurder een schikking getroffen: respondent mocht op woning blijven totdat hij een andere had gevonden. Respondent was tevreden over mondeling advies burgerraadsman en antwoord-brief van Consumentenbond.

136-2 / 1972

Ik had van een verkoper aan de deur een set pannen gekocht. Achteraf vond ik ze te duur en wilde er van af.

Ik heb direct een aangetekende brief gestuurd, waarbij ik de koop heb geannuleerd; ik heb er nooit meer iets van gehoord.

150-2 / 1973

Ik vond de inbouw van mijn overheidspensioen in mijn AOW onredelijk en wilde daar informatie over hebben.

Ik had gehoord van het spreekuur van het ABP, waar je elke maandag inlichtingen kunt gaan vragen. Ik ben daar naar toegegaan en heb daar zeer goede ervaring mee. Ik ben het nog niet eens met die inbouw, maar weet nu, hoe het gaat en weet de bedoeling, die erachter zit.

152-2 / 1970

Ik had aan de deur ingetekend voor een boekenclub en wilde er later van af.

Ik heb schriftelijk opgezegd. Ze bleven maar boeken sturen. Ik heb die steeds weer teruggestuurd. Toen heb ik er niets meer van gehoord.

203-1 / 1972

Toen ik mijn huis liet bouwen, kwam Bouw- en Woningtoezicht en zei: U heeft geen vergunning. Die had ik wel, maar op het gemeentehuis waren ze die kwijt geraakt.

Wethouder gebeld, die dat doorgaf aan Bouw- en Woningtoezicht en het was in orde.

[pagina 268]
[p. 268]

329 - 1 / 1970

De huisbaas deed geen onderhoud. Buitenschilderwerk.

Ik heb geen huurverhoging betaald. De makelaar schreef na 1 jaar, dat ik de enigste in de buurt was, die de verhoging weigerde. Ik wist dat dat niet waar was. Toen ik volhardde, werd de buitenboel wel geschilderd.

329 - 2 / 1971

Ik was lid van een boekenclub, die me veel te veel boeken stuurde.

Ik heb mijn lidmaatschap schriftelijk opgezegd.

429 - 2 / 1970

Naast ons huis aan de Reguliersgracht zou een huis verkocht worden aan iemand die daar een autospuiterij wilde beginnen. Dat leek ons afschuwelijk.

Naar Bouw- en Woningtoezicht voor inlichtingen hoe we een beroep moesten doen op de Hinderwet. Tussendoor hadden we bij Monumentenzorg, met een assistent van de wethouder, met vrienden en met eigen fantasie een verbaal instrumentarium kunnen aanreiken: ‘een autospuiterij is een verkeersaantrekkend object’, bestrijkt de groene zône, verbod van schuur en opstallen. We verkeerden in een moeilijke situatie: de autospuiterij zou eerst zijn vergunning moeten krijgen, voordat we in beroep zouden kunnen komen. Tenslotte hadden we de mogelijkheid het betreffende pand erbij te kopen. Dat hebben we gedaan. Als dat niet het geval was geweest dan waren we door gegaan.

Vooral Monumentenzorg heeft ons goed geholpen!

486 - 1 / 1968

Ons huurhuis (gehuurd van particulier) had een aantal gebreken, die de eigenaar niet wilde laten repareren. Zoals aanrecht, veranda en de sluiting van de deuren.

Naar Bouw- en Woningtoezicht en het werd opgelost.

d) Het zich aansluiten bij een organisatie

Het lidmaatschap van verenigingen verhoogt het aantal sociale relaties en daarmee de kans op een verbetering van de informele wegen naar allerlei instanties. Over het algemeen is de organisatiegraad niet hoog: 35% van onze respondenten was lid van een vakbond of beroepsorganisatie (boerenbond op het platteland), 34% was lid van een sport- of gezelligheidsvereniging, 9% was lid van een muziekvereniging en 11% was lid van een politieke partij; nog eens 16% was lid van andere verenigingen (Consumentenbond, A.N.W.B., e.d.).

TABEL 63 Aantal lidmaatschappen van verenigingen naar inkomens/vermogensgroep

gratis rechtshulp eigen bijdrage net boven grens ver boven grens totaal
van geen organisatie lid 37% 25% 26% 21% 27%
van 1 of 2 org. lid 46 50 54 38 47
van 3 of 4 org. lid 6 13 16 29 15
van 4 of meer org. lid 11 12 4 12 11
  100% 100% 100% 100% 100%
n = 111 159 82 94 446
           
        ontbrekende gegevens 10
          ____
          456

[pagina 269]
[p. 269]

Van alle respondenten had 27% wel eens een bestuursfunctie bekleed in één van al deze verenigingen en clubs. Het lidmaatschap van een politieke partij als de meest directe indicatie voor vaardig burgerschap was vrijwel voorbehouden aan de respondenten met de hoogste opleiding. Dit gegeven komt overeen met veel politicologisch onderzoek naar politieke participatie (cf. Molleman 1975).

De minstdraagkrachtigen, de groep die voor volledige kosteloze rechtsbijstand in aanmerking komt, zijn het meest frequent van geen enkele organisatie lid. Dit is geheel overeenkomstig de stelling van Carlin, Howard en Messinger. Wel is in alle inkomensgroepen ongeveer 10% lid van veel organisaties. behalve in de groep net boven de toevoegingsgrens (zie tabel 63).

Zoals te verwachten is de organisatiegraad op het platteland hoger. Evenzo zijn mannen van meer organisaties lid dan vrouwen. Er is echter géén verband tussen het wel of niet lid zijn van één of meer organisaties en het gebruik maken van de diensten van de advocaat (cf. hoofdstuk 5). Er is uiteraard wèl een relatie tussen vakbondslidmaatschap en het gebruik maken van de diensten van de rechtshulpverlening door de vakbond. Van de respondenten, die lid van een vakbond of beroepsorganisatie waren, had 22% gebruik gemaakt van de rechtshulp van die organisatie.

Conclusie

Alle vier de aspecten van juridische vaardigheid, die in de literatuur worden genoemd, werden in ons onderzoek aangetroffen. Het gebrek aan juridische vaardigheid komt het meest voor bij de minstdraagkrachtigen, maar binnen deze groep is nog wel onderscheid te maken tussen meer en minder competente burgers. Ruwweg 1/3 van deze groep blijkt verstoken van kennis, die hen op weg zou helpen naar een of andere rechtshulpverlener. Een deel van deze groep ziet geen kans iets te doen aan hun problemen: zij berusten en zoeken de reden van die berusting bij hun onmacht om hun situatie al of niet met behulp van het recht te verbeteren en sluiten zich het minst aan bij een organisatie.

8.3 Antwoorden op tien hypothetische probleemsituaties

Een aanvullende methode om te onderzoeken in hoeverre burgers geneigd zijn de hulp van rechtshulpverleners in te roepen, bestaat in het aan respondenten voorleggen van hypothetische situaties en hen vragen wat ze in die situatie zouden doen. Deze methode levert wel minder ‘harde’ aanwijzingen op omtrent de bereidheid om naar rechtshulpverleners te gaan dan het onderzoek naar de door respondenten in feite reeds verrichte handelingen en hun contacten met die hulpverleners. In deze experiment-achtige opzet weet de onderzoeker niet of de onderzochte personen ook werkelijk zullen doen, wat zij naar aanleiding van de hypothetische situatie zeggen te zullen doen.

Er is dus voorzichtigheid geboden bij de interpretatie.

We hebben tien probleemsituaties voorgelegd, bestaande uit twee problemen in de sfeer van huur, twee in de sfeer van de arbeid, twee in de sfeer

[pagina 270]
[p. 270]

van koop en colportage, twee in de sfeer van geldvorderingen, één in de sfeer van familierecht en één geval van verkeersschade. Onafhankelijk van onze opzet werd dezelfde methode toegepast door Marks in een onderzoek voor de American Bar Foundation en het OEO Legal Services Program (Marks 1971) en in navolging van Marks door Messier in een onderzoek in Quebec (1975). Marks gebruikte eveneens tien hypothetische situaties om te onderzoeken in welke gevallen zijn respondenten - voornamelijk uit de lage sociaal-economische strata - de advocaat noemden als de meest aangewezen instantie om hulp te zoeken. Hiermee kon hij aangeven bij welk type problemen het waarschijnlijk was dat de lagere inkomensgroepen naar een juridische oplossing zouden zoeken. De ‘high-probability of utilization of the services of a lawyer’ waren: terugvorderen van een auto op afbetaling (52% noemde een advocaat als eerste hulpverlener), meer betalen dan men dacht dat was afgesproken (48%), maken van een testament (44%) en autodiefstal door zoon (42%). De problemen, waarbij minder vaak een advocaat werd genoemd, waren: achterstallige loonvordering (30%), koop van een huis (30%) en het probleem van een gekochte ijskast, waarvan de verkoper de snel gebleken defecten niet wil maken (24%). De problemen, waarbij het minst een advocaat werd genoemd, waren een negatieve beschikking over een bijstandsaanvraag (10%), mishandeling van de zoon door een jeugdbende (11%) en een probleem met reparatie bij een huurhuis (10%) (Marks 1971: 6).

Het patroon van deze antwoorden laat, in de interpretatie van Marks, zien dat problemen vooral door het publiek als rechtsproblemen worden gezien, als zij te maken hebben met eigendom en bezit, met testament en met het strafrecht. In de problemen, waarbij minder vaak een advocaat werd genoemd, moet de juridische oplossing concurreren met andere oplos-singspatronen: de (amerikaanse) advocaat met de makelaar bij het kopen van een huis; de advocaat met de labor agencies bij achterstallig loon.

Waar de problemen niet parallel lopen met een traditioneel verankerde visie op het recht, wordt de waarschijnlijkheid dat men naar een advocaat gaat geringer. Vooral de laagstbetaalden blijken de traditionele visie op recht over te nemen.

‘The poor are traditionalists in their conception of the legal system - in their identification of legal problems, legal need and in the registration of demands upon the formal system. Law is seen as an instrument of authoritative statement of what is and, failing that, it is not viewed by the poor as a dynamic process - as an instrument of change or as an institution subject to change. This outlook is reflected by more than the predispositions or attitudes reflected in the responses to the hypothetical questions - in the way that the poor define a “legal problem”. It is also reflected in the way that the poor register demand for legal services - both from free legal service programs and from private lawyers’ (Marks 1971: 8; zie ook Messier 1975: 316-341).

Dat de rechtsopvattingen van practiserende juristen impliciet overgenomen blijken te worden door rechtzoekenden komt ook enigszins naar voren uit de tien door ons gebruikte hypothetische situaties. Wel moet hierbij gezegd worden, dat de door ons gebruikte voorbeelden niet zo scherp op de advocaat waren toegespitst als de amerikaanse voorbeelden. Een vergelijking tus-

[pagina 271]
[p. 271]

sen amerikaanse en nederlandse gegevens is daardoor niet goed mogelijk.

De door ons gebruikte hypothetische problemen waren als volgt geformuleerd:

‘Nu noem ik een paar nare en minder nare voorbeelden.

Zoudt U kunnen zeggen, wat U in dergelijke gevallen zou doen?

a.Als de huur van Uw huis opeens opgezegd wordt, omdat het huis aan een ander verkocht is?
b.U huurt een huis en het dak gaat lekken?
c.Als de T.V., die U net gekocht heeft een slecht beeld blijft geven en de verkoper zegt, binnen de garantietermijn, dat hij er niets aan kan doen?
d.Als U via een langs de deur verkoop te dure dingen hebt gekocht en er eigenlijk van af wilt?
e.Als u onenigheid krijgt met Uw werkgever over vakantiedagen?
f.Iemand heeft U aangereden met een auto en U breekt Uw been. U moet veel extra kosten maken. Kunt U deze vergoed krijgen? Door wie en hoe?
g.Als iemand beweert nog ƒ 3.000, - van U te krijgen en U heeft ze al betaald, maar U heeft geen kwitantie?
h.U bent enige tijd werkloos. Hoe krijgt U een werkloosheidsuitkering?
i.Een van Uw kennissen is gescheiden, maar ze krijgt nu geen alimentatie meer?
j.Als U nog ƒ 3.000, - van iemand krijgt, maar hij zegt dat hij ze al betaald heeft, wat gaat U dan doen?’

De door de respondenten in hun eigen bewoordingen gegeven antwoorden geven een grote variëteit van actiemogelijkheden weer en laten verschillen in vaardigheid zien. De gegevens kunnen als volgt worden samengevat (tabel 64).

TABEL 64 Antwoorden op hypothetische probleemsituaties

Antwoorden in % Meest genoemde instanties in %
A. Huur-opzegging: weet niet 30% huuradviescommissie 15%
    je kan 3 jaar blijven zitten 19% gemeentehuis(vesting) 14%
    ik zou blijven zitten 13% advocaat 13%
    dat mag niet 8% wetswinkel 8%
    blijven zitten totdat gelijkwaardige woning wordt   vakbond 4%
        sociale raadsman 3%
    aangeboden 7%    
    ik zou iets anders zoeken 6%    
    ik zou het contract nalezen 5%    
    beroep op huurbeschermingswet 3%    
    ik heb half jaar om iets      
    anders te zoeken 2%    
    ik heb als huurder recht op      
    koop 2%    
B. Lekkend dak: eigenaar, huisbaas, moet   bouw- en woningtoezicht 23%
    repareren 62% huuradviescommissie 8%
    weet niet 12,5% gemeentehuis 3%
    als eigenaar het niet doet,   advocaat 3%
    zelf laten repareren en hem   wetswinkel 2,5%
    de rekening sturen 10%    

[pagina 272]
[p. 272]

Antwoorden in % Meest genoemde instanties in %
    kleine reparaties moet ik      
    zelf betalen 7%    
    ik zou minder huur betalen 6%    
C. Kapotte T.V.: fabrikant schrijven 31% consumentenbond 11%
    blijven vragen 25% advocaat 4%
    weet niet 22%    
    laten zitten (volgende keer naar andere firma gaan) 6%    
    zoiets overkomt mij niet 5%    
    ik betaal nooit ineens 5%    
    hij moet 3%    
    eigen risico 3%    
    ik ga anti-reclame maken 1%    
D. Colportage: gekocht is gekocht 46% politie 1%
    dat doe ik nooit 22% advocaat 1%
    eigen schuld 8% (verder geen instanties genoemd)  
    eigen risico 6%    
    verwijzing naar colportagewet 6%    
    weet niet 4%    
    verkoper proberen te achterhalen 4%    
E. Geschil over vakantiedagen:        
    weet niet 44% vakbond 42%
    gewoon blijven werken 10% G.A.B. 5%
    hogerop gaan, naar chef 9%    
    praten met werkgever 8%    
    werkgever is verplicht 7%    
    proberen te schikken 6%    
    thuis blijven in Ziektewet 3%    
    komt bij ons niet voor 3%    
    bij ons is alles prima geregeld 3%    
F. Vergoeding van extra kosten na aanrijding:        
    schuldige aanspreken voor   verzekeringsagent 60%
    extra kosten 57% politie 4%
    geen antwoord 15% advocaat 4%
    weet niet of extra kosten   vakbond 4%
    vergoed worden 11% belastingdienst 2%
    extra kosten worden niet      
    vergoed 10%    
    extra kosten laten vergoeden      
    plus smartegeld vragen 6%    
    extra kosten aftrekken van      
    belasting 3%    
G. ƒ 3000, - schuld na betaald te hebben:        
    afwachten, niet betalen 45% advocaat 8%
    nog een keer betalen, niets   wetswinkel 1%
    aan te doen 16%    
    weet niet 9%    
    je moet nog eens betalen, tenzij er een getuige is 6%    
    Wie heeft bewijslast? 4%    
    dat overkomt mij niet 7%    

[pagina 273]
[p. 273]

Antwoorden in % Meest genoemde instanties in %
    op den duur moet je betalen 6%    
    tegenpartij zal naar rechter      
    moeten 3%    
H. Werkloosheidsuitkering:        
    zelf uitkering halen 12% G.A.B. 42%
    hangt er van af of je door   G.A.K./Bedrijfsver. 13%
    eigen schuld werkloos bent 8% sociale dienst 11%
    werkgever moet melden 3% gemeentehuis 7%
    geen opmerkingen 75% vakbond 4%
        Raad van Arbeid 3%
I. Alimentatie: zou ik voor de rechter   advocaat 35%
    brengen 13% sociale dienst 22%
    laat loonbeslag leggen 6% wetswinkel 4%
    naar bijstand 3% gerecht 3%
    ik zou werk gaan zoeken 3% Raad van Kinderbescherming 3%
    geen opmerkingen 72% gemeentehuis 3%
        sociale raadsman 2%
J. ƒ 3000,- te goed: weet niet 38% advocaat 36%
    proces aanspannen 27% deurwaarder 12%
    aangetekende brief sturen 9% politie 7%
    paar keer aanspreken 9% wetswinkel 6%
    hij moet kwitantie kunnen   incassobureau 5%
    laten zien 6% vakbond 3%
    niets aan te doen 4% gerecht 2%
    niets aan te doen, want      
    advocaat is even duur als de      
    vordering 4%    

Interpretatie

De advocaat wordt vooral genoemd bij alimentatie, schuldvordering en de huuropzegging. Dit sluit aan bij het traditionele beeld van de advocaat. Bij alle andere gevallen worden andere hulpverleners het meest genoemd.

Bij de beantwoording van de huurproblemen valt allereerst het verschijnsel op, dat men aan een specifieke bepaling algemene geldigheid toekent. Zowel het tamelijk verbreide idee (19%), dat iemand nog drie jaar recht heeft op een woning, als de soms genoemde termijn van een half jaar zijn in de Huurwet te vinden (art. 25, lid 2, resp. lid 1). Door de generalisering van deze specifieke regels ontstaan zeer uiteenlopende beelden over de (eigen) rechtspositie. Bij het andere huurprobleem blijkt een groot deel van de respondenten (69%) precies te weten, wat de rechten van de huurder en de plichten van de verhuurder zijn.

Bij het colportageprobleem werd slechts door 6% verwezen naar de nieuwe colportagewet, die ten tijde van het onderzoek wel publiciteit had gekregen, maar nog niet in werking was getreden. Degenen die naar de wet verwezen, hadden een hogere opleiding - precies degenen, die vermoedelijk weinig problemen zullen krijgen met colportage. De ideeënwereld van de wetgever correspondeert niet steeds met de alledaagse praktijk van de justitiabelen.

Bij alle problemen blijkt telkens een klein deel van de respondenten een

[pagina 274]
[p. 274]

onjuiste of op berusting wijzende actie te noemen. Bij enkele problemen wordt door een aantal respondenten de oplossing gezocht in eigenrichting (geen huur betalen, thuis blijven, met geweld dreigen). Hier wordt nog eens een relatie gevonden tussen onvermogen om civiele conflictsituaties op een of andere manier te beheersen en de kans om met het recht als (al dan niet strafrechtelijk) sanctie-apparaat in contact te komen (deurwaarder, sociale verzekeringscontroleur, strafrechter). Hoewel het in ons onderzoek om kleine aantallen gaat, is deze relatie de moeite waard nader onderzocht te worden. Criminologisch onderzoek op civielrechtelijke paden?

De ‘weet-niet’-percentages bij alle probleemsituaties, zijn het hoogste bij de groep met niet meer dan lagere school. Opleiding is één van de belangrijkste factoren voor juridische vaardigheid. Het inkomen is op dit punt veel minder van belang. Enkele significante verschillen tussen personen met lagere schoolopleiding en personen met een H.B.O.-opleiding of hoger zijn:

-bij het probleem van de kapotte T.V. schrijven de hoger opgeleiden naar de fabrikant, de lager opgeleiden gaan praten met de verkoper; ook noemen de hoger opgeleiden de consumentenbond véél vaker als instantie.
-bij de werkloosheidsuitkering is het percentage ‘weet niet’ bij de L.O.-respondenten het hoogst (30%); zij noemen ook het G.A.B. het minst (39%). Voor de hoger en hoogst-opgeleiden is het percentage ‘weet-niet’ 11% en meer dan de helft noemt het G.A.B. Degenen, die meer kans lopen om deze kennis nodig te hebben, zijn het minst geïnformeerd.
-bij het alimentatieprobleem wijzen de middelbaar-, hoger en hoogst opgeleiden voor 43% naar de advocaat, van de lagere opgeleiden 29%; deze laatste groep wijst echter vooral op de sociale dienst (33%) als instantie om naar toe te gaan; bij de hoger opgeleiden doet slechts 10% dit (p ≤ .001).
-bij het ƒ 3000,- tegoed-probleem verwijzen de hoogst opgeleiden meer naar de deurwaarder als rechtshulpverlener.

De sociale positie en het beroep spelen bij bepaalde problemen een duidelijke rol in de verschillen in vaardigheid. Over de gehele linie zijn er geen verschillen tussen mannen en vrouwen. Alleen bij het alimentatie-probleem noemen vrouwen vaker de advocaat, mannen de sociale dienst. Bij het verkrijgen van werkloosheidsuitkering speelt de ervaring een belangrijke rol. De blue-collar werkers noemen in 75% het G.A.B. of G.A.K. Respondenten buiten het arbeidsproces (huisvrouwen, bejaarden) weten dit uiteraard veel minder. Vaardigheid hangt derhalve niet per se af van een betere voorlichting voor het gehele publiek, maar wordt ook verbeterd door gerichte, dicht bij de ervaring en eigen situatie van de betrokken groepen aansluitende informatie.

De belangrijkste conclusie die wij trekken uit de antwoorden op deze hypothetische problemen, is gebaseerd op het feit, dat zovéél verschillende instanties genoemd worden en dat per type probleem een bepaalde instantie domineert.

Bij de huuropzegging is dit de Huuradviescommissie, bij het lekkend dak Bouw en Woningtoezicht, bij de T.V. de Consumentenbond, bij de vakantiedagen de vakbond, bij de extra kosten na aanrijding is het de verzekeringsagent, bij werkloosheid het G.A.B., bij alimentatie en schuldvordering is het de advocaat.

Met andere woorden: het oplossingspatroon bij rechtsproblemen wordt

[pagina 275]
[p. 275]

in sterke mate bepaald door het type probleem en niet uitsluitend door de aanwezigheid van een rechtshulpverlener.

Deze conclusie sluit aan op de resultaten die in hoofdstuk 6 naar voren kwamen. De beeldvorming van rechtzoekenden gaat niet uit van één instantie bij de oplossing van allerlei rechtsproblemen. De variëteit in oplossingen wijst in de richting van een pluriformiteit van rechtshulpverlening en sluit aan bij de variëteit in oplossingspatronen, die rechtzoekenden in praktijk brengen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken