Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Limburgsch sagenboek (1938)

Informatie terzijde

Titelpagina van Limburgsch sagenboek
Afbeelding van Limburgsch sagenboekToon afbeelding van titelpagina van Limburgsch sagenboek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.62 MB)

Scans (15.38 MB)

ebook (4.40 MB)

XML (0.56 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

legende-mythe-sage


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Limburgsch sagenboek

(1938)–J.R.W. Sinninghe–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 235]
[p. 235]

B. Watergeesten.

1. Nekkers.

De man met den haak wordt door alle Limburgsche kinderen gevreesd.

De meeste ouders hebben alleen maar zijn groene oogen onder water gezien. Hij grijpt de ongehoorzame kinderen, die te dicht bij het water komen met zijn haak en trekt ze naar de diepte.

Zij, die iets meer van hem zagen, weten dat hij zwart van huid is en de kinderen verdrinkt, zoodra hij ze aan zijn haak in het water heeft gesleurd. Daar zuigt hij hen het bloed uit en houdt hun zielen in omgekeerde kruiken gevangen. Die zielen worden verlost, als men de kruiken omstoot.

Soms verschijnt de waterman met een ruigen baard van waterplanten en een roode muts op de verwilderde haren.

Hij heeft ook wel eens gele zwemvliezen tusschen de teenen.

De verdronkenen, die hij gevangen houdt, moeten verward vlas spinnen, tot ze verlost worden.1)

 

***

 

Een visscher ging Zondags uit visschen terwijl de klokken luidden voor de Hoogmis. 't Was een man uit Haelen en hij liet zijn bootje drijven op een der vijvers van het Gemeentebroek.

Plotseling had hij beet: een geweldig groote snoek was 't. Hij palmde hem in, langzaam maar zeker. Reeds kwam de kop, die met mos en

[pagina 236]
[p. 236]

wier was begroeid, boven water. Juist stierf de laatste klokkegalm weg over de vijvers.

Toen trok de visch en hij trok met de kracht van zeven mannen. De hengel stond gespannen als een boog.

De man moest mee, voet voor voet, tot den uitersten rand van het schuitje en loslaten kon hij niet. Toen riep hij in doodsangst de heiligen aan, de hengel gleed uit zijn hand. Hij was gered.

Sindsdien heeft hij 's Zondags nooit meer de mis verzuimd.3)

[pagina 237]
[p. 237]

2. Meerminnen.

Daar was eens een knecht van 't kasteel, die ging met de twee kinderen wandelen langs den oever van de zee, en onderwege kwam hij een makker tegen en bleef daar wat mee staan praten, zonder erg te hebben op de kinderen.

Maar eensklaps bemerkt hij tot zijn schrik, dat de kinderen verdwenen zijn; hij roept en hij zoekt, en eindelijk vindt hij de kousen en schoenen der twee ‘wichten’ bij het water liggen.

Ge kunt denken dat hij ongerust was en nauwelijks naar het kasteel dorst terugkeeren. Maar eindelijk kwam hij 's avonds, moe gedwaald en gezocht, terug. Vader, moeder, knechten, meiden: alles ging op zoek, Maar 't was al tevergeefs.

's Anderendaags, als de mevrouw van 't kasteel al weenend langs het strand rondzwierf, kwam daar opeens een zeemeermin over 't water gezwommen, zingend dat het een lust was om te hooren.

‘Wel,’ zei ze tegen de mevrouw, ‘waarom schreit ge toch zoo?’ En daarop begon de moeder het droevig voorval uit te leggen.

‘O! Dat is niets,’ zei de zeemeermin, ‘uw kinderen zijn goed, heel goed en ze vermaken zich wonderwel in mijn eigen kasteel.’

Toen de moeder dat hoorde, kunt ge denken dat ze vroeg om haar kinderen weer te krijgen, ten minste te mogen zien, maar neen, ze kon ongetroost naar huis terugkeeren.

Maar alle dagen ging ze toch naar het strand en alle dagen zag ze daar ook de zeemeermin.

Op zekeren dag had ze zoo lang en zoo dringend aangehouden, dat de zeemeermin haar over het water meedroeg om naar haar kinderen te gaan. En 't werd al gansch donker over het water toen ze eindelijk in de diepte der zee een licht ontwaarde. 't Was het paleis der zeemeermin: schoon als kristal, met licht aan alle vensters.

De zeemeermin bracht de mevrouw in een kamer en geleidde haar tot voor een glazen deur, waardoor ze een heelen troep kinderen vroolijk zag spelen.

[pagina 238]
[p. 238]

De mevrouw mocht wel kijken maar niet binnengaan, en na lang allerlei kinderen bekeken te hebben, ontdekte zij toch eindelijk haar jongste, maar de tweede kon ze maar niet in het oog krijgen.

De moeder bleef sindsdien daar wonen in het onderzeesch kasteel en mocht alle dagen door het glazen venster gaan kijken. Den derden dag herkende ze ook haar oudsten zoon, die al even vroolijk aan het spelen was.

Zij vroeg toen of ze de kinderen mee naar huis mocht nemen, maar de zeemeermin wou niet. Eindelijk, na lang en gestadig aanhouden, zei dan toch de zeemeermin: ‘Ik zal u de kinderen teruggeven, maar dan moet ge me eerst een groot plezier doen!’

‘En wat plezier is dat?’ vroeg de mevrouw.

‘Gij zult mij,’ sprak de zeemeermin, ‘een mantel weven van uw eigen haren. Ziet hier een potje met vet, dat zal uw haar doen groeien.’

De mevrouw begon dan te werken en te weven en eindelijk gelukte het haar een halven mantel te maken. En zij weer terug naar de zeemeermin, klagend dat heur haar op was, en biddend en smeekend dat ze toch met een halven mantel tevreden zou zijn.

Maar de meermin was niet tevreden.

De mevrouw ging weer terug naar huis en wachtte tot heur haar weer bijgegroeid was, en smeerde 't alle dagen zorgvuldig met het vet uit het potteken.

En eindelijk, na lange jaren, goddank! daar was de mantel af.

De zeemeermin was tevreden over haar werk en de twee kinderen werden geroepen.

De meermin liet toen een schoone koets komen, spande er twee andere meerminnen voor en voerde mevrouw met haar beide kinderen over het water weer naar huis.

 

***

[pagina 239]
[p. 239]

Hoewel 't vertelsel van de zeemeermin een sprookje is, werd het toch op deze plaats opgenomen. 't Is zoo curieus, nietwaar, een meermin in de Limburgsche vertelselwereld.

Men kende er haar van de kermissen, waar ze springlevend, half vrouw-half visch, werd vertoond, maar ook van windwijzers, uithangborden en huisraad, want de meerminnen zijn een welkom ornament in de sierkunst.

Bronnen: 1) Pierre Kemp, Limburgs Sagenboek, blz. 259. 2) 't Daghet in den Oosten, VIII, blz. 87-88 (uit het Zuiden van Limburg).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken