Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gedichten (2 delen) (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gedichten (2 delen)
Afbeelding van Gedichten (2 delen)Toon afbeelding van titelpagina van Gedichten (2 delen)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.26 MB)

Scans (63.55 MB)

XML (4.98 MB)

tekstbestand






Editeur

A.E. Jacobs



Genre

poëzie

Subgenre

studie
verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gedichten (2 delen)

(1991)–Joannes Six van Chandelier–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

[99] Gierigheits wooninge en gestaltenisse (p. 144)

toelichting Zoals zovele reizigers in zijn tijd maakte ook Six vanuit Rome een uitstapje naar Napels en omgeving (Schudt, 1959, p. 149-150; Frank-van Westrienen, 1983, p. 295-298). Zijn excursie moet dus in de laatste maanden van 1650, de tijd van zijn verblijf in Rome, hebben plaatsgevonden. Hij beklom de Vesuvius, bezocht de Solfatara nabij Pozzuoli (vgl. gedicht no. [79]) en reisde ook door naar Cumae, waar hij de grot van de Sibylle bezocht. Deze Sibylle van Cumae had Aeneas vergezeld bij zijn tocht door de onderwereld (Aeneis vi). In een van de vele bij Cumae liggende grotten meende men de woning van de Sibylle te hebben teruggevonden. De grot was daarmee een toeristische trekpleister geworden.
  Six dringt diep in de grot door en heeft daar, in een grotwoning, een ontmoeting met een oud wijf, niet de Antieke Sibylle, maar een dochter van de rykdoms God, een geldzuchtig oudje, door Six zo beschreven dat de lezer in haar de personificatie van de gierigheit, de hebzucht (avaritia), herkent. Six' beschrijving van de oude vrouw vertoont nl. opvallende overeenkomsten met elementen in de iconografie van de avaritia, zoals die te vinden zijn in Ripa, 1644, p. 168-171: ‘Een oude magere bleecke Vrouwe, in wiens wesen hertzeer en swaermoedigheyt uytblinckt, hebbende ter syden eenen mageren Wolf, [...]. Mette geslooten Beursse isse gestelt, als meer vermaeck scheppende om dieselve uyt lust te besien, als om die tot nut en nodruft te gebruycken. [...] zy wort genaemt Moeder van alle schelmerye, [...]. De tange of haecke in de rechter hand is een gereetschap dat altijt nae sich treckt [...].’
  Ripa licht verder toe: ‘De Gierige [...] sullen veel liever, met een inslockende begeerlijckheyt, 't geene zy hebben, laeten bederven, als dat zy 't souden gebruycken, en de behoeftige onderstant doen.’
  Het bijzondere van Six' beschrijving is, dat men de indruk krijgt dat er een werkelijke ontmoeting tussen hem en Vrouw Gierigheit heeft plaatsgevonden. Iwema denkt niet aan een werkelijke ontmoeting, naar ik meen op te kunnen maken uit zijn artikel (Iwema, 1957). Hij vraagt zich af ‘wat Six ertoe gebracht zou kunnen hebben zijn allegorische voorstelling der gierigheid juist in déze omgeving te plaatsen’. Als mogelijkheid noemt hij, dat Six een verband heeft willen leggen

[pagina 154]
[p. 154]

  tussen de Antieke Sibylle, die haar voorspellende kracht zou hebben Gekocht van Pluto, met heur bloed, En offerhande van 't gemoed (r. 15-16) en Vrouw Gierigheit, die een dochter van de rykdoms God heet (r. 19) en dus een dochter van dezelfde Pluto zou zijn. In de Oudheid had er dus een verband tussen Pluto en de grotbewoonster bestaan en dat verband kan Six hebben ingegeven de huidige (door hem gefantaseerde) bewoonster in verband te brengen met dezelfde Pluto, nu niet langer als god van de onderwereld, maar als rykdoms God. De plaatsing van de gepersonifieerde hebzucht in juist deze grot zou dus zijn ingegeven door de dubbele functie van Pluto.
  Iwema is niet heel zeker van bovenstaande verklaring. Hij noemt ook een andere mogelijkheid: het kan zijn dat de grot, om welke reden ook, bekend stond als een plaats waar rijkdommen verborgen lagen. In de zestiende eeuw was een Spanjaard inderdaad in de grot op zoek geweest naar zulke rijkdommen (Iwema, 1957, p. 174). Uit Vergilius' Georgica ii, 165-166 kon zelfs blijken dat er goudmijnen op deze plaats waren geweest en men bracht het verhaal van de door Aeneas geplukte gouden twijg (vgl. Aeneis vi, 136-148 en 210-211) wel in verband met deze mijnen (vgl. Volkman v, 1774, p. 235). Inderdaad kunnen deze verhalen Six op de gedachte hebben gebracht zijn Vrouw Gierigheit in juist deze grot te plaatsen.
  Het lijkt mij echter ook mogelijk (Iwema noemt deze mogelijkheid niet), dat Six wel degelijk een werkelijke ontmoeting heeft gehad in de grot. Het kan immers zijn, dat de grot bewoond of beheerd werd door een oude vrouw, die de reizigers de grot liet bezichtigen. In die oude vrouw kan Six (misschien omdat zij de reizigers entreegeld vroeg?) een toonbeeld van hebzucht hebben gezien, en die kijk op haar kan hem op het idee hebben gebracht het oudje met vele fantastische overdrijvingen te portretteren als Vrouw Gierigheit, daarbij gebruik makend van hem bekende iconografische gegevens en verwijzingen naar de mythologie van de Sibylle en Pluto. Dit gedicht is afgedrukt op p. 91-101 van Six' bundel.
 
annotatie  
 
titel gierigheits wooninge en gestaltenisse: De woning en het uiterlijk voorkomen van de Hebzucht
1 op reis gesien: dwz. dat ik op reis heb gezien
2 liên: mensen
4 Dan: Anders dan
7 Bajen: Baiae, de Antieke badplaats aan de Golf van Napels
  Avernus lak: het meer Avernus (wnt viii, i, 927). Het ‘Avernus lacus’ ligt iets ten noorden van Baiae.
8 tempel wrak: wrakke tempel. Aan de oostelijke oever van het meer staat de ruïne van een Antiek badhuis, dat verkeerdelijk wordt aangeduid als ‘Tempio di Apollo’ (Beloch, 1890, p. 171; Iwema, 1957, p. 171).
9 Bekeeken werd: Bezichtigd wordt, dwz. Te zien is
10 Eer: Ooit
  duikt een bol: is een grot verborgen (wnt iii, ii, 3572), of: is een grot die de diepte invoert

[pagina 155]
[p. 155]

11 doodsch, en stil: bepaling bij heuvlen noordwaards
12 De woonst: Het verblijf
  Kumasche Sibil: Sibylle van Cumae. De stad Cumae ligt aan zee, ten westen van de bedoelde grot.
13 voorseggende, als van aart: profeterend, alsof zij die gave van nature bezat (wnt i, 536). Iwema, 1957, p. 173 verklaart: ‘zoals met haar aard (“status”) overeenkwam’.
14 Versierde: Verdichte, Verzonnen
  heeft gebaart: ‘ter wereld heeft gebracht’, heeft gesproken
15-16 Gekocht ... gemoed: Die zij van de onderwereldgod Pluto gekocht heeft met haar bloed en met haar hart en ziel als offerande (vgl. Iwema, 1957, p. 174: ‘De vv. 15 en 16 zijn duister, vooral omdat we niet weten of Six een letterlijke offerande heeft bedoeld. Mogelijk dicht hij de Sibylle een met bloed bezegelde onderhorigheid-naar-de-ziel aan de duivelse machten der onderwereld toe (wat in geen geval steun vindt in de mythologie) naar het voorbeeld van dergelijke transacties uit de jongere litteratuur’). Samen met de Sibylle bracht Aeneas wel offers aan Dis (Pluto) om te mogen terugkeren van zijn tocht door de Tartarus (Aeneis vi, 153-155 en 252-254, vgl. v, 735-736), maar daarbij is slechts sprake van dieroffers.
17 beseeten van een bes: in het bezit van een oud wijfje
18 nimmer satte tesch: nooit voldaan vrouwmens (wnt xvi, 1001, deze plaats)
19 de rykdoms God: ‘de god rijkdom’, of bedoelt Six opnieuw Pluto, nu als god van de rijkdom (vgl. de Toelichting en de annotatie bij r. 305)?
20 Noch arm, by machtigh ooverschot: dwz. Die ondanks een enorme overvloed toch arm is
21 Dicht rondom: dwz. Omdat het rondom afgesloten ligt
  een dikke locht: een benauwende atmosfeer
22 Die 't staande waater ooverbrocht: Die boven het stilstaande water hangt (nevenvorm van overbrugd?). Uit het Lago d'Averno stegen zulke zware walmen op dat er geen vogels overheen konden vliegen (Vergilius, Aeneis vi, 237-242).
23 Zoo: expletief, vat het elliptische Dicht rondom (r. 21) op
  woestyn: woestenij
25 is sonder wegh: dwz. is niet gebaand, is niet duidelijk gemarkeerd
26 Gelyk een doolhof dicht van heg: Met ondoordringbare heggen, als een doolhof
28 Kles: Klis
  adiant: adianthum of krulvaren. De bekendste adianthum is het venushaar.
  ciparis: wilde cypres (wnt iii, ii, 2177 noemt de vorm cyparissus zeldzaam)
29 een kruid: cryptisch omschrijft Six in r. 29-32 de naam van een plantje. Ik denk, dat in eeuwigh werd misleit (r. 32) de duidelijkste toespeling op die naam schuilgaat. Als mogelijke oplossing noem ik het doolkruid of de doolwortel, ook bekend als de eenbes (Paris quadrifolia). Volgens een volksgeloof zou degene die erop trapt verdwalen (wnt iii, ii, 2768).

[pagina 156]
[p. 156]

30-31 listigh voorbedacht Daar koomende: die daar sluw naartoe komt met de boze opzet
32 eeuwigh werd misleit: voor altijd op een dwaalspoor zal worden gebracht
33 Van most natuurlik ooverwrocht: Door de natuur met mos overtrokken, ‘overgewerkt’ (vgl. wnt ix, 1159: ‘Mnl. mos (ook wel most)’)
35-36 daar ... verdriet: dwz. daarin nestelen geen andere vogels dan ‘het ongeluk voor kleinere vogels’, dus: geen andere vogels dan grote roofvogels
37 sonder geen: niet zonder
38 De mond: De toegang tot de grot
  laat er: raakt er ... kwijt, laat er ... achter
38-39 haair ... kleed: haartjes en pluisjes van zijn wollen mantel (wnt ix, 2153, deze plaats)
40 in, deur braamen, treedt: door braamstruiken heen binnentreedt
41 Een leidsman: kennelijk een plaatselijke gids
  een talkekeers: een vetkaars, vervaardigd uit dierlijk vet (wnt xvi, 833, deze plaats) en kennelijk in een lantaarn geplaatst (vgl. r. 47). Of bedoelt Six hier en in r. 47 een met vet geïmpregneerde fakkel?
42 voor: voorgaande
  recht en dweers: dwz. nu eens in een rechte lijn naar beneden voerend, dan weer afbuigend (vgl. wnt iii, ii, 3717: ‘rechtuit en zijwaarts, in de oudere taal’)
43 Met spaaden: Met schoppen (of: Door uit te graven, wnt xiv, 2563?)
44 twintigh vaam: dwz. ongeveer 36 m. Een vadem is een lengtemaat van zes voet (wnt xviii, 149), een voet is tussen de 25 en 32 cm lang (wnt xxii, 361).
  genaakt: aankomt bij, ... bereikt
45 gaalery: gang (wnt iv, 164)
46 nachtgespensen: nachtspoken (wnt iv, 1780, deze plaats)
48 groover: zwaarder
49 Des kykers hart beswykt: dwz. De bezoeker wordt wee om 't hart
50 in geen wynglas heeft gesien: dwz. geen hartversterking heeft genomen
51 op droogh: op een droge ondergrond
  by aventuur: alleen bij toeval
53 klei, en keijich: kleiig is en keien bevat (wnt vii, i, 2052, deze plaats)
  sypt: druipt (wnt xiv, 1352, deze plaats)
54 Hoe verder tree: dwz. Hoe verder men stapt
  pypt: piept, verbonden met muis Met vlerken, r. 55-56 (vgl. wnt xii, i, 1541)
55 querkt: vgl. wnt viii, i, 764, deze plaats: ‘door six v. chand. gevormd ter nabootsing van een sissend of knarsend geluid’. Waarschijnlijk is het werkwoord echter verbonden met padde, r. 56.
  kryt: krijst, gilt
55-56 en muis Met vlerken: en vleermuis
56 daar t'huis: die daar thuis zijn
57-58 In ... van: Met angst in hun afgrijselijk gelaat voor
59 als een baaken: dwz. omdat het (voor de dieren) als een baken werkt
61 het kleed: de kleding
63 naa om leegh: naar beneden
64 Een halve myl schier: dwz. Bijna 1900 m. Een mijl telt 5600 ellen van ongeveer 69 cm (wnt iii, iii, 4055 en ix, 705).

[pagina 157]
[p. 157]

  Iwema's opgave van de breedte en hoogte van de grot (maar liefst 35 m breed en ruim 60 m hoog) berust op een omrekeningsfout: volgens Beloch is de grot ‘19 p breit, im Mittel 33 p hoch’ (waarbij p niet staat voor passus, zoals Iwema kennelijk dacht, maar voor palmo), hetgeen overeenkomt met een breedte van ongeveer 5 m en een hoogte van ongeveer 8.5 m in het midden van de grot (Beloch, 1890, p. 171 en p. 420; Iwema, 1957, p. 172).
  uit de weegh: verderop (?)
65 het gat: dwz. de grotwoning
  sich self verraadt: dwz. zich laat horen, zich ‘prijsgeeft’
67 dat: nl. Tot dat
68 Ontrent een stap, en treede langh: Ongeveer twee passen lang (dwz. 5 voet, ongeveer 1.5 m, vgl. wnt xv, 758)
69 U stuitende, op: Die u doet stuiten op, Die u voert tot aan
70 ringh: nl. klopper
71 Met dat: Zodra
  ringkelt: aanklopt met de deurring (wnt xiii, 554)
72 Zoo snaauwschen: Een zo snauwende (wnt xiv, 2271, deze plaats: ‘eenmaal aangetroffen’)
72-73 en ... hond: en een zo groot misbaar van het afschrikwekkend geblaf van een hond
74 Gevloogen op de deur: Die ... tegen de deur op is gevlogen
76 klaatert: klettert
77 kas, en koffers: geldkisten en -koffers
77-80 daar men [...] schoffelt in, en stouwt: waarin men ... schuift en stouwt (wnt xiv, 766, deze plaats)
78-79 In ... silver: dwz. In de vorm van goud en zilver, in ijlings getelde en ongetelde munten en in ongemunte stof (baren, klompjes e.d.)
81 Met dat: vgl. r. 71
  een boom: een afsluitboom
82 De deur verlaaten: dwz. Van de deur worden geschoven
83 met: zodra
  de herren: de scharnieren (wnt v, 2147, deze plaats)
84 die korte alvinne: dat gedrongen spookmens (vgl. wnt ii, i, 319, deze plaats)
85 Molos: zware hond (wnt ix, 1041)
  by 't lappigh oor: dwz. die zij aan zijn voddige oor vasthoudt (wnt viii, i, 1091, deze plaats)
86 boos, en booser: steeds woedender
86-87 geen gehoor, Vergunt: het ... onmogelijk maakt iets te horen, ‘horen en zien doet vergaan’
88 wel zoo bloot: even duidelijk zichtbaar
90 is [...] gekint: heeft een ... muil
91 eendebonden: honden voor de eendenjacht (wnt iii, iii, 3821, deze plaats, hapax)
92 swynich: als dat van een everzwijn
93 gloende: gloeiende
94 Staroogen nimmermeer bedaart: Staren onophoudelijk fel
95 start: staart
  soo woed: even verwoed

[pagina 158]
[p. 158]

96 de leeuwevoet: de poot van een leeuw
97 Een bufflen ringkraagh scherp gepent: Een buffelleren halsband met scherpe punten
98 gewent: gewonden, geslagen
100 harsigh kennep: met hars geïmpregneerd touw (als een soort kaars)
103 anders flaauw: dat anders (‘gewoonlijk’) flets is
104 bejaarde brillen: oude brilleglazen
  gaauw: levendig, leep
106 Van [...] bedykt: Met ... als met dijken omgeven (wnt ii, i, 1192, deze plaats)
107-108 Waar tuschen dat een teerigh spoor [...] loopt door: Waartussendoor een baan van teer (van tabak?) loopt
108 schraal bevelt: met vel schraal bedekt
110 Ontdoen: Ontbloten
  hek: nl. het gebit
111 een holle keeverkin: een hol lopende keuvelkin (een uitstekende kin, vgl. ook kever- of kevelbek, een mond waarvan de ondertanden zozeer vooruitsteken dat ze buiten de boventanden vallen, wnt vii, ii, 2728 en 2729, deze plaats)
112 seevers: kwijl
113 Deur: Door ... heen
  haair onttuit: verward-loshangend haar (vgl. wnt x, 1999, deze plaats, dat het woord afleidt van onttuien, ‘losmaken’, maar vgl. ook tuit, ‘haarvlecht’, wnt xvii, ii, 3960)
114 van: vanaf
116 slordigh net: een slordig hes uit aaneengenaaide flarden (wnt ix, 1866-1867). Verklaringen als ‘half slordig-half netjes’ of ‘slordig, precies als’ lijken mij minder aannemelijk.
117 Gelascht van wolven tot een jak: Van wolfsvellen tot een jak aaneengenaaid (vgl. wnt viii, i, 1108)
118 een panthers sak: het vel van een panter
119 De rokwol: Het wol van de rok
121 De sleutelriem: De riem waaraan vrouwen hun sleutels droegen (wnt xiv, 1706). Deze regel is naamwoordelijk deel van het gezegde (vgl. r. 122).
122 saam gemaakt: aaneengehecht
123 Te rechter: Aan de rechterzijde
  weeght: hangt
124 't stroopsel: het afgestroopte vel
125 De schorteldoek is bontsinkleer: Het schort is van bunzingleer (wnt iii, i, 1895, deze plaats)
126 Om stryt met geuren van goor smeer: dwz. Met geuren die met die van ranzig vet wedijveren
127-128 met ... bewaart: met een kraag van een vossestaart en is daarmee tegen de kou beschermd
129 toffels: pantoffels, muilen
  van geen os: dwz. niet van rundleer
130 van een wree rhinoceros: van het leer van een wrede neushoorn
131 Uw welkomst hanght aan: dwz. Of u welkom bent hangt af van
  goed bescheed: goed bescheid, goede berichten. Men moet dus wel iets

[pagina 159]
[p. 159]

  ‘te maken hebben’ met de in r. 133-138 opgesomde kinderen als men welkom wil zijn (vgl. Ripa, 1644, p. 170: ‘[...] zy wort genaemt Moeder van alle schelmerye, [...]’)
133 Argelist: Kwade Trouw
136 Muntbootser: Muntnamaker, Valsemunter (wnt ix, 1244, deze plaats: ‘een ongewone term’)
  Schrooijer: Muntsnoeier (die nl. de randen van munten afsnijdt en de afsnijdsels omsmelt, wnt xiv, 1085, deze plaats, en vgl. r. 230, hieronder)
137 Maatkorter: Maatverkleiner (die nl. een meetlat inkort, om zo minder waar voor hetzelfde geld te kunnen verkopen)
  Tweederhandeschaal: Weger met tweeërlei weegschalen
138 Kymist: Alchimist
  Myner van metaal: ‘Toeëigenaar’ van metaal, Gelddief (vgl. wnt ix, 717-718). wnt ix, 718 verklaart dit Myner als ‘mijndelver, delfstofkundige’, maar ik denk dat Six slechts in woordspel op deze betekenis doelt.
140 Haar eigen vaar: Haar eigen vader, de rykdoms God (r. 19)
  in droom gewan: in een droom ontving. Dit betekent dat haar kinderen zijn verwekt in een ‘alvendroom’ (een ‘Alptraum’), waarin haar eigen vader als ‘incubus’ (demonische verwekker) optrad (Handwörterbuch des Aberglaubens i, 281 en iv, 695).
142-143 Door ... reekeningh: Leggen via hun kassiers wekelijks rekening en verantwoording af. Met de kassiers bedoelt Six waarschijnlijk de knechten van de genoemde ondeugden, waar ook ter wereld.
143 't profyt: de winst
144 deur al de werld bedyt: door toedoen van de hele wereld (de mensheid) aangegroeid, of: over de hele wereld aangegroeid (wnt ii, i, 1190)
145-146 Met ... gebrek: dwz. En daarbij brengen zij haar ook de eerste levensbehoeften en doen een goede handreiking van alles waaraan ze gebrek zou krijgen (vgl. wnt iv, 1655, deze plaats)
147 Zulks dat: Zodat
  reis: keer
148 Onrustigh laat: Ongerust verlaat (‘Angstig ... behoeft te verlaten’)
149 Zoo deese in voorspoed zyn geeert: Als hun voorspoed eer wordt bewezen, dwz. Als u haar ter ere van haar kinderen wat geld ter hand stelt
150 Se laat schier sien wat ghy begeert: Laat ze u weldra zien wat u wilt zien (nl. het interieur van de grotwoning)
151 Sluit strax den hond schoorvoetend vast: Legt ogenblikkelijk de tegenstribbelende hond vast
152 aan de post gelascht: in de deurpost vastgeklonken (wnt viii, i, 1108, deze plaats)
153 den basser: de ‘blaffer’
154 Al knorrende: Terwijl zij moppert
  heine: nabije (wnt vi, 481, deze plaats)
155 Rondom vol been, dat: Die over de hele oppervlakte gevuld is met botten, die
156 wat hy at, en wat hy dronk: wat hij heeft gegeten en wat hij heeft gedronken, dwz. van zijn poep en pis

[pagina 160]
[p. 160]

157 waar se waakte, en sliep: dwz. waarin ze altijd heeft verbleven
158 Telt twintigh voeten hoogh, en diep: dwz. Is ongeveer 6 m van boven naar beneden
159 sestigh andre meet: zestig andere voeten (dwz. ongeveer 18 m) afmeet
160 ruim half soo breed: en ruim 9 m breed
162 verminderde, of begon: onder- of opging (en afnam of waste), dwz. ‘ooit scheen’
163 soomeroegsten: zomerse oogst-, augustusmaanden
165-166 Gelykt ... een: Is, gelijk de toegangstunnel, (van) aarde en steen in hun natuurlijke (niet door mensenhand gemaakte) samenhang (vgl. wnt iv, 1710). De structuur van de zin is mij niet geheel duidelijk. Mijn interpretatie ‘Is, gelijk ...’ doet niet volledig recht aan Six' Gelykt. Een correcter weergave is misschien ‘Lijkt op de toegangstunnel’, waarbij achter ingangh een pauze (een leesteken?) dient te worden gelezen.
167 gedelft: gegraven (wnt iii, ii, 2394: ‘somtijds ook zw. vervoegd’)
168 Gevloert, gewandt en schurft gewelft: Van een vloer, wanden en een schurftig gewelf (plafond) voorzien
170 rym: rijp
171 berachebelt: ‘berocheld’ (vgl. wnt xii, iii, 131)
172 zoo toegestelt: in zo'n toestand
173 honger: dwz. smaakzin
174 Wan aadem tocht die oopen doet: Als een teug adem die ontsluit, dwz. Als een teug adem de neus en de honger blootstelt aan de geur en de smaak van de atmosfeer
175 Hoe leit: Hoezeer is
176 Belemmert aan een iedere sy: Aan alle kanten in beslag genomen, Langs alle wanden volgestouwd
177 wit: met witte schimmel
179 blykt daar een gank: is er een doorgang te bespeuren
180-181 aan ... eetschapraai: naar haar wisseltafel, slaapvertrek èn provisiekast (die dus in één ruimte zijn verenigd)
182 Tentswyse omkleedt van geel karsaai: Rondom als een tent behangen met geel karsaai. In de grotwoning was dus een geel-karsaaien voorhang aangebracht en daarachter waren ook de wanden behangen met karsaai, een soort grove keper. De achterzijde van de zo gevormde binnenhof bestond eveneens uit een karsaaien gordijn, waarachter zich nog een spint bevond (vgl. r. 200, r. 239 en r. 274).
183 Met swarte lysten aan de kant: dwz. Als het ware omboord met zwart-beduimelde randen (vgl. wnt viii, ii, 2378)
185-186 Tien ... Om hoogh: dwz. Tien voet (ongeveer 3 m) hoog
186 een paaviljoen: een hemel, een baldakijn (wnt xii, i, 859)
187 Van 't welfsel weegende: Vanaf het plafond neerhangend
188 Van Krokodils te saam geboort: Uit met een boord aaneengezette krokodillepantsers (bepaling bij paaviljoen)
189 kunstigh: vindingrijk, ingenieus
  om leegh: omlaag
190 het sweet: nl. het uit het plafond siepelende water
  seegh: kan neervallen
191 uitgebreide: uitgespreide

[pagina 161]
[p. 161]

195 is zoo bedekt: is aldus met een hemel overdekt
196 Schier vyftien voet voor uit gestrekt: Over een lengte van bijna 15 voet (ongeveer 4.5 m). De bedoelde ruimte was dus ongeveer 4.5 m diep, 9 m breed en 6 m hoog (vgl. r. 157-160). Op 3 m hoogte hing de beschreven hemel.
197 Waar langs: En aan de achterzijde daarvan (?) (er is eigenlijk sprake van een aansluiting bij ‘kamer’, uit Des kaamers breedte, r. 195)
199 opschuift: openschuift
  de selve: dezelfde (nl. geel-karsaaien)
200 Als deuren van het binnenhof: Als de gordijnen van de voorhang
201 Dit is alleen: Dit alleen is (reeds)
203 Voor: Aan de voorzijde
  de bank: nl. de wisselbank (r. 180), de geldtafel
  een blauwe serk: die een hardstenen (arduinen) grafzerk is
204 hol van daagliks slytrigh werk: uitgehold door de slijtage van dagelijks dienstdoen
205 Daar rust een rosse kei gerolt: Daar is een roodachtig steenblok heengerold (in gebruik als zetel)
206 In klei gemetselt: Met klei aan de grond vastgemetseld (?)
206-207 opgevolt Van: gestoffeerd met
207 smoddigh vet: die smerig vet zijn (wnt xiv, 2179, deze plaats)
208 Waar sy sich, als op kussens, set: Waarop zij gaat zitten als op kussens
210 op het reeknen, kloek: die ingesteld zijn op rekenen
211 Niet half volreekent: Nog niet half volgerekend
211-212 van ... besat: met berekeningen van haar bezit in de vorm van uitstaande schulden aan haar en van het bezit dat zij reeds tot haar beschikking heeft
213 Hier neeven: Behalve dit, Hiernaast
214 Gemerkt met: Met een watermerk van
  sperwers, en een mier: wijzend op haar vlijt bij het graaien
215-216 Een seegel [...] In staal: Een ijzeren lakstempel
217 Doorteert harpuis: Met teer gemengde hars (wnt v, 2262-2263). Harpuis werd wel gebruikt om scheepswanden te dichten.
218 dat haar broer doorstak: waarmee haar (niet nader te identificeren) broer is vermoord
219 hoornige: van hoorn gemaakte. Sommige inktkokers werden van hoorn vervaardigd (vgl. wnt vi, 1751).
220 gallen: vocht van galnoten (een ingrediënt voor inkt)
221 uit een Arends arm: dwz. van arendsveren
222 Sand: algemeen in gebruik om met inkt geschreven tekst te drogen
  uit Charibdis waaterswarm: uit Charybdis' zeeëngte (‘watersamenkomst’, vgl. Kiliaan, 1599: ‘swerm. Coitio’). De gevaarlijke zeeëngte tussen Sicilië en het vasteland van Italië, de Straat van Messina, heette ook ‘Scylla en Charybdis’ naar twee verslindende zeemonsters.
223 het bloedich Britsche strand: de krijtrotsen van de kust van het bloedige Engeland. Six verwijst naar de bloedige burgeroorlog in Engeland en de onthoofding van Karel i in 1649.
224 sponsen: gebruikt om de aantekeningen met Kryt (op een lei) uit te wissen

[pagina 162]
[p. 162]

224-226 de selve rand [...], Gelijk die: dwz. hetzelfde rif ... als waarvan de spons afkomstig was, die
226 die Kristus heeft geterght: die Christus heeft gepijnigd, nl. de eekspons (vgl. Mattheüs 27:48)
227 kleeft daar by: gaat daarmee samen (wnt vii, ii, 3999), met de implicatie dat de bedoelde boeken kleverig-vies zijn
227-228 tot ondersoek, Van geldswaardye: om de waarde van de verscheidene muntsoorten vast te stellen
229 Noch: Ook
  toetsteen: een donkere steen, waarlangs men edele metalen wreef, om die op hun echtheid te onderzoeken
  goudgewicht: een set contragewichtjes om goud te wegen (vgl. wnt v, 480)
230 schrooischaar: een metaalschaar om munten te snoeien (vgl. de annotatie bij r. 136, hierboven)
231 uur: klok
  die konstnaars tart: die instrumentmakers trotseert, veel beter is dan klokkenmakers (gewoonlijk) maken
232 Hoe kon die koop die pry van 't hart?: Hoe heeft dat kreng de aanschaf dáárvan over haar hart kunnen verkrijgen!?
233 En eeuwigduurende almanach: En een eeuwigdurende kalender
235 jaarge: jaar oude
236 Van pottebakkers: dwz. Uit klei, Van aardewerk
  van wat voor smout: met wat voor vet als lampolie (wnt xiv, 2213, deze plaats)
238 Verheeven: In de hoogte opgehangen
  aan hout: aan een houten steel of balk
239 Schuins door 't behanghsel in de wand: Die door het behangsel heen schuin in de wand steekt (vgl. voor het behanghsel de annotatie bij r. 182)
240 het lemmet: de pit (wnt viii, i, 1545, deze plaats)
241 Voor aan vereelt: Aan de voorkant met eelt bedekt
  kraauwt: krabbelt, pulkt
242 hooger uit het smeer: omhoog uit het vet
243 't opper einde van den disch: 't hoofd van de tafel
245 Juist op: Precies boven
246 potgeld: spaarduiten (wnt xii, ii, 3709)
247 De bultsak: De bedde- of strozak (wnt iii, i, 1888)
  een ruige beer: nl. uit het vel daarvan gemaakt
248 Het hoofd, en d'ooren: Háár hoofd en oren
249 peulwen: peluwen, kussens (wnt xii, i, 1438, deze plaats)
  van een tigerdier: uit een tijgervel
250 pluimen: veren
251 Het deksel: Het beddegoed, De deken
252 van een slangh, omwracht: uit een slangevel omgewerkt
253-255 Welks ... plet: En wanneer men bukt, als men daarvan de ‘mooie’ marmerkleur op de hand wil bekijken, plet men
255 de weeghluis: de weeg- of wandluis
  met die greep: in de greep waarmee men de deken dan grijpt
257 springhsche: springgrage (wnt xiv, 3054, deze plaats)

[pagina 163]
[p. 163]

258 Op vetter wei: dwz. Die dan op een rijker veld gaan weiden
259 't hoofdenleeger: 't hoofdkussen (de samenstelling niet in het wnt)
260 't vuurslagh: de vuurslag, de tondeldoos
  houdt te raa: zorgvuldig bewaart (wnt xii, iii, 20)
261 Zoo kruiptse met de vodden in: In zulke omstandigheden kruipt ze met haar vodden aan te bed
262 Ontkleedt, noch kleedt: Kleedt zich niet uit of aan
263 niet dan: over niets anders dan over
264 verblydt: nl. door de droom verblijd
265 met: zodra
  heur hoop: haar gedroomde geldhoop èn dat waarop ze had gehoopt
266 seitse: zo vertelt ze
  tyg ik op de loop: ga ik
267 Vlughs: Haastig (wnt xxi, 2539-2540)
  opgeslooten: achter slot en grendel weggeborgen
268 lustich: (weer) opgevrolijkt
269 In welke morgenspiegels: En in die po's. De weerkaatsende geldkoffers zijn dus in de ochtend als nachtspiegels, po's, waarin vrou gierigheit haar met schrik belast gemoed (vgl. r. 264-265) ontlast.
271 't gins eindt: het gindse uiteinde (nl. van de kamer)
  een spint geboort: een spinde (provisiekast) uitgegraven
272 In 't deel, dat aan den bergh behoort: dwz. In de bergwand
273 Beschooten met een voose deel: Voorzien van een vermolmde planken vloer (wnt ii, ii, 1976)
274 Opdoende door 't tapyt, sijn keel: (Een spint) Die haar keel opent door het gordijn heen, dwz. Wier opening zich achter het gordijn (vgl. de annotatie bij r. 182) bevindt
275-276 laat se [...] zyn bewust: toont ze (nl. door het gordijn op te beuren?)
275 met een teegenlust: tot zijn weerzin, walging (vgl. de aansluiting in r. 277)
276 graagen: geïnteresseerde, benieuwde
277 Zoo seer niet om: Weerzin, niet zo zeer wegens
278 Als: Als wel
  het vleisch der ruwe dood: het vlees van de wrede slacht. Of: het rauwe slachtvlees (wnt xiii, 1935 en 1941)?
279 berke kitten: berkehouten kannen
280 menschedrupplen: druppels mensenbloed
281 't rond stinkrigh herd: het stinkende ronde (houten) bord
284-285 De ... loot: De loden kroes en ook het loden zoutvat met vaalgeel zout (wnt xvi, 919, deze plaats)
285 gekuilt: gedeukt
286 eeven braaf besmult: even duchtig bemorst (wnt ii, ii, 2059)
287 krielt: krioelt
  ongenaa: ongedierte
290 Wat ... gebrak.: Welke plaag (ook) niet ontbreekt
291 keutlen: nl. muizekeutels
292 werd ik minst gebruit: word ik allerminst gekweld (wnt iii, i, 1641)
295 Ter syden: nl. Aan de wand van het vertrek
  een stokkebeurs: een beurs ‘bestaande uit een aantal van koordsluiting

[pagina 164]
[p. 164]

  voorziene zakjes voor verschillende muntsoorten, bevestigd aan een gemeenschappelijk (bekleed) houten handvat’ (wnt xv, 1842, deze plaats). Een dergelijke stokkebeurs is afgebeeld in Van Beek, 1985, p. 16.
296 voor veel keurs: voor een grote keur aan munten
297 krauwels, schup, en sift: haken, ‘gewoonlijk met drie tanden, om iets mee te grijpen en naar zich toe te halen’ (wnt viii, i, 122, deze plaats), een schop (of spaan) en een zeef
298 te rasser schift: sneller sorteert
299 taafelvak: de plaats waar de tafel staat, of: het tafelblad? (de samenstelling kon ik in het wnt niet vinden)
300 van een tak: uit takken (ongeschaafd hout) gemaakt
301 Met eesels leer, en haair gevult: Gestoffeerd met ezelsleer en -haar (nl. met ezelshaar als vulling)
302 verguldt: vereert, onthaalt, dwz. beleefd laat plaatsnemen
303 voorts om: verder rond
304 voor geen Keiserdom: nog niet voor een keizerrijk
305 de Gooden: nl. de geldgoden (vgl. r. 311)
306 't Heemelsch Hof: de hemel
307 Indien 'er: Indien er al
309 stoftse: snoeft ze
310 de rechter: de rechterhand
312 gevoorent: doorgroefd, met voren (rimpels) doorploegd
  glad swelt: bol gaat staan en daardoor glad trekt
313 O bestemoeder: O oud moedertje (de bezoeker richt zich beleefd tot de pry)
314 ik trouw: dan neem ik voor zeker aan, dat
316 in vernoegingh uws gelyk: even tevreden als u
317 Dus bad ik: lieve: ‘Dus’, verzocht ik, ‘beste vrouw...’
318 Plaisieren, in: Zich vermaken met, Genieten van (wnt xii, i, 2582, deze plaats)
  dat ryk vertoogh: die rijke uitstalling
320 wat vremds: iets zeldzaams
321-322 naa dees kust, Voor al: vooral naar deze contreien (vgl. wnt viii, i, 615)
322 te reisen, maak belust: zal laten verlangen ... te reizen
323 hoe men flikvlooit: hoezeer men vleit, hoe mooie praatjes men ook verkoopt (wnt iii, iii, 4550, deze plaats)
324 Smidsdochter is, en blyft er voor: Het slot en de grendels blijven op de geldkisten (wnt xiv, 2155: ‘voornamelijk in de verbinding smids dochter is er voor’)
325-328 Dit ... geest: vgl. r. 1-4


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken