Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De mens en zijn goden (1959)

Informatie terzijde

Titelpagina van De mens en zijn goden
Afbeelding van De mens en zijn godenToon afbeelding van titelpagina van De mens en zijn goden

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.51 MB)

Scans (534.64 MB)

XML (0.39 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

bloemlezing
verhalen
non-fictie/culturele antropologie-volkenkunde


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De mens en zijn goden

(1959)–Fokke Sierksma–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 60]
[p. 60]

Toelichting op de illustraties

Bij iedere toelichting - zowel op de illustraties in de tekst als op de platen - zijn eerst zo veel mogelijk de feitelijke gegevens over het desbetreffende stuk vermeld: naam; plaats of volk van herkomst; datering; materiaal; hoogte in centimeters; collectie, waarin het stuk zich bevindt; inventarisnummer van de desbetreffende collectie (= Inv.). Bijna alle musea verleenden hun zeer gewaardeerde medewerking in deze. Voor de geïnteresseerde lezer is enig bronnenmateriaal in de bibliografie opgenomen.

 

I. VENUS VAN LESPUGUE. Gevonden Haute-Garonne (Frankrijk). Aurignacien periode van het palaeolithicum. Mammoetivoor. Hoogte 14,7 cm.

Deze Grote Moeder, de zgn. Venus van Lespugue, uit de Oude Steentijd werd in 1922 gevonden. Of dit nu een cultisch dan wel een magisch gebruikt beeldje is, dat het betrekking heeft op vrouwelijkheid en vruchtbaarheid lijkt een bijna onontkoombare conclusie.

 

II. KW'EI-SJING ALS KARAKTER. China.

Deze god der literaten werd na zijn poging tot zelfmoord als ster aan de hemel geplaatst. Men verving deze ster echter door een andere van dezelfde naam, maar met een verschillend schriftteken, dat zich beter liet ‘omwerken’ tot de figuur van Kw'ei-sjing. Deze god als karakter houdt in zijn linkerhand het karakter dat schepel betekent (vgl. onder nr.73). Hier is allerminst sprake van artistieke speelsheid zonder meer. Het verband tussen schrift en beeld is wezenlijk, omdat het eerste uit het laatste is ontstaan, niet alleen in China.

 

III. DAMBALLA-WEEDOO. Haïti. 20e eeuw n.C. Poeder of meel.

Het is geen wonder, dat de psychisch sterk vermagerde blanken van onze tijd grote interesse hebben voor de volbloedige en menselijke religie van de voodoo cult op Haïti. Er is daarbij niet alleen sprake van sensatiezucht. Voodoo vindt zijn oorsprong in West-Afrika, maar heeft in de Nieuwe Wereld een geheel eigen vorm gekregen (sommige goden hebben bijvoorbeeld als titel ‘baron’). Beelden kent men in deze religie niet. De goden openbaren zich in de extase, als de trommels de mens in de dans aan zichzelf hebben ontrukt. Wel kent men ‘abstracte’ symbolen, die de goden representeren, de veevee. Zij worden op precies dezelfde wijze gemaakt als de sand paintings der Navaho Indianen (zie nr. 7). Poeder, meel etc. glijden tussen duim en wijsvinger door van de hand, die de veevee tekent. De oorsprong

[pagina 61]
[p. 61]

van deze motieven ligt wellicht in West-Afrika, maar hun vorm is sterk Europees beïnvloed en herinnert aan Europese borduur- en smeedwerkmotieven. Ook hier vindt men weer een bewijs van het feit, dat het alleen van de mens en zijn houding afhangt, of een religieus symbool - hetzij een realistisch kunstwerk, hetzij een onbeholpen stuk hout of klomp steen, hetzij een abstracte voorstelling - leeft dan wel dood is. Levende religie zoekt een teken, dat ‘afgesproken’ wordt, en dit teken brengt de religie telkens weer tot leven, omdat het naar de bovenmenselijke werkelijkheid verwijst en deze representeert. In de voodoo cult legt men de offers neer op de veevee, die een bijna magische kracht hebben. Men buigt zich ervoor neer. Het hier gereproduceerde, sacrale motief, verwijst naar Damballa weedoo, de god, die door de andere goden als hun vader wordt erkend. Zijn dier is de slang, die men steeds levend dan wel afgebeeld in zijn heiligdommen heeft, en die men in dit motief kan herkennen. De god is niet de slang, naar eveneens slechts een teken: zijn dienaar. Zijn kleur is wit. Hij is enerzijds het grote mysterie, waaraan alles zijn ontstaan en bestaan dankt, anderzijds is hij Papa Damballa, die een getrouwe volgeling minister en zelfs wel president kan maken. Hij is goed en schaadt niets en niemand. In deze syncretische religie koopt men bepaalde heiligenplaatjes als afbeeldingen van de eigen goden. St. Patrick staat voor Damballa-weedoo, omdat deze heilige - ter herinnering aan een van zijn wonderdaden - een slang op zijn plaatje heeft. Verder wordt deze god ook geïdentificeerd met de bij alle negers van de Nieuwe Wereld zeer bekende Mozes, die in vele negro-spirituals voorkomt en die op Haïti in verband met Damballa-weedoo populair is vanwege zijn staf, die men als een magische slang beschouwt, waarschijnlijk in verband met het verhaal van de slangenplaag.

 

IV. EEN WATERVAT ALS GODSSYMBOOL. Ibo. Nigeria.

Een enkel attribuut kan voldoende zijn, om de aanwezigheid van de god aan te duiden, zoals de shintai in Japan. Deze watervaten zijn de tekenen van Ale, de grote moedergodin van de Ibo. Vgl. het watervat van Isjtar, nr. 66.

 

V. NAMAZU. Het onderwereldmonster, met het brandende Tokio op zijn rug, en de slapende Kasjima god. Japan. 1855 of 1856. Anonieme kleurenhoutsnede. 25 cm bij 35 cm. Rijksmuseum voor Volkenkunde, Leiden.

Deze namazu-e (namazu prent), ontstaan naar aanleiding van en onmiddellijk na de grote Edo-aardbeving op de 2e dag van de 10e maand van het jaar 1855, laat ons een oude man zien, slaperig geleund tegen de kaname-ishi, de diep in de aarde verankerde steen, waarmee de Kasjima god volgens de legende de monstermeerval namazu, die aardbevingen veroorzaakt, in bedwang houdt. De oude man lijkt te dromen en in zijn droom verschijnt hem het grote monster, dat tàch een aardbeving veroorzaakt en dat het brandende Tokio op zijn rug heeft. Ter rechterzijde rijdt de Kasjima god, die zegt: ‘Dit is verschrikkelijk, Dat gaat werkelijk te ver. (Ik) zal snel moeten ingrijpen.’ Aan de linkerkant is de dondergod afgebeeld, die met een minachtend anaal gebaar zegt: ‘Hoe naar ook, en hoe men er ook over moge denken, vervang deze oude heer door een ander alsjeblieft. Dit aan te zien, is te erg’. Hierbij kan aangetekend worden, dat Dondergod en Kasjima god in het volksgeloof samenvallen en dat ook de oude man moet worden gezien als de Kasjima god, die zelf-bewust en gespleten in een nachtmerrie zijn eigen onmacht ervaart en met wie de anonieme kunstenaar aldus zowel drastisch als

[pagina 62]
[p. 62]

subtiel de draak steekt. Namazu is van een monster-zonder-meer geworden tot een ambivalente god, uit wiens muil ook het heil in de vorm van geldstukken komt.

Deze gegevens en vertaling van de tekst op deze namazu-e zijn afkomstig van de heer C. Ouwehand te Leiden, die een studie over de namazu-prenten voorbereidt.

 

VI. BOEDDHA-CANON.

De voorgeschreven lichaamskenmerken en -verhoudingen in beeld. Ontleend aan een Chinees tantristische tekst uit de 18e eeuw.

 

VII. ARABISCH SIERSCHRIFT. Midden-Oosten. Datering en herkomst onbekend. Koninklijk Instituut voor de Tropen, Amsterdam.

De vertaling van deze tekst luidt: Er is geen god dan Allah. Dergelijke calligrafieën worden in Islamlanden in allerlei varianten gemaakt, zoals bidprentjes in katholieke.

 

VIII. TEKEN VOOR DE GROTE GEEST DER OJIBWA INDIANEN. Noord-Amerika.

Een eerste vorm van tekenschrift, ter ondersteuning der mondelinge tradities, was bij de Algonkinstammen bekend. Dit teken voor de Grote Geest valt te herleiden tot de horizon met de vier windstreken. Van betekenis is, dat meestal ook het middelpunt, het centrum aangegeven wordt. God is in deze voorstelling het inbegrip van het Al. God is de totaliteit, niet als een optelsom, maar als de essentie. De Prairie Potawatomi zeggen in een gezang: ‘De Grote Geest kunt gij niet zien. Gij kunt zelfs niet zijn sporen zien. Want hoe zou ik hem kennen? Ik zie de Geest niet. Ik weet zelfs niet, waarop hij gelijkt. Maar gij allen weet, dat er een ware Geest is’.

 

IX. TEKEN VOOR DE GROTE MAN DER NASKAPI. Labrador.

De Grote Man is de (goddelijke) ziel van het individu, met wie deze in voortdurende communicatie staat. Dit verkeer met datgene in de mens, dat boven de mens uitgaat, is een der fundamenten van de Naskapi religie, die verbluffende, wezenlijke overeenkomst heeft met moderne psychotherapie. The process of self-study, of dream cultivation and submission to dreamcontrol becomes a dominant idea in the inner lift (of the Naskapi). Vgl. nr.X.

 

X. ‘MANDALA’ VAN EEN EUROPEAAN. 20e eeuw.

De bekende psycholoog C.G. Jung, ontdekte, dat mensen het ideaal of de werkelijkheid van een in het Zelf gecentreerde en geïntegreerde persoonlijkheid afbeelden in dergelijke symbolen, waarvan het wezenlijke is de cirkel met middelpunt en vier ‘oriëntatiepunten.’ Hoewel subliminale suggestie in vele gevallen niet uitgesloten is, kan men daarmee de betekenis van deze onbewuste symboliek niet opzij schuiven. Jung noemt deze tekeningen van het Zelf mandala's, een Tibetaanse term. In Tibet is

[pagina 63]
[p. 63]

een mandala een meditatietekening waarvan het centrum gevormd wordt door de achtbladige lotus omgeven door vier muren en een cirkel van vlammen. Zonder twijfel is de mandala symboliek van grote betekenis, maar zij is nog niet voldoende bestudeerd buiten de moderne dieptepsychologie.

 

XI. MOEDER MAIS. Pawnee. 19e eeuw n.C. Beschilderde maïskolf met witte vogelveer. Verloren gegaan. Illustratie op p. 10.

Dit simpele, indrukwekkende symbool werd gebruikt in het Hako ritueel, een in meer dan één opzicht uniek ritueel in de geschiedenis der godsdiensten, dat algemene bekendheid verdient. Miss Fletcher's weergave en beschrijving ervan is een in ieder opzicht onvergelijkbaar document humain voor ieder, die onder deze term nog iets anders en méér verstaat dan subjectieve bekentenissen. Moeder Maïs heet eigenlijk Mother breathing forth life. Zij leidt de Pawnee naar geluk en vrede. Volgens de priester, die Miss Fletcher het ritueel heeft gedicteerd en verklaard, representeert de maïskolf de bovennatuurlijke macht, die in de aarde huist en die ons voedsel geeft. Deze kracht komt van boven, daarom is de kolf blauw geverfd, de kleur van de hemel, waar god, Tiráwa, woont. De veer heeft een dubbele betekenis: de hoge witte wolken, die langs de blauwe hemel zeilen, en de ‘kwast’ boven op een maïskolf. Zo vertegenwoordigt de veer het mannelijke en de maïskolf het vrouwelijke in de wereld. Zonder twijfel verwijst de veer ook naar Tiráwa zelf, daar in de Hako zijn symbool een smetteloos witte veer is. De vier verticaal blauw geverfde rijen maïskorrels zijn het teken, dat de hemel in contact staat met de aarde en Moeder Maïs, die de dochter van Moeder Aarde is. Tijdens zijn rituële zwerftocht over de aarde, die de verzoening van vaders en zonen, d.w.z. van twee groepen of stammen ten doel heeft - dat is de korte inhoud van de Hako - moet de geest van de Pawnee zich verenigen met de geest van Moeder Maïs (zie tekst p. 52).

 

XII. GEEST. In trance gezien door sjamaan. Eskimo's. Zuid-West Alaska. Beschilderd houten masker. Hoogte ±38 cm. Museum of Anthropology, University of California, Berkeley (U.S.A.). Inv. 2-5854.

Dit masker kan men het tweede gezicht der goedmoedige en goedlachse Eskimo's noemen. In een dergelijke geest grijnst de wereld de Eskimo duivels toe met het verwrongen gezicht van zijn eigen ontzetting, angst en haat. Zeer juist spreken Douglas en d'Harnoncourt in dit verband van the vague borderline between error and laughter. Achter de lach grijnst de ontzetting en beide vinden hun evenwicht in het ongelooflijke realisme, dat de Eskimo's meer dan enig ander volk kenmerkt. Een Eskimo uit West-Groenland zei: It is the dark and the cold that make us think most. And when the long Darkness spreads itself over the country, many hidden things are revealed, and men's thoughts travel along devious paths. Een masker als het afgebeelde verbeeldt de ervaringen, die de sjamaan in trance heeft in het land der demonen. Soms wordt aangenomen, dat de geest van het masker zich in de drager bevindt.

 

XIII. STIERGOD. Anatolië (Hittietisch). ± 1500 v.C. Bas-reliëf. Museum van Aleppo.

De stier was in de oude beschaving van de Hittieten zowel een sacraal dier als een godheid van de hoogste betekenis vanaf het vierde millennium voor Christus. (Vgl. nrs 86 en 91).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken