Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Limburgsch sagenboek (1938)

Informatie terzijde

Titelpagina van Limburgsch sagenboek
Afbeelding van Limburgsch sagenboekToon afbeelding van titelpagina van Limburgsch sagenboek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.62 MB)

Scans (15.38 MB)

ebook (4.40 MB)

XML (0.56 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

legende-mythe-sage


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Limburgsch sagenboek

(1938)–J.R.W. Sinninghe–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 240]
[p. 240]

C. Vuurgeesten.

1. Vuurmannen.

Als de gure herfstwind in donkere avonden over de heidevelden raast, dan gebeurt het soms dat de gloeige man door de lucht rijdt.

Dan strijkt hij neer op de daken der hoefkes en geeselt de schoorsteenen met vurige kettingen.

Wee u dan, als gij of uw voorouders den landmeter omgekocht hebben om uw aangelog kleiner te meten als het inderdaad is.

Want dan kan het geschieden dat uw schoorsteen wordt stuk gegeeseld, zoodat het puin door de wijde schouw op den vuurherd valt.

Dan wordt de vuurhaak gloeiend en zal voortaan vonken spatten als er den moespot aan te koken hangt.

Menig oog is blind gebrand door dien vonkenregen.

Soms komt de gloeige man zelfs in 't woonhuis.

Zorg dan, dat ge het bedgerei in uw slaapkoets goed over uw voorhoofd trekt.

Want anders kan het zijn dat hij u een brandmerk slaat met zijn vurigen ketting.

Ja, het is gebeurd dat hij iemand, die nieuwsgierig naar hem keek, den ketting in de hand drukte, en hem beval in zijn hemd het aangelog op te meten, net zoo lang tot de ware grootte gevonden was.

Aan de verbrande vingers kan men dan ten eeuwigen dage den grondschelm kennen.

Vroeger kwam dat vaak voor, maar thans hoort men er niet meer van.

[pagina 241]
[p. 241]

Weet ge niet hoe die plaag uit het land verdwenen is?

Nou, dan zal ik het u eens vertellen.

Op zekeren keer gebeurde het dat de gloeige man per abuis bij den pastoor door de schouw kwam.

Toen deze het gerammel van den ketting op den steenen vloer hoorde, stond hij doodbedaard op, greep zijn brevier, sloeg zijn stool om, prevelde een gebed en zette de huisdeur wagenwijd open.

Onmiddellijk verdween de gloeige man door het deurgat in den donkeren nacht.

Een felle lichtstreep over de heide wees den weg van den vluchteling in de richting van het Peelvlak.

De grijze pastoor volgde die lichtstreep. De grond was warm door het sleepen van den vurigen ketting van Satan.

Omstreeks middernacht vond de gloeige man zijn weg versperd door het Soemeer (onder Helenaveen).

Hier achterhaalde hem de pastoor.

Deze sprak: ‘Duivel, ik heb lang gewacht op het oogenblik om je te ontmoeten. Ik wil niet langer dat je de menschen straft voor de zonden der voorouders. Daarom gebied ik je met je gloeienden wagen en vurigen ketting te storten in dit bodemloos meer, en alzoo voorgoed ter helle te varen.’

Sindsdien komt de gloeige niet weer.

's Morgens vond men den pastoor dood in zijn leunstoel zitten. De vermoeidheid van de Peelreis was te groot geweest voor den zwakken, ouden priester.

Nog jaren nadien kwamen de menschen uit verren omtrek bidden op het graf van hun weldoener.

Elken winter bloeien er witte leliën op zijn graf omtrent den dag dat hij stierf.

Om dien tijd bruist en schuimt het meer, zooals het bruiste en schuimde toen de vurige wagen en de gloeiende kettingen van den duivel in de diepte doofden.1)

 

* * *

[pagina 242]
[p. 242]
 
Van Arcen naar Velden trekt 's nachts om twaalf uur,
 
Een man, die, een hiplicht gelijk, straalt van vuur.
 
 
 
En als hij dus ronddwaalt, verneemt men gesteen.
 
Hij jammert: ‘Waar leg ik den gloeienden steen?’
 
 
 
Laat stil hem voorbijgaan, of 't gaat u niet goed,
 
Want reeds meer dan één ondervond zijne woed'.
 
 
 
Eens zei hem een snaak: ‘Maar leg hem dan weer
 
Waar gij hem ten onrecht gehaald heb, ter neer!’
 
 
 
De vuurman, zoo rap als het weerlicht, nu schoot
 
Ineens op hem aan, werd klein nu, dan groot.
 
 
 
Gelukkig had d'ander drie kruisen gemaakt,
 
Zoo niet, ware hij om het leven geraakt. -2)

***

 

Boeren, die tijdens hun leven de grenssteenen verzet hebben of landmeters die valsch gemeten hebben, komen na hun dood terug om als vurige gedaanten op de plaats van hun misdrijf rond te dolen.

De schepenen van Venraai ontkwamen ook niet aan dat lot.

Bij de grensafbaking tusschen hun dorp en Bakel in Brabant hadden zij gezworen bij den Schepper hierboven, dat zij op Venraaischen grond stonden.

Zij hadden n.l. zand uit hun dorp in hun klompen laten loopen en onder hun petten scheppers (lepels) gelegd en zoo heel wat grond voor hun gemeente gewonnen.3)

 

***

 

Jaren geleden vertoonde zich bij den ondersten Houtmolen dicht bij Venlo alle nachten een vuurman.

Hij eischte een cijns van de bevolking. De buurtbewoners moesten hem ieder jaar een kar zand, een paar blikken schoenen en zeven en een halve stuiver geven. Eens dat de knecht van den bovensten Houtmolen met kar en paard langs de plaats moest, waar de vuurman

[pagina 243]
[p. 243]

zich meestal vertoonde, zag hij een gedaante boven op een van de heuvels staan.

Hij meende dat 't een vriend van hem was, dien ze wegens zijn omvang ‘den dikke’ noemden, en riep dan ook: ‘Hé, Dikke, geef 'ns wat vuur!’

Maar zijn woorden waren nog niet koud of de vuurman kwam op hem afgestormd. De knecht zag het gevaar en dreef zijn paard aan om te loopen wat het loopen kon en hij had bij den molen nog juist den tijd om van de kar te springen en de deur van de schuur in het slot te gooien.

Den volgenden morgen zag men op den buitenkant der deur een koolzwarte hand afgeteekend - het merkteeken van den vuurman.2)

 

***

 

Langs de Maas, bij de vervallen schans Contelmo onder Echt, gaat elken nacht, in lichtelaaie vlammen, den vuurman om.

Fluit men hem, dan komt hij op je af. Velen, die hem gefloten hebben, konden niet te snel loopen en de deur van hun huis niet te haastig voor hem sluiten, want den anderen morgen vond men den afdruk van de gloeiende hand, waarmee hij naar hen geslagen had, in de deur gebrand.2)

 

Dit wordt ook verteld van den vuurman die den Haarderdijk volgt van Borgharen tot voorbij Limmel, van dengeen die te Geulle door de Waalze dwaalt en van vele anderen.

Een andere vuurman loopt in de Bergerstraat bij slot Schoenmaekers te Amby.

 

***

 

Op de boerderij van M. te Einighausen zei een van de knechts eens: ‘Zal ik 'ns op den “vuurmaan” fluiten?’ De een ried 't hem af, de ander moedigde hem aan, maar 't slot was dat Driek 't raam opende en in de verte een rood licht boven de hei zag. - Twee vin-

[pagina 244]
[p. 244]

gers tusschen de tanden, een schril en snerpend geluid. Onmiddellijk sloot hij voorzichtigheidshalve raam en luik. Geen vijf seconden later daverde een zware slag op de deur, als gaf een paard 'n hevigen trap tegen een houten beschot.

Den volgenden ochtend stond een diepe indeuking, in den vorm van een hoefijzer, in 't midden van de deur. Dat was het werk van den ‘vuurmaan’.5)

Bronnen: 1) Volksmond. Mededeeling van wijlen M.v.d. Mortel. 2) H. Welters, Limburgsche Legenden, II, blz. 31-33, 38. 3) Volksmond. Zie ook Kleyntjes en Knippenberg, Brabantsche Sagen, blz. 5-8. 4) Pierre Kemp, Limburgs Sagenboek, blz. 316. 5) Jef Notermans in de Nedermaas, VIII, blz. 72.
Aanteekening: Vuurmannen verschijnen immer in de omgeving van urnenvelden, die vaak op dorps- en markegrenzen blijken te liggen, want de plaats waar de gevreesde voorouders rusten is vanouds een oord van verschrikking geweest, een plaats die men in den nacht zoo goed mogelijk vermeed, een onbebouwd niemandsland.
De vuurman, voor goed verbonden aan het oude doodenveld, kan niet verlost worden.... tenzij door den archaeoloog. Hoort ge ergens vertellen dat een bepaald iemand vuurman is (als op de Veluwe “Gloeiende Gerrit”, een negentiende eeuwsche brandstichter en moordenaar)’ wees ervan verzekerd, dat hij de naamlooze ‘vuurman’, die er sinds eeuwen en eeuwen doolde, verving. De vuurman van de Bergerstraat te Amby werd verlost door een metselaar uit het dorp, die hem om vuur vroeg. De metselaar kreeg het vuur en doolt sindsdien in zijn plaats rond.
[pagina 245]
[p. 245]

2. Dwaallichten, Vuurbollen en Dondersteenen.

De zieltjes van ongedoopte kinderen vertoonen zich als dwaallichten boven de moerassen van 't Heizelaarsbroek te Echt. Ze moeten daar zoolang, elken nacht, rondzweven, tot ze iemand gevonden hebben die hen doopen wil in den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes. Dan eerst zijn ze verlost.

't Is geen gemakkelijk werk om de dwaallichten te doopen. Op zekeren avond lokten ze te Baarloo een priester mee en vroegen hem hen te verlossen. Hij was daar den heelen nacht mee doende, en toen allen gedoopt waren, stierf hij.1)

Ook werden dwaallichten gezien in den Pas, een moerassig land tusschen Geulle en Bunde.

 

***

 

Tegen het einde van de maand Januari en in het begin van de maand Februari 1663 vielen er te Heer, terwijl er dichte nevels hingen, verschillende vuurbollen uit den hemel.

Velen hebben dit gezien. Soms was 't of een straal van vlammend vuur in den vorm van een rossig-vurige roede uit de lucht schoot.

De vuurbollen vlogen door een graanmijt zonder brand te stichten.2)

 

'n Duidelijk voorbeeld dat vuurbollen ook als daemonen beschouwd worden, geeft de volgende sage.

Te Beek diende een Maastrichter meisje bij een brikkenbakkersbaas om op de kinderen te passen. Op een avond ging zij de deur uit om nog een boodschap te doen, toen zij héél in de verte een vuurbol in het veld zag ‘staan’.

Eer ze nog drie passen gedaan had, kwam de vuurbol op haar af en wel zóó snel, dat zij nauwelijks den tijd had, gauw naar binnen te loopen en de deur dicht te slaan.

Den volgenden morgen bemerkte men dat de deur gedeeltelijk verschroeid was.3)

[pagina 246]
[p. 246]

Zooals men ziet gedraagt deze vuurbol zich precies als de vuurman, die ieder die hem uitdaagt, achtervolgt en zijn spoor op de deur achterlaat, als de vluchteling ontkomt.

 

Vuurkogels zijn draken, die hier of daar in een huis vallen en geluk brengen, heet het elders.

 

***

 

Wie een dondersteen vindt en dien bewaart, is voor het inslaan van den bliksem gevrijwaard. Als men hem op een plat bord legt, begint hij, tegen dat er onweer op til is, vanzelf te draaien.

Te Canne en omstreken, waar veel mergelgroeven zijn, vindt men die steenen in overvloed. De kinderen spelen er wel mee. Oude menschen vertellen dat ze er wel gevonden hebben in de wilgeboomen, die langs 't riviertje de Geer groeiden.4)

Primitieve heidenen zagen in het onweer een daemon, die dondersteenen wierp; in het meer uitgewerkte godenstelsel der latere Germanen was de daemon een god geworden: Donar, die den vruchtbaar makenden regen bracht.

Na de kerstening onzer voorouders werd het onweer op rekening van den duivel gesteld.

In de volgende sage vindt men nog het overoude geloof aan den onweersdaemon terug.

 

Het was vroeger gewoonte te Mechelen-Wittem om als de heide bloeide de bijen te vervoeren naar het Hohe Venn in den Eifel.

Eens ontmoette een bijenhouder uit Epen daar midden in het heideland een heel hooge, magere gestalte met verwilderd lang haar en een woesten baard, die meer een geest dan een mensch geleek.

De bijenhouder zocht dien vreemde te vermijden, maar deze sneed hem telkens den pas af met zijn lange beenen. De doodsbange Epenaar was dus wel verplicht den onbekende, die hem vroeg waar hij vandaan kwam, te antwoorden.

Toen hij hoorde, dat de bijenhouder uit Epe kwam, hernam de

[pagina 247]
[p. 247]

vreemdeling: ‘Daar ben ik, gelijk overal in de buurt, goed bekend. Wij zijn er gisteren nog met den donder naar toe geweest en als men de klok van St. Paulus - de patroon der kerk - niet had geluid, hadden wij er alles ten gronde gericht.’

Zoo begreep de bijenhouder dat hij met den onweersgeest sprak.

Deze sage dankt mede zijn oorsprong aan het feit, dat zeer veel onweders uit de richting van het Hohe Venn komen opzetten.3)

Bronnen: 1) Volksmond. Zie ook Pierre Kemp, Limburgs Sagenboek, blz. 217. 2) Maasgouw, XXXXII. 3) P. Kemp, Limburgs Sagenboek, blz. 198. 217. 4) A. Harou in 't Daghet in den Oosten, XIX, blz. 95.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken